Uw brief handelt verder grootendeels over de duitsche discipline, die gij nuttiger acht voor 't algemeene welzijn dan onze zoogenaamde vrijheid. Ik ben dat volkomen met U eens. Het behóórt er bij ten onzent, te schimpen op de duitsche strengheid der wet, maar ik, - die zoo veel, en zoo dikwijls, en zoo lang soms, - in Duitschland heb gewoond, in allerlei verschillende provinciën, Pruisen inbegrepen, kan U de verzekering geven dat ik nooit last heb gehad van eenige beperking mijner persoonlijke vrijheid en integendeel steeds heb geconstateerd, evenals die meneer in Uw tram, dat de duitsche politie-verordeningen vrij wat beter worden gehandhaafd, in het belang van het algemeen, dan de onze. Waarvan een direct gevolg is dat men aan de duitsche politie iets hééft; er op stáát kan maken. Maar toch, of 't inderdaad alleen dááraan ligt dat onze straatjongens zoo veel brutaler en lastiger en scheldachtiger zijn dan die in Duitschland? Ik betwijfel dat, Ik geloof veel eer dat het ligt aan onzen volksaard, die, helaas, in dat speciale opzicht bij ons treurig-onhebbelijk is. Immers, in Zwitserland heeft men bijna in 't geheel geen politietoezicht, en toch is daar nooit quaestie van najouwen of onhebbelijkheden op straat. 't Zelfde geldt ook voor de fransche Riviera, en voor Italië.
Nooit, hoe vele dwaze, opgetakelde, vreemdsoortige menschen men ook in die streken moge zien, valt het der straatjeugd in om een van dezen nà te roepen, of met op- en aanmerkingen te vervolgen. Nooit ook ziet men daar het dierenplagen op straat, waarin ten onzent veel straatkinderen uitmunten, zonder dat voorbijgangers of politie zich daaraan in het minst storen. Integendeel, komen de eersten bij ons tusschenbeiden, dan ondervinden zij nog niet eens steun zijdens de agenten, die altijd grif verklaren: ‘Ik kan er niets aan doen’. - Op Scheveningen, waar de christelijke scholen bloeien, en de visschers en dorpskinderen zonder uitzondering worden grootgebracht ‘in de vreeze des Heeren’, bij het bijzonder christelijk onderwijs, is de wreedheid, ruwheid, onhebbelijkheid en scheldtaal van de straatjeugd een algemeen bekend ergerlijk feit; hier in den Haag is het in dat opzicht veel beter; maar daarentegen schijnt ook Amsterdam een bijzonderen roep te bezitten wat de ongemanierdheid van straatkinderen betreft. Gij deelt het staaltje mede van een R.K. priester, die zich in een ten Uwent uitkomend Blad beklaagt over op de straat te zijn lastig gevallen, en die vindt dat de onderwijzers zich daarmede meer moesten bemoeien. En gij voegt daaraan uwerzijds toe: ‘Mij dunkt dan moet het op een chr: school wel een ideaaltoestand zijn; daar toch wordt de naastenliefde enz., als 't ware eringepompt, maar juist over die schooljeugd wordt 't meest geklaagd. - In verband met deze Uwe zeer juiste opmerking verwijs ik U naar wat ik hierboven schreef over de straatjeugd op Scheveningen, welke zonder uitzondering bij ‘christelijk onderwijs’ wordt grootgebracht, en elkaar stompt, trapt, slaat, en vèrvloekt, dat het een lust is.
- Ik hoop dat gij aan Uw voornemen zult gevolg geven mij te schrijven nu en dan; ik stel het werkelijk stééds op prijs van mijn correspondenten te hooren. Dank voor Uw groeten aan mijn hondenjongens. Benjamin zou voor 't stoeien met U wat graag te vinden zijn, maar Frits wordt te oud voor zulke jeugdige vermaken.
Illusie, - Terwijl ik dezen zomer en herfst mijn deel van levenslijden kreeg, hebt gij 't Uwe gehad, - zie ik met leedwezen uit Uw brief. En daarbij blijft gij steeds even energiek, en gaat niet bij de pakken neerzitten. - Ja, de mannen der wetenschap vergissen zich nogal eens. Gij hebt dat met Uw patiënte ook ondervonden. Gelukkig dat het nu vooruitgaat. Nu over de zaak waarover gij schrijft. Gij kunt er zeker van zijn, dat ik, in geval gij slaagt, er dadelijk in de Lelie over zal spreken. Maar gij moet U niet te veel ‘illusie’ maken van slagen. Want zoo iets is en blijft voor dengene, dien gij noodig hebt, een finantieele quaestie, van er voor zichzelf al of niet voordeel in zien, en niet eene van talent of kunst. Of gij lang of kort op antwoord zult moeten wachten hangt geheel en al af van ieder dezer heeren persoonlijk. Gij hebt volkomen gelijk, dat de qualiteit niet mag lijden onder de quantiteit, maar, juist het feit dat zoovele uitgevers zoo en zooveel woorden verlangen is immers een bewijs voor wat ik U hierboven zeg, namelijk dat het hun niet te doen is (natuurlijk niet) om talent, maar om het publiek te believen, en daardoor met voordeel te verkoopen. 't Publiek nu verlangt gewoonlijk in de éérste plaats een ‘dik’ boek voor den te betalen prijs. Let maar eens op, hoe sommige bekende auteurs, die ik U niet nader behoef aan te duiden, steeds twee deelen precies weten vol te pennen, nooit minder. Dat is het echte bestel-werk, dat wordt àfgeleverd als een aangenomen karwei. En waartoe juist zulke, eenmaal eenigen naam of bekendheid veroverd hebbende auteurs zich 't meest leenen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen; 't hangt alles af van den uitgever. Wéét hij, dat het boek kan rekenen op gelezen-zullen-worden, dan legt hij zijn schrijver niet aan zulke banden van zoo en zooveel woorden. Mij b.v. is dat nog nooit gevraagd. Maar bij een
eerstbeginnende is en blijft het voor den uitgever altijd een kansrekening. Zoodat deze eerstbeginnende zich moet tevreden stellen met wat de uitgever hem kan bieden in billijkheid. Gij zijt zeer zeker bij iemand terecht gekomen, die een eerste kracht is, en in zijn vak uitmunt. - Neen, ik kan daarin niets voor U doen. Juist omdat het hier een quaestie is die geheel en al uit het oogpunt zaak wordt beschouwd door hem. Dat weet ik positief. Maar ik wil 't met alle genoegen eerst lezen. Ik kan mij best voorstellen, U kennende uit Uw brieven, dat gij iets goeds kunt maken, en in elk geval wat wezenlijks te zeggen zult hebben. Maar de vraag is of gij den goeden vorm vindt, die lezers boeit. Ik moest lachen om die slotbeschrijving in Uw brief. Die is zoo raak. Ik ook ken van die beminnelijke menschen, van wien je als het ware vóóraf weet door hun gezicht, of inleiding,: Nu komt er een hatelijkheid, die voor mij is bestemd. - Gij hebt niet zoo spoedig antwoord gekregen als ik had gewild. Maar er is zoovéél. Die correspondente, die Uw vers mooi vindt, is eene die mij dikwijls schrijft. Hartelijk gegroet.