De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuis behooren.
C.G. - Gij geeft geen pseudoniem. - Ik zal dus, ingevolge Uw schrijven, Uw stuk over Harrago plaatsen als feuilleton. En ook het mij toegezonden artikeltje van 21 Jan. l.l., vind ik voor die rubriek 't meest-geschikt. Gij kunt mij het eerstgenoemde lange stuk zenden als het geheel gereed is. Vriendelijk gegroet.
Annette. - Er is een vlekje terechtgekomen in Uw pseudoniem, zoodat ik hoop het juist te hebben ontcijferd. - Ik heb van U twee brieven en een manuscript. Wat dit laatste betreft, vind ik den inhoud enkel geschikt voor feuilleton, omdat hij te schetsachtig is. Gij schrijft zulk een goeden stijl, en Uw onderwerp is zoo juist-gezien, dat het jammer is dat gij U hebt bepaald tot die paar bladzijden, inplaats van zulk een menschkundig gegeven uit te werken tot een novelle. - Uw eerste brief is van 7, 1. 13, en 't eerste gedeelte daarvan is te vertrouwelijk om het hier te beantwoorden. (Het is trouwens reeds een antwoord Uwerzijds op een corr. van mij aan U). - Mijn ‘voelhorentjes’, zooals gij het noemt, hebben het dan toch maar bij het rechte eind gehad in dat bewuste geval! Ik kan mij best voorstellen hoè alles gekomen is, maar, juist dáárom is het Uwerzijds een gevaarlijk spelletje. - Hartelijk dank voor Uw instemming met dat gedeelte uit: ‘Ik zeg de Waarheid’, waarin ik de tegenstelling beschrijf tusschen de stemming van Kate overdag en 's nachts; verscheidene abonné's werden, schijnt het, door dat stuk bij- | |
[pagina 573]
| |
zonder sympathisch gestemd, en gaven mij daarvan blijk. - Nu komt er weer een heel vertrouwelijk gedeelte in Uw brief, waarop ik niet anders mag ingaan dan om U te danken voor Uw in mij gesteld vertrouwen, en.... om U te vertellen hoe ik reeds lang vermoedde dat alles zoo was gegaan als gij 't nu beschrijft. Waaruit ik tevens zie hoe óók mijn vermoeden juist is, dat gij tot de zeer impressionabele naturen behoort. - - Wat gij over 't nut van een goed corset schrijft is zeêr waar. Ook stem ik volkomen in met Uw woorden: ‘andere vrouwen moesten dat meer inzien; als ik ze zeg dat ik een duur corset heb vinden ze mij verkwistend’. - Inderdaad, de meeste dames hebben naar verhouding veel meer over voor een duur toilet dan voor een goed-zittend corset, en begrijpen niet dat het eene onmogelijk mooi kan uitvallen zonder het andere. Natuurlijk, èlke waarachtige vrouw, (en gij zijt zoo door en door vrouw, in alle opzichten zoo heerlijk vrouw, èn in Uw sterkte èn in Uw zwakte beide) voelt in zich de behoefte aan steun in den man. En dan, tien tegen een, vergissen ze zich. Ook al weer juist dan 't eerst en 't meest als ze Uw natuur hebben. Uw tweede brief handelt over den inhoud van Uw manuscript, en die brief-zelf is zoo leuk en geestig in zijn beschrijving van het gebeurde, dat hij een bewijs oplevert van Uw kunnen in litterair opzicht. Zóó moet gij schrijven als gij 't doet voor den druk, zoo spontaan U geven, alles zeggen, met de puntjes op de i. Ik heb erom moeten lachen. Hartelijk gegroet.
M.K. v/d B. te A. - Gij geeft geen pseudoniem aan, zoodat ik hoop dat gij U-zelve zult herkennen. ‘Als trouwe Lelie-lezeres hebt gij bemerkt dat ik gaarne iedereen van dienst wil zijn.’ En om die reden komt gij óók tot mij. Gij hebt U geenszins vergist in mijn volkomen bereidwilligheid U van raad te dienen. Ik weet echter niemand die in aanmerking komt voor Uw voorstel. Een paar jaren geleden schreef mij een Lelie-abonné over hare de zeelucht behoevende dochter, voor wie zij toen iets dergelijks zocht als gij thans aanbiedt. Echter, om bovengenoemde reden was hare wensch speciaal op Scheveningen gericht. Intusschen wil het mij voorkomen dat een zoo gezonde, en niet van natuur-schoon ontbloote stad als Uw woonplaats is stellig veel aantrekkelijks moet hebben voor menig jong meisje. Vooral ook zij die aan schilderen doen kunnen op de naburige heide heerlijke licht-effecten genieten. Daarom stel ik de kolommen der Holl: Lelie voor U open tot een ingez: stukje, waarin gij Uw voorstel zoo duidelijk mogelijk kunt omschrijven. Ik zou U raden het met Uw naam te onderteekenen, en adressen op te geven ter informatie naar U. Ook omgekeerd raad ik U aan te informeeren aan wien gij-zelve gastvrijheid verleent; het is U niet in de eerste plaats te doen om finantieel voordeel, en, denk er dus aan, een jong-meisje wordt licht door een verkeerden, vreemden invloed bedorven, althans tijdelijk. Gij schrijft dat gij in deze richting geen andere pogingen wilt doen dan door mij, maar, gelijk ik U reeds zeide hierboven, ik weet op dit oogenblik niemand die mij zoo iets vroeg. Daarom geef ik U in overweging mijn raad te probeeren. Dergelijke stukjes worden (eenmaal) kosteloos opgenomen, en, wilt gij Uw naam niet noemen openlijk, dan kunt gij vragen de brieven te adresseeren aan den uitgever der Holl: Lelie; (dien gij dan natuurlijk met een en ander moet in kennis stellen).
C.T. te Patagonië. - Ik vrees eigenlijk dat deze correspondentie nimmer onder Uw oogen zal komen; daar ik echter niet weet of gij abonné waart, én of gij dat zijt gebleven na Uw vertrek, wil ik niet in gebreke blijven U in elk geval mijn antwoord mede te deelen. Het is een benijdbaar ding wanneer men schrijven kan, zooals gij doet: ‘Wij zijn gewend onzen eigen weg te gaan, en ons niet aan de menschen te storen. Wij zijn liever ons eigen baas in Patagonië dan ons tusschen menschjes, zooals men die in Holland vindt, te moeten schikken.’ Zoo iets getuigt bij een jongen man, dunkt mij, van een flink onafhankelijk karakter, - dat mij tot U aantrekt. Ik kan U echter niet helpen aan een correspondente zooals gij zoekt, tenzij gij, per Lelie-corr., met mij-zelve wilt genoegen nemen. Op Uw aanbod naar den Haag over te komen om met mij over een en ander te spreken, ben ik indertijd niet ingegaan, omdat ik het nut ervan niet inzag. Wilt gij mij namelijk schrijven, dan sta ik tot Uw dienst per Lelie corr. Maar voor de rest moet gij U-zelve helpen. - Van harte hoop ik dat het U in Patagonië goed zal bevallen. Alles wat gij schrijft over het kringetje dat gij verlaat, en over de redenen waarom gij het verlaat, kan ik van a - z návoelen, omdat ik-zelve te veel en te lang heb geleefd buitenslands en in onze koloniën, om niet te weten uit ondervinding hoe benauwend-eng zekere hollandsche côterieën en opvattingen en standsvooroordeelen kunnen zijn.
J.L. - Uw nood-briefkaarten en Uw brief heb ik alle ontvangen. Gij weet echter, als abonnée, hoe onzettend veel correspondentie er is steeds. Uw vers vind ik om den vorm niet geschikt voor de Lelie. 't Spijt mij U in deze zaak, juist nu gij opnieuw abonnée werdt, te moeten teleurstellen. Maar heusch, het vers is niet afgewerkt, niet druk-rijp. - Mijn weigering zal, hoop ik, Uw lust met mij te correspondeeren niet bekoelen. Rechtvaardigheid boven alles is mijn stelregel in zulke opzichten. Hartelijk dank voor Uw instemming met mijn litteraire uitingen, die inderdaad, zooals gij terecht voelt, samenhangen met mijn eigen-ik; en niet het minst betuig ik U mijn dank in zake Uw sympathie voor de dieren. Zeer hoop ik spoedig eens opnieuw van U te hooren. Misschien kunt gij het geweigerde nog omwerken?
A.W.v.M. - Hoe gaarne ik ook zou willen voldoen aan Uw wensch, ik kan dat niet, omdat ik dan natuurlijk zou overstelpt worden met zulke verzoeken als het Uwe. Iedere abonné of lezer heeft allicht een protegé, dien hij, om welke reden ook, met het volste recht durft aanbevelen. Zoo ik dus op Uw wensch inging, dan zou ik aan anderen niet mogen of kunnen weigeren wat ik U toesta. Zelve zult gij de billijkheid dezer | |
[pagina 574]
| |
weigering inzien, bij eenig nadenken. Daarvan ben ik overtuigd.Ga naar voetnoot*)
Brouwer, Hoofdgracht Den Helder. - Dit Uw briefkaart maak ik op dat gij geen abonné noch lezer zijt, daarom zet ik Uw naam voluit, opdat dit antwoord althans kome onder de oogen van een Uwer kennissen die het U zal laten lezen. Gij schrijft dat gij mij die bijdrage zondt omstreeks Aug. verleden jaar. Dan is zij gekomen in een tijd, toen ik heel ernstig ziek was, en ligt nog bij de niet-nageziene copie. Gij zult dus geduld dienen te hebben.
Molly. - Hartelijk dank voor Uw lief briefje over onze hondenjongens. En voor de toezending van Uw artikel in die courant. Waarschijnlijk neem ik er een en ander uit over. Uw eigen stukje komt nu ook werkelijk heel gauw. - Ja, dat heb ik-óók tegen katten, dat ze zoo belust zijn op vogels en muizen, maar aan den anderen kant kunnen zij het toch niet helpen, dat hun instinct zoo is. Leeft niet alles in de natuur van elkaar? - Nu neem ik nog over voor den heer Visser wat gij van hem schrijft naar aanleiding van die geschiedenis in Delft: Dat is een kranige man. De meeste mannen zouden niet durven doen wat hij deed. Een andere abonné, iemand die vroeger nog al eens per gedachtenwisseling met den heer Visser kibbelde, indien ik mij niet zeer vergis, heeft mij insgelijks met groote instemming geschreven over diens flink optreden in dat bewuste Café in Delft. 't Ware te wenschen dat alle mannen (en vrouwen) zich zoo flink gedroegen in het openbaar, waar het de dieren geldt. Ja, ik kan mij begrijpen dat gij en Uw man hebt gelachen over dat bericht van de Koningin met haar ‘tasch met Staatspapieren onder haar arm’! De lezers van couranten slikken heel wat; dat is zeker!
Helmers, Utrecht. - Zie een vorige correspondentie, waarin hetzelfde onderwerp wordt uitgelegd aan een anderen correspondent. (Ik geloof in een der Januari- of Februari-nommers).
Olga. - Gij schijnt mij op één lijn te stellen met de Koningin, in mijne verhouding tot het Nederlandsche volk! Weet gij, dat de Koningin van het Nederlandsche volk ontvangt jaarlijks (of wij willen of niet, wij moeten belastingen betalen): de som van f 600.000 als ‘inkomen’? Vindt gij dan niet met mij dat hare verhouding tot de winkeliers en den handelsstand daardoor een mindervrije en onafhankelijke is dan die van een particulier zooals ik? Ik beloof U, zoodra ik-óók f 600.000 jaarlijks ontvang van het Nederlandsche volk, zal ik geen voet meer buiten Holland zetten, en niets meer koopen, wat ook, in het buitenland. (Bovendien, uit mijne herhaaldelijke aanbevelingen, van door mij-zelve uit ervaring gekende magazijnen, als b.v. dat van den heer Huyser, Amsterdam, als Maison Pfaff, den Haag, enz., enz., blijkt hoezeer ik-zelve zeer veel koop in ons land.) Gij hebt dat overzicht van de week niet begrepen, waarin ik den spot dreef met de beschrijving van het reistoilet der Koningin. Want, niet het beschrijven als zoodanig van haar toiletten vind ik gek (dat geschiedt gedurig), maar de toon en de wijze van deze beschrijving (in het zinverband) was mal van onnoozelheid. Zeker, gij hebt volkomen gelijk dat er omstandigheden bestaan die den menschen noodzaken in het buitenland genezing te zoeken; b.v. in mijn geval is het een feit dat Holland geen badplaats bezit voor hartlijders, terwijl Nauheim een betrekkelijk kort-geleden ontdekte, zeer heil-krachtige bronnen bezittende badplaats is voor hartkwalen, welke om die reden wordt bezocht door lijders van alle wereldstreken, Amerikanen in massa, Engelschen, Franschen, Hollanders, enz. Daarentegen is een gewoon ‘sanatorium’, zooals in het onderhavige geval, waarover mijn overzicht van de week handelde, een geneeskundige inrichting, die evengoed is te vinden ten onzent als in 't buitenland, en waarvan de behandelende geneesheeren niet kundiger noch veelzijdiger zullen zijn dan de onze. - Ook in zake de ‘botervlootjes’ hebt gij mij niet begrepen. Gij hebt namelijk volkomen gelijk dat first-rate hôtels ten onzent eveneens boterbolletjes op ijs geven als die van 't buitenland dat doen. Ook moderne Holl: huishoudens gebruiken geen botervlootjes meer. In den roman werd echter gesproken van een typisch ouderwetsch huishouden. - Neen, van kwalijk-nemen is geen sprake. Ik ben integendeel blij, dat ik U kon ophelderen hoe gij dat overzicht van de week verkeerd hebt begrepen. Om nog eens te resumeeren: eene Koningin of een Koning heeft, als zoodanig, verplichtingen aan den handelsstand, die een particulier niet heeft. Haar of Zijn aanwezigheid in het land geeft ontzettend groote financieele voordeelen. (Ik verzeker U dat op dit oogenblik in den Haag bitter wordt geklaagd over het gebrek aan hofpartijen, waardoor leverantiën van allerlei aard, ook door toiletten aan de hofhouding, uitblijven). En, omgekeerd, Haar of Zijn verblijf buitenslands doet terstond den luxe-handel kwijnen in vele opzichten. Wanneer ik U nu een overzicht geef van hetgeen de Koningin ontvangt, dan zult gij het met mij eens zijn dat een particulier anders staat tegenover Nederland dan Zij: Inkomen der Koningin f 600.000, Onderhoud koninklijke paleizen f 50.000, verbouw, bijbouw, enz., en voor 't Loo f 145.000. Waarlijk, voor zulke sommen moet men wat voor het volk, waarvan men zoo'n inkomen ontvangt, over hebben, vindt gij-zelve dat niet met mij? En begrijpt gij nu wat ik bedoelde? L. de P. - Dat gij geen abonnée zijt zou geen bezwaar zijn om Uw gedichtje op te nemen; het bezwaar zit 'm daarin, dat het niet geschikt is voor den druk. Dergelijke, onder den indruk van een droevige of vroolijke gebeurtenis gemaakte gelegenheidspoëzie is niet voleind genoeg van vorm en van inhoud om door een grooter publiek gewaardeerd te kunnen worden. Gij zijt in dezen in goed gezelschap, want niemand minder dan b.v. Nicolaas Beets heeft zich in dezen groote zonden te verwijten, zoodat hij beter zou hebben gedaan menig gelegenheidsgedichtje niet in zijn verzenbundels te hebben laten op- | |
[pagina 575]
| |
nemen. - Daar gij het Blad in Uw portefeuille leest zal deze correspondentie onder Uw oogen komen. Oprechte vriendschap. - De vraag, die gij mij doet, is voor mij moeilijk te beantwoorden zonder U en de bij omstandigheden te kennen. Indien alles zoo is als gij mij schrijft, dan vind ik er niets in, maar... de wereld, naar wier meening gij mij vraagt, en waarvoor gij ook niet onverschillig zijt, schrijft gij-zelve, zal er wèl iets in vinden. Dat lijdt geen twijfel. Bovendien, de vrouw is er óók! Die zal het U en hem zeker kwalijk nemen. Moet het samen-zijn nu juist op die wijze geschieden als gij mij meedeelt, namelijk op publieke plaatsen? Er is zonder twijfel in dergelijke vriendschappen een gevaar, waarmede moet worden rekening gehouden, namelijk dit, dat uit die vriendschap, van een van beide zijden of zelfs van weerskanten, iets anders ontstaat. Echter, zelfs aangenomen dat deze mogelijkheid uitgesloten is, dan nog geloof ik niet dat gij kunt hopen niet te zullen worden ‘bepraat’ door ‘men’. De vraag is dus maar: hebt gij beiden den moed die mogelijkheid, die zekerheid durf ik wel zeggen, te aanvaarden? - Ik moet bekennen, dat ik mij Uw vorige brieven niet herinner. Wilt gij mij eens meedeelen bij gelegenheid waarover die handelden? Steeds gaarne tot Uw dienst.
Rosalius. - Nu moest ik toch lachen! Ik wou dat het wáár was! Ik ben immers geen jong meisje meer, zooals die dame op die kaart! Gij moet maar eens goed uit Uw oogen kijken, als gij den Haag bezoekt! Hartelijk gegroet. Mevr. C. van der D. - D. - Ik ontving van U zulk een lief schrijven over Uw verloren poes, en tevens het verzoek een der aanstaande jongen van ons poesje te willen zenden aan U, omdat ik in een corr. had geschreven, dat onze poes een blijde gebeurtenis tegemoet zag. Gij zult U herinneren hoe ik U reeds antwoordde, en natuurlijk gaarne het jonge poesje toezegde. Maar nu blijkt het van lieverlede, dat de blijde gebeurtenis niet zal plaats hebben, en dat mijne vriendin en onze Marie, - die anders experts zijn op het punt katten, veel meer dan ik, wier kennis zich meer tot het honden-ras bepaalt, - zich ditmaal vergisten. Poesje blijft gelukkig slank en speelsch en schijnt nog niet tot het achtbaar moederschap te zullen overgaan. Dit deel ik U mede, opdat gij niet vergeefs wacht. Tweetal. - Ik beantwoord Uw schrijven heel gaarne. Met heel veel genoegen vernam ik de reden waarom gij en Uw man abonné werden, namelijk omdat gij meer in aanraking wilt komen met iemand ‘die de dingen raak en zonder aanzien des persoons durft zeggen.’ - Inderdaad geloof ik in dat opzicht een uitzondering te zijn op de groote meerderheid van 't menschdom. Menschenvrees is bijna iedereen ingeschapen en den Hollanders in het bijzonder. - Heerlijk is het dat gij er bijvoegt mijn optreden in het belang van het dier zoo te waardeeren, want ik ben nimmer zoo blij, dan wanneer ik in dat speciale opzicht geestverwanten ontmoet; en toen ik b.v. onlangs een heer ontmoette, die mij zeide juist om die speciale reden de Lelie zoo graag te lezen, werd hij mij dadelijk heel-sympathiek. Ik vind het van mannen ook bovendien zoo dubbel-goed in dit bepaalde opzicht een goed voorbeeld te geven, omdat jongelui en jongens veel eerder luisteren naar hen dan naar vronwen. En nu ter zake. Gij hebt reeds uit bovenstaande correspondentie kunnen zien, hoe ik eigenlijk minder bekend ben met katten dan met honden. En daarom vind ik het dubbel aardig in Uw brief van de Uwe zooveel te lezen. In Suriname hadden wij-ook schildpadden, maar ik kan niet zeggen dat die dieren mij ooit bijzonder hebben aangetrokken. Verleden jaar in Menton amuseerden mij twee schildpadden bijzonder in den tuin van een restaurant. Zij vochten namelijk samen; iets wat ik nog nimmer heb bijgewoond, en wat daarin bestond, dat de een den ander met ongeduld vóórtjoeg, terwijl deze laatste blijkbaar niet van beweging wilde weten. - Mijn overleden hondje Cassy, dat ik als kind heb gehad, is óók heel-oud geworden, nog ouder dan Uw hondje. - Met de hondenjongens van onze Marie is het ons evenzoo gegaan als U met het kind van Uw poes. Den eenen hebben wij gehouden, omdat hij zoo heel zwak en teer was, met den anderen hebben wij die ondervinding opgedaan, die zoo gedurig het deel is van goede tehuizen zoekende dierenvrienden. Een winkel in onze buurt namelijk had ons herhaaldelijk gevraagd: Mogen we een jong hondje van U; we beloofden het dus, en, toen de tijd daar was, bezorgde onze Marie hem, met een blauw lintje opgetuigd, aan zijn nieuwe bestemming. Algemeene liefkozing, teedere begroeting, enz. Den volgenden ochtend werd het arme dier bij ons terugbezorgd. ‘Het had 's nachts zoo gejankt; daar konden ze niet tegen.’ - Toen was het arme schepseltje te oud om hem te verdrinken, en hebben wij hem dus bij ons gehouden; van zijn tweeling-broertjes is hij onafscheidelijk. - Welk een juweelig verhaal van Uw twee katten, moeder en dochter! Nietwaar, de jonge poesjes verdrinken is, in 't belang der arme dieren-zelf, het eenige wat overblijft. En, is het niet wáár wat gij dienaangaande schrijft, dat zij in hunne uitingen menschen gelijken (ik zeg erbij intelligente menschen). Zelfs de spraak ontbreekt hun maar gedeeltelijk, want Benjamin b.v. kan met zijne oogen alles uitdrukken wat hij wil; zij zijn buitengewoon expressief, en vertellen U alles, droefheid, schalkschheid, opgewondenheid, koppigheid, moeheid, jaloezie - - en dan vult hij zoo aardig zijn bedoelingen aan met het gebruik van zijn pootjes en zijn staart. Ja, dat heb ik meer gehoord dat een poes, als liefdebewijs, haar kind op den schoot van haar meesteres legt, en ik vind het aandoenlijk. Niet wist ik dat katten bij voorkeur op papier liggen. Maar onze Marie vertelt me, dat inderdaad ons poesje steeds kruipt op den stapel papier dien zij pleegt klaar te leggen voor 't Leger des Heils. Alles wat gij vertelt is inderdaad geheel overeenkomstig 't doen en laten van een hond, en ik heb nooit geweten dat een poes zóó intelligent was. Maar, gelooft gij niet met mij, dat alles ligt aan onzen omgang met onze huisdieren, en dat wij-zelf hen ontwikkelen door met hen zoo om | |
[pagina 576]
| |
te gaan als gij ook het doet. Verbiedt hun alles, leer hun kunstjes, dresseer hen, enz. gij zult hen misschien tot ‘geleerde’ honden en katten opvoeden, maar gij zult er nimmer dat plezier van beleven, dat zij U geven, indién gij van hen maakt: Uw vrienden, Uw huisgenooten, met wien gij praat, omgaat, enz. als met lieve kinderen. Indien b.v. Benjamin niet zoo door ons ware behandeld als wij het van den begin af deden, dan ware hij een schuwe, in zichzelf gekeerde hond gebleven, terwijl hij nu 't heele huis in rep en roer brengt, en zelf de grappigste dingen verzint om de aandacht te trekken. Het gaat hem als Uw ‘grootje’; hij-ook heeft een bijzonderen zin voor den tijd van naar-bed-gaan, en dientengevolge dreint hij reeds tegen tien uur naar de deur van den gang, om mij te beduiden dat ik nu wel kan opstappen naar de slaapkamer. Wordt die deur dan om de een of andere reden geopend, dan holt hij daarheen, en is zeer teleurgesteld als hij ziet dat wij hem nog niet volgen. Want dan komt hij weer terug, daar hij nooit alleen wil zijn. - Hartelijk dank voor Uw schrijven. Ik hoop méér van U te hooren. - Ge. - Ik begin met Uw woorden te herhalen voor den heer Visser: Wilt U s.v.p. uit mijn naam den heer Visser dank zeggen voor zijn flinke houding; dat is eerst kordaat gehandeld. En wat ploerten, om dan zoo'n verdachtmakerij te publiceeren. Neen, dan is die christen-socialist een andere man (de heer Visser). Uw bij dit schrijven ingesloten stukje eigent zich voor feuilleton. Tot dat doel zond ik het ter drukkerij. Dan behoeft het ook minder lang te wachten. Indien er nog een schetsje is van U onder de aanwezige copie, dan zal ik daarnaar zoeken, op dit oogenblik herinner ik mij 't niet. Nu Uw vorig schrijven, dat begint met de meedeeling waarmee Uw laatste eindigt, namelijk dat Uw jongen zoo veel beter is. Nu dit is een heerlijke tijding, waarmede ik U van harte gelukwensch. - Evenveel genoegen doet het mij dat gij Uw ondeugenden viervoeter weer in genade hebt aangenomen. Het zou toch waarlijk ook àl te erg zijn geweest, indien gij hem had durven verstooten. Neen, ik had U dat nooit vergeven. Maar ik heb Uw mismoedigheid terstond gesteld op rekening van Uw verdriet toen over Uw jongen, en ik dacht het toen wel, als die maar eerst opknapt, dan zal de kleine misdadiger op vier beenen óók wel weer in genade worden aangenomen. - Ook is mijn vermoeden dus juist geweest, dat men U trachtte op te lichten! Lief volk daar! Zooals gij 't althans beschrijft. Ware ‘helden’! - In een andere corr. in ditzelfde nommer verwittig ik een andere correspondente van hetzelfde feit, dat ik U bij dezen meedeel, namelijk van het voorloopig nog niet moeder-zullen-worden van ons poesje. Zij is trouwens niet zooals Uw jongen 't zou wenschen ‘van een kleur met veel wit er in’; (wat zou mijn Benjamin hem bevallen; die is namelijk in zulke tinten, met een prachtig wit overhemd, en een zijïg wit streepje op zijn kopje). Zij is grijsgestreept. Haar groote schoonheid bestaat in hare buitengewoon-lieve oogen en in haar tenger, slank lijfje, heel geëvenredigd van vormen. - Toen ik voor een paar jaar hier in de Boschjes in pension was bij de dames Van der Kloot, door mij dikwijls aanbevolen, vlogen de vogeltjes, evenals bij U, gewoon-weg de kamer binnen, zetten zich op de ontbijt-tafel, en waren zoo mak als kinderen. Ook in Nauheim, in mijn pension 't vorig jaar, vlogen ze rondom ons op het balcon. Ik ben dol op vogeltjes. Hartelijk gefeliciteerd met Uw toilet-nieuwtje. Gij begrijpt mij? - Veel groeten aan Uw jongen.
Truus R. - Tot mijn grooten spijt niet geschikt! De inhoud is te schetsachtig, te nietszeggend voor den druk; gij begaat dezelfde fout van zoo velen, gij schrijft een soort toestand op, die dagelijks voorkomt, en geeft U er geen rekenschap van dat zoo'n beschrijving noch slot, noch inhoud, noch vorm heeft, en daardoor den lezer niets zegt. Uw gedichtje is beter, maar toch ook nog niet goed genoeg voor den druk. Vindt gij-zelve de uitdrukking: de zee klutst, niet afschuwelijk-triviaal? 't Lijkt op eieren-klutsen. En dan die zucht uit die ‘weeë’ borst! Laat U mijn weigering echter niet ontmoedigen, en probeer het gerust opnieuw! - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|