Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Dixi. - Gij kunt mij, noch op dien Dinsdag, noch wanneer ook gezien hebben ‘stappend in de tram bij De Witte Brug met nog eene andere dame,’ noch omstreeks 11 uur, noch op eenigen anderen tijd, want ik ben den geheelen winter, zoolang ik hier terug ben, noch nimmer geweest in die tram. Ik moet er altijd om lachen, dat men mij zoo dikwijls ergens méént te zien als ik 't in 't geheel niet was. Vriendelijk gegroet.
Eerloos. - Hartelijk dank voor Uw brief. Ik vooronderstel dat ik in Uw geest handel door hem niet te beantwoorden, onder de bestaande omstandigheden. Wees overtuigd van mijn hartelijke deelneming in den ommekeer, èn van mijne discretie.
J.v.D. - Ik verwijs U, naar aanleiding van Uw langen brief, naar de op het door U bedoelde Overzicht v/d. Week gevolgde Corr: aan mevr: B.B. te B. en aan Lot, in de Lelie van 16 April. In die Correspondenties namelijk wordt reeds véél van het door U ter sprake gebrachte uitvoerig beantwoord door mij. Het komt mij voor dat gij de dingen dooreenwart. - M.i. hebben we in een goed huwelijk niet alleen te doen met rechten, maar óók en vóór alles met wederzijdsche liefde. Ik voor mij ben van oordeel, uit een zuiver oogpunt van billijkheid, dat die jonge vrouw, die haren man geen vrouw in intieme zin meer vermag te zijn, daarmede hare rechten op zijn trouw verliest. Evenzeer ben ik van oordeel dat hij zijnerzijds natuurlijk toont heel veel van haar te houden, indien hij haar nochtans trouw blijft, maar ik geloof dat dit heel veel afhangt van zijn temperament en zijn natuur, en dat de verzoekingen in dit opzicht voor den eenen man veel zwaarder zijn dan voor den anderen. Gij verwart natuur en moraal met elkaar. Hier is m.i. geen sprake van tweeërlei moraal maar wèl van tweeërlei natuur, wat den man en de vrouw betreft. Aan wat de natuur nu eenmaal zoo wilde valt m.i. niets te veranderen, of wij vrouwen het prettig vinden of niet. In antwoord op Uw ‘medelijdenden glimlach’ over het beweren van dien bewusten franschen echtgenoot dat hij, ondanks zijn ontrouw nu en dan, nochtans zijne lichamelijk-onnutte echtgenoot liefheeft in anderen dieperen zin, kan ik U mededeelen dat mij dezer dagen, door een der meest sympathische, meest-hoogstaande, en zeer-gelukkig-gehuwde vrouwen die ik ken, werd geschreven in een particulier briefje: ‘Liefde heeft immers met zoo'n tijdelijke afdwaling niets te maken,’ en daarom hebt gij in Uwe opvatting gelijk. - Gij ziet hieruit hoe er
gelukkig-gehuwde vrouwen zijn, die in dezen een geheel andere meening zijn toegedaan dan gij.
Waárom dat fransche echtpaar, dat tot mijn ‘Overzicht van de Week’ aanleiding gaf, niet overgaat tot scheiding - is U onverklaarbaar om die reden, die gij eenvoudig niet wilt erkennen, namelijk: dat noch de man, noch de vrouw eene scheiding wenschten. Ik voor mij kan mij dat ook zeer goed verklaren, daar de vrouw harerzijds, dóór hare lage streek, wel getoond heeft haar bezit, haar recht van echtgenoote, boven alles, zelfs boven hare eer en haar fatsoen, te stellen, en de man zijnerzijds, volgens zijn eigen getuigenis, bovenal terwille zijner kinderen, de voorkeur gaf aan het laten voortduren van het schijn-echtelijk-leven. Er zijn, zoowel hier te lande als elders, honderden en honderden echtparen, die aldus, enkel in schijn, ‘gehuwd’ zijn, en die ieder hun eigen weg gaan, maar er om allerlei redenen de voorkeur aan geven nochtans niet over te gaan tot scheiding. - Gij hadt van mij verwacht, dat ik nadrukkelijk zou hebben verklaard, hoe eene scheiding de oplossing zou zijn geweest voor dit bewuste huwelijk van die twee fransche menschen. Wel, ik heb dat daarom niet uitdrukkelijk gezegd, omdat niet hun geval op zichzelf mij zoo belangrijk voorkwam, maar wèl de zaak die aanleiding gaf tot de quasi-vergiftiging van de echtgenoote, door hare eigen hand. Vanuit de verte kunnen ik noch gij beoordeelen of die twee menschen al of niet logen in de door hen voor den rechter opgegeven oorzaken, die hen noopten niet te willen scheiden. In het algemeen genomen echter geef ik U gaarne toe, waar eene vrouw haar man zoo weinig liefheeft, dat zij hem door leugens en laster voor de politie brengt en in de couranten, daar doet zij zonder twijfel oneindig beter van hem te scheiden. Wat den man aangaat, hij heeft verklaard om de kinderen eene scheiding niet te wenschen, en ik kan mij voorstellen dat de aanwezigheid van kinderen altijd een zeer groot bezwaar is in dergelijke gevallen. Immers,
deze verliezen een thuis. Zij worden toegewezen aan vader of moeder, en maken vanaf dat oogenblik allerlei treurige ervaringen