De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 690]
| |
slechts toe een geest van ontevredenheid bij de lagere, van verbittering bij de hoogere, van verdeeldheid tusschen de beide standen, waarin een volk zich splitst, teweeg te brengen en kan zulk spreken niet anders verklaard dan uit een zekere mate van afgunst, jalouzie, hebzucht. Dat met de prediking van den klassenstrijd een groote liefde voor de menschheid kan gepaard gaan, ja zelfs dat het een van het ander een uitvloeisel kan zijn, komt zelfs niet bij hen op en feitelijk gaan ze, als Bhoeda, het schaap en den wolf broederlijk onder eenen arm. Dan eet de wolf het schaap wel op, maar (en dat is voor hen hoofdzaak) er is dan toch geen strijd, want het schaap verzet zich niet. Naast deze vredelievende groep staan de burgerlijke partijen van alle kleur en confessie, één in wezen als bezittende en machthebbende klasse, één waar het er op aankomt de nietbezittende klasse er onder te houden en de arbeiders te berooven van de vrucht van hun moeizamen arbeid en alleen onderscheiden in de wijze waarop zij dit misdadig doel wenscht na te streven. De een door machtsvertoon van blind gezag en driest geweld en bajonetten, de andere bovendien door dogma's listig bedacht en onwaarschijnheilige leuzen, waarin zij haar afschuwelijk doel weet te verhullen - en de gonzende leugens van ‘Algemeen belang’, ‘Toenemende welvaart van de massa’, ‘christendom voor’ en ‘Voor of tegen Christus’ klinken als zoo vele strijdleuzen door de vunzige atmospheer van eigenbelang en huichelarij. En vlak tegenover al die groepen en richtingen staat die groote, frissche beweging, die daar voortspruit uit het diepste van het verlangen dat leeft in het proletariaat, die grootsche beweging, die de hoop en de verwachting is geworden van duizenden in den lande, tot afwerping van het juk van het kapitalisme, tot bevrijding der arbeidersklasse. Die groote, heilige beweging, die den grondslag vormt van alle economische werkingen, die in den staat tot vooruitgang voeren, die beweging, waartoe al wat innerlijk groot en edel is, zich machtig voelt aangetrokken, die met onverbiddelijke logica de nuchtere waarheid, ontdaan van alle bedeksel, doorvoert in deze innerlijk verleugende klassemaatschappij, die groep, die tegen den laffen stroom van kleinburgerlijk egoïsme en armelijke conventie weet op te werken en met bewonderenswaardige energie de golven der sociale beweging doet baanbreken. Daar komen ze, de burgerpartijen. In hun hart leeft slechts één groot bedrog: het bedrog der arbeidersklasse, een bedrog, dat met de meeste koelbloedigheid wordt gepleegd, omdat het klassebelang het eischt, een bedrog waarbij men niet terugschrikt voor ontrouw, zelfs niet voor moord op den tegenstander der klasse. Toen voor enkele jaren bij de groote mijnramp in Reden, in het Saargebied, in Duitschland tweehonderd mijnwerkers vreeselijk om het leven kwamen, weigerde de Pruisische regeering bij monde van minister Delbrück over te gaan tot instelling van mijncontroleurs. Hij zeide, dat hij deze niet op den hals der werkgevers kon laden, daar deze controleurs allicht verdedigers zouden worden van de ‘brutale’ controle-eischen der arbeiders. Dat er geen deskundige mijn-controleurs (ingenieurs) zijn, is een van de oorzaken der steeds talrijker wordende mijnrampen. De Pruisische klasse-regeering wil dus liever de arbeiders dooden dan het financieel profijt der kapitalistische klasse verkleinen. Want het klassebelang vraagt dien moord - het eigenbelang der klasse eischt dien moord op den klassetegenstander. Toen eenigen tijd daarna in de Radbod-mijn bij Hamm 350 arbeiders werden verstikt en verbrand, stond men voor hetzelfde feit. Het water voor de bevochtiging der steenkool en het neerhouden der koolstof ontbrak, zoodat het ongeluk door mijncontroleurs had kunnen voorkomen worden. En toch - toen terstond daarop van socialistische zijde dezelfde bescherming voor het leven der arbeiders werd gevraagd, weigerde de Pruisische ministers op dezelfde gronden de aanstelling van controleurs - tot levendige voldoening en onder luid applaus der kapitalistische meerderheid, de liberale en kerkelijke aandeelhouders, die liever moord plegen op de arbeidersklasse dan hun dividend te zien verminderd. Daar komen ze, de liberalen van alle nuance, de klasse van handel, industrie, geldhandel. Zij legt haar beginsel van eigenbelang vast in een grondwet waarin zij zichzelf de overmacht verzekert. Haar heerschappij richt alles in naar het belang van de eigen klasse en verzekert zich ten koste van al wat het wil, alles wat het maar wenschen kan: een postwezen, naar haar behoeften ingericht; een net van spoorwegen voor handel en verkeer met het buitenland, dito dito; een belastingwezen drukkend de arbeidersklasse en niet al te belemmerend | |
[pagina 691]
| |
voor eigen fabrieken, mijnen en werkplaatsen; een onderwijs dat haar niet al te ontwikkelde arbeiders levert; een middelbaar onderwijs voor eigen behoeften; een gemeente-, provinciale- en waterstaatswet voor hare administratieve belangen en, als kroon op dit alles: een kiesrechtregeling dat kenteekenen van maatschappelijken welstand eischt, waardoor de arbeidersklasse, de voortbrengster van allen welstand, van het kiesrecht, dat is van allen invloed op den gang van zaken, en hiermee van allen welstand wordt uitgesloten. Daar komen de kerkelijken van alle schakeering - de leiders van de officieele christelijkheid, zelve niet minder geïnteresseerd bij geldhandel en industrie dan hun liberale klassengenooten. Zij kunnen met de liberalen niet geheel en al meegaan. Zij vinden het liberale stelsel te dom-oprecht, niet sekuur genoeg. De arbeider, op een openbare school opgeleid, kan te gemakkelijk het bedrog der samenleving ontdekken. De oppermacht der bezitters mag niet aan louter willekeur worden toegeschreven, maar moet worden verheerlijkt en in mystieke ideologieën belichaamd. Het is God, die den rijke rijk, den arme arm maakt. Zij kunnen er niets aan doen. Het is God, die alles doet. Het is God, die de grondwet inspireert, het is God, die in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid die 350 arbeiders uit de Radbodmijn heeft opgeroepen naar de eeuwigheid; het is God, die de kapitalisten geld en macht geeft, het is God, die de arbeiders altijd het loodje doet leggen, het is Gods bizonder bestel dat de bakkerswet verworpen is, het was Gods wijsheid dat de steenhouderswet door dominé De Visser bestreden werd. Het is altijd God voor en God na. God heeft een breeden rug. Zij kunnen het niet helpen. Zij kunnen alleen voor de arbeiders bidden,Ga naar voetnoot*) maar op die gebeden zit de politiek gewoonlijk nog een duim dik. Zij zijn uit zichzelf onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, zooals de beide Duitsche fabrikanten van den Heidelbergschen katechismus, Ursinus en Olivianus het zoo listig hebben uitgedacht. De arbeidersklasse moet maar niet veel hechten aan al die aardsche en stoffelijke dingen - dat moet zij maar aan de christenkapitalisten overlaten. Zij moet den hemel hier op aarde in 't ongestoord bezit laten der kapitalistische klasse, dan krijgt zij later ook een hemel, daar ergens in de lucht. Zoo ziet men de Christen-politici kruipen om een stelsel van verongelijking, van achteruitzetting, van diefstal met moord te verdedigen en de priesters vol vromen schijn hun listen en lagen leggen om zelf maar mee te profiteeren van de berooving der uitgebuite klasse. Zoo weet dit farizeeïsme met succes haar invloed te misbruiken op de ziel der massa om haar af te houden van een eigen strijd voor de eischen en levensbehoeften harer klasse, om haar te exploiteeren, haar uit te mergelen onder den schijn van vroom gebed, om haar dan eindelijk, als een uitgeperste citroen weg te werpen en aan armenzorg laaghartig prijs te geven. Maar dan ook komen daar de socialisten van alle schakeering om de slachtoffers dier huichelachtige bende te maken tot strijders voor hun eigen menschelijke rechten, om de bedrogenen de oogen te openen voor hun ware vijanden, om hen te laten zien dat niet God de oorzaak van hunne ellende is, maar dat het is de klasse die zich stelselmatig bevoorrecht, dat het geen toeval is dat hen aan de schaduwzijde van het leven doet geboren worden, maar de grofste willekeur en zelfzucht der heerschende klasse, die tot elken prijs alle aardsche goed voor zich alleen opeischt om alleen met de hemelsche goederen, waarvoor zij zelven de grootste onverschilligheid aan den dag legt, erg royaal te doen tegenover de arbeidersklasse. Daar komen ze tot den arbeider om het hem duidelijk te maken dat de arbeidskracht moet in stand gehouden worden alleen voor den kapitalist, dat dit de oorzaak is van het lage loon, van de slechte omstandigheden waaronder hij zijn kinderen kan grootbrengen, opdat ze later ook den slavenketen zullen kunnen dragen; dat het algemeen belang een fictie, een leugen is door de bezitters verzonnen, dat het doel der productie niet is: welvaartvermeerdering voor 't volk in z'n geheel, maar kapitaalophooping voor één brooddronken klasse. Daar komen ze tot de arbeidersvrouwen om hen toe te roepen: strijdt mee in onze gelederen. Gij vooral hebt er reden toe. Gij arbeidt, gij sjouwt van den ochtend tot den avond, gij rekent en praktiseert eindeloos hoe gij zult uitkomen met het karige loon van uw man. Gij meent te arbeiden voor uw man en uw gezin, maar in den grond | |
[pagina 692]
| |
der zaak komt al uw werken en ploeteren ten goede aan den patroon van uw man. Wanneer gij sterft is uw man gedwongen om te hertrouwen, omdat hij een huishoudster van zijn loon niet kan betalen. Hij moet hertrouwen, omdat alleen als het huiswerk niet betaald behoeft te worden, zijn loon toereikend kan zijn om te leven. Als alle huisvrouwen eens plotseling stierven en de man dus alles: voedsel, kleeding, enz. gereed moest koopen, dan zou het loon wel direct moeten stijgen. Het is uw patroon, uw werkgever, die van al uw ploeteren profiteert. Gij onderhoudt uw gezin op de goedkoopste wijze en verzorgt uw kroost onder de slechtste omstandigheden en zorgt daardoor tevens dat de kapitalist de arbeidskracht van uw man en kinderen zoo voordeelig mogelijk kan krijgen. Wanneer gij uw sobere levensmiddelen inslaat, wanneer gij uw erwten, uw boonen, uw aardappelen, uw zout koopt, dan komt daar een onzichtbare hand die u van uw zuur verdiend geld telkens iets afneemt dat niet voor die levensmiddelen moet betaald worden, maar dat de kapitalistische staat uit uw slecht gevulde beurs neemt voor belasting, terwijl de bezittende klasse zichzelf van betaling vrijmaaktGa naar voetnoot*). Gij vooral hebt belang bij den grooten strijd uwer klasse. Gij kunt uw man en uw kinderen aanmoedigen om te strijden voor hooger loon, maar ook als mensch, als zelfstandig persoon deelnemen aan dien strijd voor een beter bestaan. Gij, die zorgt voor het ter wereld brengen van nieuwe toekomstige arbeiders, zult kunnen eischen dat dit niet langer gebeurt onder omstandigheden waardoor uw leven en dat van uw kind meer in gevaar komt dan bij de moeder uit de bezittende klasse. Wanneer gij het kiesrecht krijgt, dan zult ge kunnen verhinderen dat de toekomstige moeder moet bedelen om van ‘weldadige’ dames een paar onzen rijst te krijgen op vertoon van haar trouwboekje of andere vernedering die daarbij past. Wanneer goede verpleging en verzorging der moeder niet van het loon van den man kunnen worden bekostigd, dan hebt gij recht te eischen, dat de gemeenschap daarin voorziet. Gij kunt uw mannen aanmoedigen te stemmen op de candidaten van de arbeiderspartij, die een geheel stel van maatregelen eischt, waartoe niet alleen behoort kostelooze verloskundige hulp, maar ook een aantal middelen voor de verdere verzorging der jonge moeder en haar kind, het beschikbaar stellen van goede melk door de gemeente, de uitkeering van wiegegeld aan behoeftige moeders; de inrichting van goede kinderbewaarplaatsen, enz. En gij, moeder-arbeidster, gij die uit werken gaat, uit wasschen of uit naaien, gij, die huisindustrie verricht en fabrieksarbeid, gij hebt wel tiendubbel reden u te organiseeren en te strijden voor verheffing van uw kleurloos bestaan. Op ieder vonkje van uw levenskracht legt het monster der kapitalistische zelfzucht beslag. 't Is nog nauwelijks een tiental jaren geleden toen een socialistisch wetsvoorstel uw elf-urigen arbeidsdag met één uur verkorten wilde. Maar uw patroons, de fabrikanten, schreeuwden moord en brand en het voorstel verdween in de papiermand. En toen onlangs minister Talma die wet weer voorstelde, fronsten uw beulen alweder de wenkbrauwen - de minister gaf toe en maakte van het uur een half uurtje. O, er moet wel veel voordeel van uw arbeid te behalen zijn, gij zwakke vrouwen, dat uw meester zoo tuk is op zoo'n laatste half-uurtje. Daar komen ze, de strijders voor waarheid en recht, daar komen ze tot de in bedriegelijke ketenen gekluisterde arbeiders, de domgehoudenen, de bedrogenen, de mannen van Patrimonium en roepen het hen toe: Ontwaakt, verworpenen der aarde! Uw meesters, lage parasieten,
Bevelen u: ‘gelooft in God!’
Wijl zij een hemel hier genieten
En gij een hel tot schande en spot!
Laat U niet afhouden van uw eigen strijd! Laat u niet bedriegen door hen die u wijs trachten te maken dat het om uw godsdienst gaat, terwijl zij niets anders bedoelen dan uw zuur verdiende geld ten bate van eigen plannen, niets dan uw eigen ongeluk, uw afhankelijkheid! 't Zijn geen godsdienstige, 't zijn economische en kapitalistische belangen die domineeren in den staat. Daarvoor, voor die belangen staan uw leiders pal, daarvoor gaan ze samen met liberaal en vrijzinnige om gezamenlijk partij te kiezen tegen elk voorstel dat uw klasse verlichting brengt in haar treurig lot. Gij ook, gij vooral hebt reden tot zelfstandigen strijd, gij, wiens ontwikkeling, wiens geestelijke leiding geheel berust in handen van hen, die op uw ellende teren, die van uw ontbeering goede sier maken. Heeft niet een uwer voornaamste geestelijke leiders u laatst nog in zijn ‘Stan- | |
[pagina 693]
| |
daard onbeschaamd bij honden vergeleken,Ga naar voetnoot*) die, na even aan het keffen te zijn geweest, wel weer gauw ‘koest’ zouden worden gemaakt. Inderdaad er wordt meer dan hondentrouw van u geëischt. Terwijl uw meester u trapt en schopt moet ge hem de hand nog lekken. O, het is hem totaal onverschillig wat gij gelooft. Uw geloof is voor hem slechts middel om u af te houden van uw eigen geluk, om u te gebruiken voor de baatzuchtige plannen van zijn klasse, om u tot willooze werktuigen van zijn willekeur te maken. O, zeg niet wat uw mond beleidt
Maar toon van welken geest gij zijt.
Inderdaad! Indien er een partij is, die door haar daden toont het welzijn der verdrukten, der verachten, der verworpenen te bedoelen, dan zijn het de socialistische partijen. Er zijn vele partijen, die straks bij de stembus de verlokkendste beloften zullen doen aan de misdeelde arbeidersklasse, en zoo zonder meer, heeft niemand het recht hun oprechtheid in deze te betwisten, alleen omdat zij dit langs een anderen weg zoeken te bereiken. Maar we moeten niet alleen letten op hun woorden, maar in de eerste plaats op hun daden. Strijd met uw leven, wandel, werk!
En als we letten op hun daden - we hebben het hierboven gezien. De daden getuigen voor de socialisten. Zelfs de meest objectieve beoordeelaar zal het moeten erkennen. Het was dan ook daarom dat ik een poging waagde tegen dien geest van lafheid, die zich in socialistensmaad vaak uit, op te komen - dien geest van leugen, waaraan zelfs een waarheidlievend blad als dit niet altijd kan ontkomen,Ga naar voetnoot†) zelfs in zijn redactioneele artikelen. Tegen al dat kwaad moet getoornd, zonder sparen, tot het den giftigen kop niet meer waagt op te heffen. Al dat gebazel en gefemel van vroomdoend farizeeïsme, waartegen ‘De Holl. Lelie’ steeds zoo fier, zoo welbewust en zonder schromen te velde trok, richt slechts schade aan op geestelijk terrein, maar niet minder onbillijk zijn de oordeelvellingen van denkende menschen, die louter berusten op gemis aan kennis van wat daar in arbeidskringen leeft, menschen, voor wiens rechtsbesef wij eerbied gevoelen, maar ten aanzien van wien zich de vraag niet weren laat:
Kent gij dat volk? - vol noeste vlijt
En toch zoo diep veracht,
Dat anderen door zijn werkzaamheid
Tot weelde en grootheid bracht!
Kent gij dat volk? - dat, eeuwen knecht,
Vaak grievend onrecht lijdt,
Maar worstelend voor zijn menschenrecht
Het Mammonsrijk bestrijdt!Ga naar voetnoot**)
- - - - - - - - - -
Laat onbevreesd uw vanen wapperen!
't Berusten is voorbij!
Treedt in de rijen onzer dapperen!
Dat strijdend volk zijn wij!
Den Haag, 16 April 1913. |
|