fiden raad van 't ‘Vaderland’, om gedurende de feestdagen van St. Nicolaas en Kerstmis geen versnaperingen uit te deelen aan arme kinderen in de drukke winkelstraten, want, - aldus die courant - dat kon immers eens een seconde ‘last’ geven voor de rijken. Thans in dezen Uwen brief komt gij uitvoeriger terug op Uw belangstelling in en sympathie met die Overzichten van de Week in het algemeen. Gelijk ik onlangs reeds antwoordde aan een anderen correspondent, die hetzelfde schreef, die belangstelling en sympathie verheugt mij bijzonder, omdat ik deze rubriek juist heb aangevangen met dat doel, dat zij zoo zichtbaar bereikt: de oogen openen voor de kleinzieligheden en leugenachtigheden der pers, en voor de huichelachtigheid om ons heen, waarover in de groote bladen wordt gezwegen, en die dientengevolge het publiek gewoonlijk niet opmerkt! Want, het groote publiek heeft het noodig te worden wakker geschud. Het denkt zelf niet. Het moet leeren denken, door een ander. - Gij-ook verheugt U, evenals al mijn correspondenten, dat de Lelie thans weer de oude is, door de hervatting van mijn eigen arbeid erin. Ik-zelve houd er in dit opzicht geen valsche bescheidenheid op na, en weet daarom heel goed hoe het bijzondere merk, dat de Lelie nu eenmaal heeft, komt dóór mij. 't Merk bevalt niet aan iedereen; natuurlijk niet. Maar, 't merk als zoodanig komt van mij. Schrijf ik er niet in, dan wordt zij een nietszeggend Blad, als elk ander weekblaadje. En dat komt om de zeer eenvoudige reden, dat ik in de eerste plaats een persoonlijkheid ben en in de
tweede plaats die persoonlijkheid heelemaal durf te geven in mijn werk, zonder aanzien des persoons, en zonder vreeze voor wat ‘men’ ervan zegt. - Om diezelfde reden ben ik een eenling, iemand die zich nooit zou aansluiten aan welke ‘richting’ ook; ik kies uit elke richting datgene uit, wat er mij in bevalt, maar ik vind dat reeds de uitdrukking ‘strijden in of voor een partij’ uitsluit het behouden van een eigen individueele, en bovenal een eerlijke opinie. Zoo gaat het mij óók ten opzichte van Uwe partij. Gij hebt volkomen gelijk dat die veel denkbeelden heeft, welke ik volkomen deel, en zeer zeker is dat het geval in zake de verfoeilijkheid van den oorlog. Maar, komt het erop aan die denkbeelden uit te voeren door 't stichten van een partij, dan vind ik bij de leiders en woordvoerders daarvan evenveel heerschzucht en onwaarheid als bij welke andere ook. En die ondeugden zouden zich eerst recht baanbreken, indien Uw partij haar doel bereikte, en de baas werd. - 't Geen gij schrijft over pater Jonckbloet is zoo waar, dat ik het hier overneem:
Het verwijt van den heer Jonckbloet S.J. is m.i. juist een kompliment dat hij U maakt. Immers, iemand die ‘geen blad voor den mond neemt’, spreekt de waarheid en dat is juist te prijzen. Maar het is wel te begrijpen, dat lieden, die van de naakte waarheid met willen hooren, - immers, ze is zoo onzedelijk! - daar ach en wee over jammeren.
Ook een andere opmerking van U is zeer waar, en neem ik insgelijks over in Uw eigen woorden:
Het is óók al weer zoo teekenend, dat de heer Jonckbloet S.J. zijn boekje schreef, ‘omdat hem zoo dikwijls al gevraagd was, hoe er van kath. zijde over Anna de Savornin Lohman gedacht moet worden’! Dus, dat moet hun vóóraf gezegd worden: zoo en zoo moet ge over dit of dat denken! - 't Is treurig.
Echter, niet alléén de katholieken laten zich aldus leiden door wat hun wordt geleerd dat zij moeten denken, op elk gebied. Integendeel, het is m.i. een bewijs te meer van de groote slimheid en menschkundigheid, waarmee de R.K. kerk is ingericht, dat zij van deze algemeen-menschelijke eigenschap, van niet-voor-zich-zelf weten te oordeelen, zoo handig gebruik maakt. Immers, laat niet het overgroote deel van de menschheid zich, op elk gebied, leiden door 't oordeel, door den invloed, van anderen.?!
‘Mijn courant zegt’: ‘In de courant staat toch’, - zijn lijfspreuken, die men dagelijks kan hooren, óók uit den mond van allerlei tot de ontwikkelde en beschaafde en gestudeerde klassen behoorende mannen en vrouwen, - om van het gewone volk niet eens te spreken. En dan de partijbladen, de liberale voorlichters, en de socialistische dito, enz., enz.! Bevelen zij niet even goed als de R.K. hunne volgelingen zoo te denken en zus te oordeelen - precies als het partij-verbond dat meebrengt? Ook op het gebied van kunst, literatuur, mode, enz., is het merkwaardig op te merken, hoe weinig menschen in staat zijn een eigen meening te hebben. Dien schrijver moet je gelezen, dat schilderij moet je gezien hebben - anders tel je niet mee. Naar dit of dat concert moet je gaan - of je er iets van begrijpt of niet - anders denkt ‘men’ dat je niet ‘ontwikkeld’ bent. Enz. enz. Toen de reform-woede heerschte heb ik de grootste élégantjes zien twijfelen eenigen tijd, of ze ook maar niet zouden overslaan, noodgedrongen, tot het hobbezak-costuum. Want, de mode scheen dien kant uit te willen. Om diezelfde domme reden trekken dikheupige vrouwen thans gewillig gegarneerde rokken aan, met breed-makende paniers, scheiden ze heur haar in 't midden, of leggen vlokjes ervan op haar voorhoofd, al staat het haar als een hond die uit het water komt, enz., enz. Op 't gebied woning-inrichting is het precies 't zelfde.! De kamer moet in ‘stijl’ zijn, zooals een meubelmaker - (die er soms zelf niet 't minste verstand van heeft ook nog) - dat vóórzegt. Dat zij daardoor alle kenmerk van de eigen bewoners verliest, dat zij koud, onpersoonlijk, als een model-kamer van een tentoonstelling aandoet, komt er niet op aan. Want, in dit tijdschrift, of door dien deskundige, is uitgemaakt dat ‘het zoo hoort.’ En de meerderheid, de overgroote meerderheid heeft niet den
moed zichzelf een eigen interieur, overeenkomstig de eigen middelen, en met den eigen smaak, in te richten. Indien dus de Katholieken, als gehoorzame zonen en dochteren hunner Kerk, nederig vragen aan hun pastoor, hoe ze over mij hebben te denken, dan doen ze m.i. met bewustheid niets anders dan wat de overige menschheid doet onbewust van haar eigen domheid, namelijk zich laten blinddoeken door een ander, die zich opwerpt als Partijleider, Voorlichter in de Pers, Zielzorger, Professor, man van Wetenschap of Kunst - al naar gelang de zaak waarom het gaat.
Uw sprookje nam ik gaarne aan. Wat gij over die bloemen schrijft daarin, deedt gij mij denken