| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand
| |
| |
te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuis behooren.
E.O. - Voor alles geef ik U de verzekering, dat ik U, met het meest mogelijke genoegen, naar mijn beste weten wil raden, en Uw vraag volstrekt niet te onbeduidend vind. Ook indien Uw moeder geen abonnée ware, dan zou ik U toch evenzeer geantwoord hebben. Ik antwoord noch aan abonnés noch aan niet-abonnés langs particulieren weg, maar daarentegen aan beide categorieën steeds per Lelie-correspondentie.
Wat nu Uw vraag aangaat, indien gij een duitsche of een française waart, dan zoudt gij zonder eenigen twijfel in de maanden Juli en Augustus heel gemakkelijk een dusdanige familie in of bij Londen vinden, waar men U zonder honorarium zou opnemen, en gelegenheid geven Engelsch te leeren in ruil voor het aanleeren van Uwe moedertaal. Maar zoo iets wordt veel moeilijker waar het een hollandsche dame geldt. Al spreekt gij ook nog zoo vloeiend duitsch, toch zijt gij geen duitsche van geboorte, en, waar er zoovele duitsche meisjes, op zulk een wijze, als door U bedoeld, naar Engeland gaan, daar hebt gij een grooten kans dat deze zullen worden geprefereerd boven U. - Gij zoudt U zeer goed kunnen aanbieden voor het verrichten van lichte huiselijke bezigheden, want in dat opzicht is het verschil tusschen een Engelsch huishouden en een ten onzent niet zoo reusachtig groot of gij zoudt, bij een weinig goeden wil Uwerzijds, wel voldoen. Daaraan twijfel ik niet.
Wat gij bedoelt met de uitdrukking: ‘muzikaal-ontwikkelde’, begrijp ik niet heel goed; bedoelt gij, dat gij 't een of ander instrument bespeelt, of dat gij zingt, dan zou dat zeker in Uw voordeel zijn. Maar een enkel theoretische ontwikkeling zal natuurlijk niet veel beteekenis hebben voor een Engelsche familie. Ook uw einddiploma H.B.S. zal U voor een dusdanige vacantie-overeenkomst, als gij zoekt, niet van nut zijn in Engeland. Daarentegen zoudt gij U wèl kunnen aanbieden om voor kinderen te zorgen, met hen te wandelen, enz.; indien gij daartoe aanleg en lust gevoelt zou ik dat zeer zeker als een aanbeveling op den voorgrond stellen. Of men U een dag in de week vrij-af zou willen geven om een en ander te zien, hangt natuurlijk geheel af van de menschen persoonlijk. Ik zou zeggen, dat redelijk-denkende menschen in dit opzicht met U wel stellig een billijke overeenkomst zouden willen treffen, b.v. twee halve dagen, indien het hun te lastig zou zijn U een ganschen dag achtereen te missen. Dat hangt er ook geheel en al vanaf wàt zij van U verlangen als wederdienst voor de opname in hun huis. In elk geval moet gij op dit punt vooraf Uwe condities nauwkeurig maken, over en weer, en schriftelijk. - Zou Uwe moeder geen gelegenheid hebben om een Engelsch meisje te logeeren in Uw afwezigheid, onder dezelfde voorwaarden van geen betaling? Gij zoudt dan een advertentie kunnen opstellen, waarin gij voorstelt te ruilen: Gij gaat gedurende die twee maanden van Juli en Augustus naar Engeland, voor niets, en daarvoor wordt ten Uwent een dochter des huizes van daar kosteloos opgenomen zoolang, hier in den Haag. Op die wijze gelukt zulk een arrangement menigmaal. En daar vele Engelschen gaarne Holland leeren kennen, en Juli en Augustus véél aanbieden, juist in den Haag, waar Uwe moeder woont, zoudt gij misschien gemakkelijk slagen indien een dergelijke schikking mogelijk ware zijdens Uw moeder.
Denk er echter aan, dat gij zeer nauwkeurig informeert, wáár gij U heen begeeft; gij kunt van zich aanmeldende families verlangen dat zij U verwijzen naar behoorlijke gelegenheden tot informaties-inwinnen, en U dan verder tot dat doel tot onzen consul kunnen wenden. - Nu rest nog de vraag, wáárin gij zult adverteeren, en ik moet bekennen, dat ik die vraag niet terstond weet te beantwoorden. The Queen, en The Ladies Pictorial zijn twee zeer veelgelezen dames-bladen. Welke couranten, b.v. Daily News, Times, enz., zich 't meest eigenen tot zulke advertenties is een vraag, die een advertentie-bureau U 't best kan beantwoorden. Men kan daar ook een Engelsche advertentie voor U opstellen. Ik méén dat de Haagsche courant zich met zulke inlichtingen belast. Indien gij slaagt hoop ik het van U te vernemen.
E.K. - (Gij geeft geen pseudoniem aan). Waarom zou ik U ‘bespotten’? Ik vind Uw verzoek heel redelijk, en ik heb Uw versjes met aandacht gelezen. De gedachte erin, vooral in het gedichtje over het Vredespaleis, is zuivergevoeld, maar de vorm laat veel te veel te wenschen over. - Uw regels zijn gansch en al gebrekkig wat maat betreft. En daardoor zijn deze versjes niet voor den druk geschikt.
Dat gij van boeken houdt en er gaarne over spreekt begrijp ik zeer goed. Maar ik kan niet uit Uw schrijven opmaken wat gij in dat opzicht van mij-persoonlijk verlangt. Boekbeoordeelingen geef ik zeer dikwijls in de Lelie, en ik heb, opzettelijk ook voor U, ook in dit nommer weer eene gegeven. Is het dat, wat gij zoo aangenaam vindt? Iemand, die les geeft in letterkunde, is dàárom nog volstrekt niet altijd een goed beoordeelaar ervan. Het komt, wat het beoordeelen van boeken aangaat, voor alles aan op twee dingen: in de eerste plaats op onpartijdigheid (en ik kan U verzekeren dat die bij de beroeps-critici bijna nooit bestaat, omdat zij per-se knoeien, hunne vriendjes honig om den mond strijken, en hunne persoonlijke veeten en vijandschappen wreken door geniepige afkeuringen), en in de tweede plaats op zuiver gevoel en gezond-verstand, niet beïnvloed door mode-nadoenerij en meegaan met den tijdsgeest. - Gij hebt dan ook volkomen gelijk in Uw vrees dat iemand, die les geeft in letterkunde, misschien volstrekt niet in staat is ná te voelen het mooie in een boek of een gedicht. - Als gij mij eens weer schrijft, vertel mij dan eens welke boeken en dichters in Uw smaak vallen, en van welk genre gij houdt, en wat gij alzoo hebt gelezen. Misschien kan ik U per correspondentie van eenig nut zijn. In elk geval ben ik daartoe gaarne bereid.
Mej C.A.W. te Rotterdam. - Ik hoop dat dit schrijven onder Uw oogen komt. Uit Uw brief
| |
| |
maak ik namelijk op, dat gij noch lezeres, noch abonnée zijt. Dan hebt gij het niet-ontvangen van antwoord aan U-zelve te wijten, daar ik alleen antwoord per Lelie-correspondentie.
Gij schijnt te denken dat het schrijven van schetsen een voordeelig baantje is, want gij stelt Uw armoede voorop als de reden van Uw inzending. Die armoede spijt mij zeer voor U, maar ik kan U slechts zeggen dat Uw geheele wijze van schrijven mij het beste bewijs is, hoe onverstandig gij doet door U in deze richting te willen bewegen. Want die wijze van schrijven bewijst dat gij geen flauw besef hebt van hetgeen vereischt wordt, wil men geld verdienen door zijn pen; namelijk goed-werk. Ik ontving een ongeteekend manuscript (eenige dagen ná Uw brief) dóór den uitgever der Holl: Lelie, en afgezonden uit Rotterdam. Vermoedelijk is dit manuscript (aan beide kanten beschreven) het Uwe. Het is geheel ongeschikt ter opname, en ik kan U ook geen anderen raad geven dan U uit het hoofd te zetten langs dezen weg geld te willen verdienen. Daar Uw manuscript geen postzegels bevat ter terugzending wordt het vernietigd.
Cora I. - Uw bijdrage (gedichtje) nam ik aan.
Liberté. - Ik heb nog een brief van U te beantwoorden. Over het manuscript schreef ik U reeds. Ik heb van dien auteur in Uw partijblad wel eens stukjes gelezen. En hij is mij sympathieker dan de groote, steeds met K. vechtende drijfkracht daarin. Gij zult wel begrijpen wien ik bedoel. Uw sprookje komt spoedig. Dat de menschen afschuwlijk wreed zijn bewijst ook weer het in de Lelie onlangs meegedeelde verhaal door den heer H. Visser, van die dierenmishandeling in Delft. Daar hijzelf zijn naam openlijk noemt, en het bewuste stukje uit de Delftsche Courant afdrukte, bega ik geen onbescheidenheid door hier nog even op de zaak terug te komen om hier den heer Visser openlijk mijn hulde te brengen voor de flinke wijze waarop hij dien kellner en dat troepje heeren (?) heeft terecht gewezen in het belang van dien armen hond. En het door den hem aanvallenden heer Schenk tot hiertoe bewaarde stilzwijgen op zijn stukje geeft aanleiding tot het vermoeden, dat door den heer Visser, in zijn gissing in zijn door mij bedoeld antwoord, den spijker op den kop is geslagen.
Ik ben het volstrekt niet met U eens dat de menschen wreed zijn uit domheid. Dat gij deze opinie koestert hangt natuurlijk weer samen met Uw theorieën van menschenopvoeding door anarchisme. Maar ik, die deze ideeën niet ben toegedaan, zie rondom mij met onbevooroordeelde oogen, hoe het lang niet altijd de dommen zijn die zich het wreedst aanstellen, (of wilt gij b.v. beweren dat al de rijke lichtzinnige auto-bezitters uit domheid zoo roekeloos omgaan met het leven van voetgangers en dieren?), terwijl omgekeerd menig heel dom mensch met dat al heel inniggoed is voor zijn naasten, menschen en beesten. Wreedheid is geen verstands- maar een gevoelsquaestie. En de meeste menschen hebben dat niet (en zullen 't ook nooit krijgen): gevoel.
- Uw beschouwing over het te groote gewicht door de menschen gehecht aan hun betrekking, positie, nuttigheid, enz., geldt voor alle klassen, ook voor die waartoe Uw partijgenooten behooren. Dat vergeet gij. Ik ben het daarom met U slechts in zooverre eens, dat ik geloof hoe iedereen, zonder uitzondering, heel goed kan gemist worden uit de maatschappij (natuurlijk bedoel ik niet wat zijn particuliere leven, voor hen die hem of haar liefhebben, aangaat). Men moet toch wèl verblind zijn - en dat zijn dan ook trouwens alle partij-menschen gewoonlijk - om te durven beweren, zooals gij doet, dat elke anarchist mag denken en zeggen wat hij wil. Uw eigen blad is met die bewering immers in lijnrechte tegenspraak. Zoodra iemand zijn mond opendoet erin, om iets te beweren, dat een ander niet bevalt, wordt hij uitgescholden en in grove bewoordingen zijn minderwaardigheid voor de voeten geworpen. Dat anarchisme beteekent: zich-zelf-zijn, dat vind ik héél mooi, en ik heb reeds vroeger geschreven hoe ik, in dien zin, mij-zelve noem een anarchist. Maar er zijn zoo ontzettend weinig menschen in staat zich zelf te zijn, en zoo onmogelijk is het om dat te veranderen, (gegeven de laagstaandheid van het menschdom), dat er in dien móóien zin van geen blijvend anarchisme kan sprake zijn, behoudens enkele hoogstaande uitzonderingen.
Natuurlijk keur ik 't evenmin goed als gij, dat de R.K. Kerk zoo handig weet partij te trekken van de onzelfstandigheid van de meeste menschen. Ik zeg alleen dat het slim-overlegd is harerzijds, en getuigt van groote menschenkennis. En zeker hebt gij gelijk indien gij zegt, dat de leer van Jezus Christus daarmede niets meer heeft te maken. Maar ik vraag U, welk Kerkgenootschap heeft ook maar eenige overeenstemming meer met de door Jezus beleden en gepredikte beginselen volgens de Evangeliën?
De door U aangekondigde artikelen-reeks moet ik eerst lezen, vóór ik U de plaatsing ervan vooruit beloof. De titels schijnen mij alle veelbelovend genoeg om er pakkende artikelen van te maken. Maar als gij vervalt in absoluut-eenzijdige partij-beschouwingen, dan zou ik ze niet kunnen opnemen. Dat hangt dus af van Uw eigen vrije verkiezing, want, wat Uw stijl, enz. betreft, weet ik wel vooruit dat gij het goed kunt doen.
M.E.H. - Ik vind Uw besluit heel mooi en verstandig, en ik geloof nu mijnerzijds het best te doen door niet op Uw vertrouwelijken brief van 24 Jan. verder in te gaan. De zaak is thans onherroepelijk, en het is misschien het beste zoo. Gij zijt nog jong, en zult misschien over eenige jaren er kalmer over denken, en toch nog gelukkig worden. Ik ben het volkomen met U eens, dat men verplicht is met de kinderen, die kunnen komen, rekening te houden, als men gaat trouwen, omdat men aan hen een zeer ernstige verplichting op zich neemt door hen te verwekken. Daarom vind ik Uw besluit dan ook zeer mooi. Indien gij lust hebt mij nog eens te schrijven zal ik steeds gaarne van U hooren. Houdt U maar goed.
De Lestryeux-Hendriks, Utrecht. - Ik zet Uw naam voluit, opdat dit antwoord onder Uw oogen komt. Gij hebt mij namelijk een briefkaart geschreven, waarop gij mij vraagt, of ik ‘inge- | |
| |
zonden stukken’ opneem. Uit die vraag reeds maak ik op, dat gij de Lelie niet leest, daar gij anders reeds zoudt weten, dat deze bijna elke week gedachtenw. en ingez. stukken bevat. Ook voor U is er dus plaats in dit opzicht, maar het spreekt vanzelf dat ik, zooveel doenlijk vrijheid latende, nochtans mij voorbehoud die stukken, die om de een of andere reden niet geschikt zijn, ter opname te weigeren. Zij worden in dat geval niet teruggezonden. En ook wordt van deze soort ingez: bijdragen geen pres. ex. toegezonden.
Mevr. H.A. - M. - Gaarne wil ik aan Uw verzoek voldoen, en het uitknipsel uit die Indische Courant langs dezen weg onder de aandacht brengen van Holl: lezers. Tevens herhaal ik Uw eigen woorden: En dat terwijl deze Koloniën gedurende eenige eeuwen reeds onder Nederlandsch bestuur staan!
Laat mij U meteen danken voor Uw vriendelijke woorden over Uw belangstelling in de Lelie, die door Uw zorg in Uw lees-portefeuille kwam.
Het lot der Vrouw op Bali.
De heer van Kol schrijft in de Loc.:
Die zoo vaak mooie vrouwen van Bali, wier lichaamslijnen in hare schoonheid een loflied zijn voor dien Schepper, wier heldere oogen zoo vroolijk het leven aanlachen, doorleven menigmaal op Bali een droevig bestaan. Krachtig naar lijf en geest, vol zelfvertrouwen en rustigen trots, boden zij weerstand aan den eeuwenlangen druk van adat en godsdienst en thans nadert hare bevrijding van boeien door mannelijke willekeur geklonken.
Zoolang de losse vlecht haar nog langs de slapen kronkelt, en als bewijs van maagdelijkheid nog geen kuiltje aan haar pols is te voelen, gevoelden zij nog de onafhankelijkheid van den man en de vreugde van het leven der jeugd. Nauwelijks is zij door een huwelijk gebonden, en zijn - nadat zij een kind heeft gekregen - haar oorbellen weggenomen of haar juk laat zich in zijn volle hardheid gelden. Vóóraf moeten echter door een pijnlijke bewerking haar 4 boventanden en de 2 snijtanden worden afgeslepen, want vóór dien tijd mag zij niet mee uittrekken te velde, noch in het huwelijk treden zonder door een zware boete dit schenden der adat af te koopen. Nauwelijks vrouw geworden, wordt het meisje in sommige streken, o.a. te Den Pasar, door de dessa rondgereden om allen te toonen, dat ‘de vrucht rijp is om te worden geplukt.’ Haar schaamtegevoel uit zich anders dan in meer Westersche landen: slechts tegenover Europeanen en dan in de hoofdplaatsen bedekken zij haar blooten boezem met een sluier, in de dessa's komen zij soms naakt naast dezen zich baden onder de ‘pantjoeran’. Door het zware werken, de vroegtijdige huwelijken, de talrijke kinderen verouderen zij snel en gaat haar voornaamste trots, haar schoonheid, spoedig verloren.
De harde arbeid heeft haar sterk gemaakt: de kleinhandel wordt geheel aan haar overgelaten; bij den landbouw helpen zij oogsten; de dieren moeten zij voederen. Bij koeliewerk zijn zij handiger, gewilliger en ijveriger dan de mannen. Het verzamelen van water en brandhout, benevens de zorg voor de keuken, en de opvoeding der kinderen wordt aan haar overgelaten. Niet alleen dat zij voor zichzelf en voor de kinderen den kost moeten verdienen, van haar sober inkomen moet zij nog een deel afstaan aan den heer gemaal, om diens zucht naar dobbelen en opium bot te vieren en hem feesten te laten bijwonen. Vóór dag en dauw staan de vrouwen rijst te stampen, torschen dan haar koopwaar naar de pasar en het is al lang donker, wanneer zij nog zitten te weven of kleederen te herstellen. Een voorwerp van minachting voor de mannen, wordt zij door dezen gewantrouwd en moet (geheel anders dan op Java) op de straat vóóraan loopen, om ‘oog in het zeil te houden.’
Een Balische vrouw is voor den Balischen man geen mensch, doch een voorwerp dat behoort éérst aan den vader, die haar niet meetelt onder zijn kinderen, dan aan den echtgenoot, die haar beschouwt als een middel van genot en van uitbuiting. Zij is het onvervreemdbaar eigendom van haar man, die haar kan verstooten, verpanden, verkoopen en als zij ontvlucht (evenals een contractkoelie) met geweld doen terugkeeren. Nergens heeft zij gezag, zelfs niet in eigen huis en gezin, noch over haar kinderen en toch krijgt zonder vrouw (dus gezin) de man geen rechten, evenmin in de soebak als in de dessa-vereeniging. Van eenig werkelijk familieleven is voor haar geen sprake; de man vraagt haar zelfs geen wederliefde, indien zij hem slechts trouw blijft, en zoo niet, dan dreigt haar de straffe des doods.
Van elk huiselijk geluk blijft zij, de eeuwig vertrapte, gespeend, zoowel in de hut van den Soedra als in de poeri der vorsten. Hartstochtelijk van aard, zag men ze soms uit wanhoop naakt over den grond rollen en elk meisje, dat slechts één nacht buiten haar woning doorbracht wordt, niet langer als maagd beschouwd.
Volgens de Balische wet krijgen de dochters slechts de helft der erfenis van den zoon, mits haar moeder, geen bijzit, ‘selir’, was, en volgens sommigen onthield de oudere Balische wet haar alle recht op de erfenis; gehuwde meisjes verliezen alle aanspraak daarop. Daartegenover behoeven vrouwen bij het plegen eener overtreding slechts de helft der boete te betalen en worden kinderen minder dan één ‘kilan’ (d.i. 5 handspan) lang als niet toerekenbaar beschouwd.
Waarheidlievende. - Zooals gij ziet heb ik Uw uitknipsel op een andere plaats besproken, niet omdat ik den onbenulligen inhoud van het geschrijf van Silvius dat waard vind, maar wèl omdat Uw begeleidend-briefje mij meedeelde wie die Silvius is, en op welke wijze hij zich leent tot persoonlijke wraakoefeningen om bijredenen, hetzij ten behoeve van zijn patroon, hetzij voor zichzelf. Uw vriendelijke woorden: Vandaar dat Uw Blad mij lief is, omdat U durft eerlijk zijn, een schoone en zeldzame eigenschap, en ook om Uw liefde voor dieren’ - stel ik zeer op prijs. Zij zijn voor de zooveelste maal het beste bewijs, dat zulke stukjes als die van Silvius het tegendeel uitwerken van wat zij bedoelen, want, zooals gij het aan het slot van Uw brief schrijft: ‘Mag Silvius' artikel tevens de aanleiding worden eens wat meer, per Lelie, met U te correspondeeren,’ zóó gaat het. Tot hiertoe zijt gij er niet toe gekomen U tot mij te wenden, nu gaf Uw eerlijke verontwaardiging U er den lust toe mij ineens zoo hartelijk te schrijven. Dat dank ik dus rechtstreeks aan dezen dapperen ano- | |
| |
nymus. En ik ben het geheel eens met Uw wensch, ik-ook hoop van harte, dat gij mij nu voortaan meer zult schrijven, hetgeen gij trouwens dan ook reeds deedt een paar dagen later. Gij hebt mij toen een afschrift toegezonden van een ingez. stuk, in antwoord op het geschrijf van Silvius, en ik dank U vriendelijk en oprecht voor Uw moeite. Op zeer cordate wijze zijn in dat stuk de puntjes op de i gezet, en juist datgene is uitgesproken erin, waar het op aankomt. Die woorden zijn van a-z raak, en de inzendster zegt hetzelfde wat ook-ik zeg in dit Overzicht van de week. Het valt mij overigens - dit wil ik hier gaarne getuigen - mede van de redactie in quaestie, dat zij het ingez. stuk opnam, want ik weet verscheidene andere couranten, die - waar de lezers zich per
ingez. stuk verzetten tegen leugens over mij rondgestrooid, door hare medewerkers in de redactie-kolommen, - de opname van die protesten eenvoudig weigeren. Ik verneem steeds van die aldus behandelden de namen der couranten, en weet dus dat verscheidene onzer Bladen zoo ‘eerlijk’(?) zijn. - Het mij door U gezonden stukje wil ik hier overnemen:
Aan Silvius.
Naar aanleiding van uw artikel ‘Zuster Anna op den toren’ in de Stads-Editie van Zaterdag, veroorloof ik mij als abonné zoowel van de Stads-Editie als van de Hollandsche Lelie, u er op te wijzen, dat u een oordeel uitspreekt over de Lelie zonder dit tijdschrift blijkbaar te kennen, anders zoudt u weten dat Anna de Savornin Lohman zich niet opwerpt als ‘de opvoedster van een aantal Nederlandsche jonge meisjes die op een leeftijd zijn, waarin zij nog zeer vatbaar zijn voor indrukken’. Integendeel, de Lelie is een tijdschrift, uitsluitend voor volwassenen.
Dat u vindt dat er in het door u geciteerde Lelie-artikel kwaad van den Prins staat, blijkt m.i. dat u het niet hebt begrepen. Zij bedoelt met dit artikel niets anders dan haar verwondering uit te drukken, hoe de couranten haar lezers met zulke berichten kunnen vervelen, en terecht. U verbaast zich, dat zij het antwoord van den Prins een banaliteit ‘durft’ te noemen, maar daarin ligt juist het aantrekkelijke van de Lelie, dat zij, in tegenstelling met zooveel anderen, het kind altijd bij den naam ‘durft’ noemen en steeds te velde trekt tegen alle gelik en in den zak kruiperij.
Wat uw mededeeling omtrent haar correspondenties met de wel- en niet-abonné's betreft, ook deze is bezijden de waarheid. Op enkele uitzonderingen na, wordt alle correspondentie met uitsluitend abonné's in de Lelie beantwoord. Waar u freule Lohman van loslippigheid beschuldigt, krijgen we de kwestie van den pot en den ketel, want heusch, heer Silvius uw mededeelingen over de Lelie getuigen niet van voorzichtig-pennigheid.
Schrijver van Silhouetten-zijn beteekent eerst weten, dan schrijven, daarvan zij Silvius zich bewust.
‘Een Lelietje’.
Overgen: uit de Opr: Haarl: Cour:
En nu stap ik van Silvius af, om U te danken voor Uw hartelijke woorden, namelijk dat de Lelie het allerlaatste Blad is waarop gij U zoudt gaan bezuinigen, omdat gij haar zoo gaarne leest. En ik hoop van harte, dat Uw besluit, mij voortaan meer te schrijven, en om raad te vragen, tot uitvoering zal komen, want het is zoo prettig zulke trouwe vrienden te hebben onder mijne lezers als ik nu er weder een ontdek te bezitten, door dit geval met Silvius. -
Ook dat gij U zoo voor mijn hondenjongens interesseert is mij een heerlijke tijding. Er zijn zoo vele abonnés en lezers die dat doen, en die zijn mij dubbel lief, dat erken ik gaarne. Mijn hondenjongens zijn namelijk zulke trouwe, lieve kinderen in huis. Gij zelve wéét wat vriendschap en liefde van een hond is schrijft gij. Dus, ik behoef daarover niet uit te wijden. Ja, ik-ook vind het jammer dat Benjamin zich niet beter met het vondeling-poesje verdraagt. Want deze laatste is een schat. Maar het is van zijn kant geen boosaardigheid, maar slechts jaloezie. Nooit heb ik jaloerscher hond bezeten dan Benjamin. Speciaal op mijn liefde is hij zoo gesteld Waarschijnlijk omdat ik hem mijnerzijds zoo hartstochtelijk liefheb. Zoodra ik maar drie woorden zeg tegen Frits, gaat hij tusschen ons in staan, en dringt dezen zacht op zij, om hoofdpersoon bij mij te blijven. En toch is hij overigens dol op Frits. En deze is het op hem. Met de papegaai, die ik Rosita doopte, is het evenzoo. Als ik maar kijk naar de kooi, staat hij reeds ijverzuchtig naast mij. En een van zijn aandoenlijkste manieren van op mijn gevoel te werken is, - wanneer ik volhoud hem jaloersch te maken - stil en somber in zijn mand te kruipen, en niet te willen eten of spelen. Dan moet je immers wel toegeven, en hem zoo lang mokkelen en liefkozen, tot hij weer vroolijk kijkt. Hij is zoo door en door de zonnestraal in huis!
Ja, het is treurig, dat er dadelijk zoovele en zoo telkens jonge poesjes ter wereld komen. Op een hond kan men passen in dit opzicht, maar op een poes niet, en het is onmogelijk altijd voor al die jonggeborenen een goed thuis te vinden, zoodat verdrinken wel moet, onmiddellijk bij de geboorte. Maar ik vind het een vreeselijk iets, die arme kleine schepseltjes! De natuur is eigenlijk zoo wreed in al zulke dingen! - Nogmaals, ik dank U zeer, en hoop eens weer van U te hooren.
Mr. de G. - Uw uitknipsel ontvangen, maar, hoezeer U mij stééds genoegen doet met uitknipsels, wil ik dit liever niet overnemen, omdat ik vrees er den honden geen dienst mee te zullen doen. De menschen zullen zeggen: ‘Zie je wel, zoo'n dier weet het zelf wel als hij te oud wordt’. En, als zij hem dan willen verliezen, dan nemen zij zoo'n berichtje tot voorwendsel. In dien bovenbedoelden geest hoorde ik zelfs reeds spreken. Vriendelijk dank overigens.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting Red: Ged.
|
|