| |
De kleinste eiland-badplaats der Noordzee: Helgoland.
(Vervolg en slot van No. 10).
Eerst toen in 1834 de Engelsche regeering de rente der aandeelen waarborgde, kwam de maatschappij tot grooter ontwikkeling en kon zij breeder de wieken uitslaan; vanaf dat oogenblik ook was de opkomst van het eiland verzekerd. Helgoland dat in 1826 niet
| |
| |
meer dan 104 badgasten telde, had er 30 jaren later reeds 2218; en in 1888: 8320. Duitschlands invloed heeft dat aantal echter wel zeer doen stijgen, want in 1899 waren er reeds 20.669 badgasten; in 1911 zelfs 35.043.
Zij zijn er allen, het spreekt wel bijna vanzelf, slechts betrekkelijk korten tijd, want hoe of alle deze duizenden, vermeerderd nog met de Helgolandsche bevolking zelf, daar op die kale rots geherbergd zouden moeten worden, hoe of die allen er ook op dit zoo afgesloten gebied âlle behoeften voor zich zouden vinden, het zou een raadsel mogen heeten. Inderdaad, wanneer men hoort van een eiland, dat men kan afzien, meent men niet geheel aan de letterlijke beteekenis van het woord te moeten vasthouden, en toch is dit hier het geval. Men vaart het eiland rond, daarbij op eerbiedigen afstand van de kust blijvende, in nog geen half uur tijds. Men loopt het rond in misschien het dubbele van dien tijd en dan nog zonder zich te behoeven te vermoeien. Als men de platen van Helgoland ziet, genomen meestal met het gezicht op het meest bewoonde zuidelijk deel, waar het onderland en bovenland vlak bij elkaar zijn en zich tot een geheel hebben ontwikkeld, dan ziet men de kale rotsen met een enkelen blik af en men vraagt zich af wat er eigenlijk op het eiland is behalve het kleine stadje met zijn eigenaardige nauwe straatjes en zijn grappige poppenhuisjes. Inderdaad er is weinig; maar er is de heerlijke natuurlijke zeelucht; er is de rustige afgeslotenheid van de overige wereld; er is de symptoom van leven buiten een andere maatschappij dan de drukke en gejaagde, die wij zoo goed kennen en welke hier valt te vergeten, gelijk nergens elders. Op Helgoland is men vrij behalve dan tegenover zijn mede-badgasten; op Helgoland kan men elken dag, zelfs meer dan eens per dag, dìenzelfden weg wandelen over de rotsige kanten van het eiland zonder dat deze ooit verveelt, zonder dat deze dezelfde schijnt, omdat men er steeds de zee ziet in eene voor het oog telkens andere belichting en omdat de rotsen egen die zee steeds waar te nemen zijn in grauwe, grillige vormen van een roode, brokkelige omgeving. Dat is juist het aantrekkelijke van Helgoland, het in zekeren zin
natuurlijke en tegelijk het miniatuurachtige van zijn wereld. Men moet Helgoland zien, wanneer eenmaal per dag de booten van Hamburg en van Wilhelmshaven de nieuwe badgasten aanbrengen: aan de pier, waar dan de kleine motorbootjes ankeren, staan hier in dubbele rij de reeds met het eiland vertrouwd geraakte badgasten opgesteld om de nieuw aangekomenen te monsteren en te bespreken. Het genoegen van den ‘Lasterallee’ gelijk men dezen natuurlijken weg heel aardig heeft gedoopt, behoort al spoedig tot de grootste van het Helgolandsche badleven, dat in zijn betrekkelijke eentonigheid wel het bewijs in zich draagt, dat zij die hier komen, er komen voor gezondheid, er komen voor genezing, meer dan voor genoegen alleen.
Helgoland is zeker, al behoort het ook tot de oudste der Noordzeebadplaatsen, niet de eerste en de voornaamste in deze eilandenreeks; integendeel, het staat eenigszins op zichzelf, zoowel door den aard van zijn badleven als door zijne ligging en het dankt aan dit isolement enkele voordeelen, maar het wijt er ook aan een zekere afzondering, welke velen afschrikt. Norderney is een badplaats van een gansch ander karakter; beslist de voornaamste in de reeks, waarbij ze zich onmiddellijk aansluit; ze is ook veel meer mondain dan Helgoland, waar men betrekkelijk weinig gelegenheid heeft om vermaken te genieten of door uiterlijkheden van toilet en anderszins te schitteren. Zelfs Sylt, dat ook niet door overmaat van wereldschheid geplaagd wordt, neemt een andere plaats in dan Helgoland; het is in zekeren zin het centrum van de noordelijkste groep dezer kleine eilanden; het ligt veel dichter bij de kust, het is grooter en biedt daardoor meer variatie. Als Helgoland dan ook zoo aantrekkelijk is, gelijk wel blijkt uit het steeds vermeerderend aantal zijner bezoekers, dan komt dit juist door zijn kleinheid; dan is het motief daarvoor te vinden in het feit, dat Helgoland een wereldje op zichzelf vormt, waarin men zich slechts met elkander bezig houdt. De badgasten, die er zijn, ontmoeten er elkaar meermalen op denzelfden dag; de oppervlakte, waarover zij zich hebben te bewegen, is zoo gering dat dit niet kan uitblijven. De bevolking heeft haar eigen en eigenaardig karakter door den loop der eeuwen heen vrijwel behouden; de Helgolanders trouwen onder elkaar, nu misschien niet meer zoo streng als vroeger, maar toch nog steeds met vrij groote vasthoudendheid. De Helgolanders worden daarom geprezen als een volk, waarin een bekend ethnoloog als Dr. Schäfer, van alle Noordzee-eilanders het meest sprekend het typisch Germaansche, het echt
| |
| |
Friesche karakter terugvindt, zoowel in de uiterlijke verschijning als in de taal. Die taal heeft, men kan het aan sommige klanken duidelijk opmerken, een sterke verwantschap met onze eigene taal; evenals in het Mecklenburgsche dialect klinken ook hier bekende tonen in de woorden door. Geheel die taal is overigens klankrijk, welluidend, wanneer men er slechts even aan gewend is en ze onderscheidt zich door een groote hoeveelheid van vocalen. De Helgolanders hebben langen tijd de typische kleederdracht behouden; die der mannen naar het echte in vele opzichten nu verouderde visscherstype met den schilderachtigen zuidwester; die der vrouwen sierlijk en in elk geval bont gekleurd. Aartshertog Ludwig Salvator van Oostenrijk, als tourist welbekend, heeft in de serie van de reisboekjes van Woerl, over Helgoland geschreven en uit zich zeer sympathiek over deze typen van echte visschers met wie hij uren achtereen op zee bij de vischvangst, aan het strand bij het waarnemen van de golven, heeft doorgebracht. Zij missen volkomen, zoo erkent hij, de romantiek van de visschers der Adriatische zee, maar zij hebben een klaar inzicht in vele dingen, dat de meest beschaafden en de meest ontwikkelden hen zou kunnen benijden. Frischheid van geest en van moraal spreekt uit wat zij zeggen; frischheid straalt er ook uit de personen zelf en uit de woningen in het dorpje, die, hoe klein ze ook mogen zijn, van een blankheid en van een reinheid zijn, die vooral ons Hollandsch hart aangenaam aandoet. Somwijlen is het in Helgoland als vertoeft men op Marken, alleen met een verschil van kleuren en van spraak, een verschil ook nog van geoefendheid in het jagen op de eigenaardigheden der vreemdelingen, maar ook hier overal in de vertrekjes oud porselein, ook hier veel oud koper. Doch op Helgoland is men met den verkoop dier voorwerpen niet zoo gul; evenals de bloemen voor de vensters dienen zij voornamelijk om het innerlijk behagelijk te maken.
Helgoland is meer dan een interessant eiland; het is voor een ieder die de planten-en dierenwereld bestudeert ook een merkwaardig eiland Want rijker en menigvuldiger dan op eenig ander punt van de Duitsche kusten ontplooit zich hier het natuurlijk leven der zee en meer dan elders kan men hier te midden der menschen aantreffen de zeevogels van geheel verschillende pluimage, welker nesten hier zorgvuldig beschermd worden door degenen, die geroepen zijn om de wet te handhaven. Dat hier trouwens onmogelijk andere invloeden dan de meest onvermengde van de zee in het spel kunnen zijn toont de kleine rondvaart om het eiland, die tevens een kijk geeft op de afwisseling welke deze oogenschijnlijk zoo gelijkvormige maar tegelijk zoo grillig gevormde kust geeft. Al spoedig, nadat men van de pier is afgevaren, bereikt men een vrijstaande hooge rots, die geheel van roode kleur doortrokken met witte zandsteen is; de Helgolanders noemen deze rots de Mönch en de veel kleinere die daarnevens ligt de Nonne, te zamen vormen zij een geheel dat imponeert door het onverweerbare dier rotsen, aan welks voet men thans bezig is de haven te ontwerpen, maar waartegen niettemin den geheelen dag door bruischend de golven opspatten. Zij zijn minder élégant van uiterlijk dan de Needles op Wight, hoorden wij eenmaal en zeer terecht opmerken, maar zij passen geheel in deze omgeving; zij zouden niet anders kunnen zijn. Zij zouden dan te veel afsteken bij de onmiddellijk volgende Hoyshorn, die nevens de andere donker en kaal daar breed in zee ligt en op welke de lichttoren in het bijzonder zijn hel schijnsel laat vallen; elegantie in deze rotsen zou ook te zeer afsteken tegen de verwilderde massa, die daar als dooreen gesmeten nog altijd ligt sedert in den vroegen morgen van 10 Juni 1865 de Mörmerstack met donderend geraas in zee storte.
Hier vooral zijn het de verschillende holen, die zich in de rots teekenen. Van hieruit gaat ook die lange rij van klippen, welke zoo gevaarlijk is en in welks onmiddellijke nabijheid zich zulk een opgewekt zeevogelen-leven heeft ontwikkeld. Vele van deze breede rotsen zijn wereldjes op zichzelf, waarop men de kleuren der natuur in grillige vormen kan bewonderen en waartusschen de meest eigenaardige diertjes rondspartelen. En dan komt men aan die rotsen, die elk voor zich in geweldigen omvang naar voren treden; aan den Pastor en aan Frau Pastorin; aan den Kanzel en aan de Seligerhorn, die allen zoover naar voren uitsteken, dat het bijna onmogelijk is hier het wijde uitzicht van elders te genieten, terwijl alleen op de grootste deelen dezer rotsenformatie de vogelwereld te bereiken is, welke zich ook daar heeft gevestigd. Onder aan den voet van de nu volgende Trichterhorn vindt men nog de overblijfselen van het deel, dat in 1857 in
| |
| |
zee stortte; dan komt men geheel aan het Noordpunt, waar de aldus genoemde Schildwache post heeft gevat; tenslotte is er de Oostkust, die een kleine strook strand open laat, waarop men zich echter niet geheel en al zonder gevaar kan begeven, omdat steeds en soms op het alleronverwachtst stukken steen, groote of kleine, naar beneden storten. En dat moet gezegd, zoowel van bovenaf, wanneer men langs het hekwerk dat er voor een groot deel langs den rand is geplaatst, naar beneden ziet, zoowel als vanuit de zee, wanneer men tot de geweldige rotsen opziet, is het gezicht veel mooier en veel imposanter dan wanneer men aan den voet dier rotsen staat, al gevoelt men zich dan ook eerst
Typen van Helgolandsche visschers.
klein gelijk de mensch is.
Het eigenlijk Helgoland mag gerekend worden te bestaan uit drie deelen. Eén daarvan behoort niet meer tot het rotseiland, het is de dusgenaamde ‘Düne’, een zandplaat die zich onmiddellijk voor Helgoland uitstrekt, eenmaal, tot in de 18e eeuw toe, met het eiland was verbonden, maar thans daarvan is gescheiden door een breede strook water, waarin de grootste stoombooten gemakkelijk kunnen ankeren en door welke het zelfs aan de snelvarende motorbooten van het eiland een kwartiertje kost om geheel dien afstand te overschrijden. De ‘Düne’ is de eigenlijke badplaats van Helgoland; ze wordt niet bewoond, maar geregeld trekken er elken dag de badgasten heen, vinden er een heerlijk strand, dat aan alle kanten als wegzinkt in de zee en waarop een tweetal goed ingerichte restauraties voor den lunch zorgdragen. Men baadt dus niet op Helgoland zelf, evenmin als men met eenig stoomschip van beteekenis tot in de onmiddellijke nabijheid van het eiland kan komen. De kleine motorbootjes, welker dienst uitnemend is ingericht, voeren echter met groote snelheid de passagiers naar de pier; zij is het middenpunt van het Helgolandsche badleven; in staat om groote stormen te doorstaan schijnt ze niet, maar dat is ook niet noodig. Geheel aan het einde van de pier verheft zich het gebouw, dat het Kurhaus zou kunnen heeten, doch dat hier den maan van Konversations-haus draagt; hier is de groote veranda, waar men 's middags naar de vrij goede Kurmuziek kan luisteren, terwijl het oog staart over de blauwe golven. In het westen ziet men het eigenlijke visschersdorp, waar de booten der visschers op het strand worden getrokken en waar het visschersbedrijf er in al zijn natuurlijkheid welig bloeit; aan den zuidelijken spits van dit deel van het eiland, dat zich tegen de rotsen heeft opgebouwd, staat een eenvoudig monument ter eere van Hoffmann von Fallersleben, die hier zijn bekend gedicht: ‘Deutschland, Deutschland
über alles’ heeft gewrocht. Hij is niet de eenige, die door de Helgolandsche eenzaamheid tot dichten werd geïnspireerd; ook Wilhelm Jordan, de groote dichter der Nibelungen heeft hier vertoefd
| |
| |
en heeft van het eiland deze dichtregelen doen voortleven:
Die Nordsee schläft um Helgoland
Und harft im Traum am Felsenstrand
Die Trümmer, die sie stürmend schlug,
Versucht ihr Schlummeratezug
Wie struichelnd zu versöhnen.
Die wunderbare Sommernacht
Verdoppelt ihre Sternenpracht
Und leicht dem Eiland so den Schein,
Es schwebt als Weltfragment alleiu
Im Mittelpunkt der Sphäre.
Het Konversations-haus is het aanhalingspunt
Een Hoekje van het Bovenland.
van al wat tot het eigenlijk badleven behoort. Onmiddellijk daarbij heeft men het établissement voor warme baden met een groot zwembassin; naast zijn veranda gaat de z.g. Kaiserstrasse, die midden door het dorpje van het onderland voert.
Men vindt er het gemeentehuis en het bureau der bad-maatschappij; men vindt er het nieuw-gebouwde postkantoor en het in het oude gebouw van het Kurhaus ondergebrachte Noordzee-Museum, waar zich behalve interessante preparaten en vondsten van het biologische station van Helgoland ook de zeer bezienswaardige verzameling van meer dan 500 zeldzame exemplaren van den ornitoloog Gätke bevindt. En dan wordt de straat smaller, wordt het eigenlijk geen straat meer, maar een vrij breede steeg, waarop weer minder breede steegjes uitmonden. Het onderland is voorzoover dit deel betreft een verzameling van aardige poppenhuisjes, waarvan het grootste deel het badleven demonstreert in de rijke verscheidenheid van souvenirs, welke hier te krijgen zijn, alles samengebracht in even poppig uitziende straatjes, die het geheel vooral van boven, vanuit het bovenland aanschouwd, het aanzien geven van een opgezette speelgoeddoos. Als men daar op den rand van het bovenland staat, ziet men loodrecht neer in die straatjes daar beneden; aan den eenen kant de heel eenvoudige en nederige visscherswoningen en aan den anderen kant de grootere huizen der meer gegoeden, der winkeliers. En men ziet daartusschen door de menschen krioelen, die men voor een groot deel kent, zoo niet van naam dan toch van uiterlijk, en men beseft eerst recht hoe het hier een wereldje op zichzelf is.
Aan het einde van het onderland is de kunstmatige trap, die het verbindt met het derde deel van Helgoland, het dusgenaamde bovenland; men kan de vele treden van deze trap ontgaan door zich met de lift naar boven te laten brengen en dan is men onmiddellijk op de dusgenaamde Falm, die gewezen wordt op de villa Belvedère, die in 1841 als badgast ingeschreven zag de later zoo beroemden generaal von Moltke, voorwien het verblijf op dit eiland zeker niet zonder gewicht was, daar hij van hier ging na zich te hebben verloofd met Mary von Burt, die in de nabijheid in een eigen woning verblijf hield. Van de Falm gaat eenerzijds een breede weg naar buiten, waar men spoedig stoot op den rand der
| |
| |
rotsen en vanwaar men verder zijn weg kan vervolgen naar de vormen, die de rotsen aangeven. Aan den anderen kant gaat het nauwe straatje te midden van de huizen, die hier op het bovenland gebouwd zijn, hetwelk al spoedig voert tot het rustig, naast het kerkhof gelegen kerkje, dat de aandacht trekt door zijn bont gekleurde zoldering, door de miniaturen van Helgolandsche visschersscheepjes en door de zilveren altaarluchters, welke Adolf IV van Zweden bij zijn verblijf in 1811 aan het eiland ten geschenke gaf. Over de Schuleplatz komt men dan tot de geheel in het groen gestoken villa, waar Hoffmann von Fallersleben woonde, en als men verder wandelt ziet men aan weerszijden in het innerlijk van het werkelijk dorp een paar danshuizen, die tot de meest bezochte behooren, waar de Helgolandsche bevolking geregeld samenkomt en tot vermaak en genoegen van de vreemdelingen niet karig is de nationale danswijze te toonen, waarin de dans ‘Slim mien möderken’ wel den voorrang heeft. Spoedig is men buiten het eigenlijke dorp en als men het huis der keizerlijke commandatuur heeft verlaten, is men spoedig geheel buiten. Hier verrijst de oude lichttoren en daarnaast de meer moderne vuurtoren, die bakenen in zee in zoo vele stormende nachten, welke het ons telkens weer opnieuw doen gevoelen hoeveel grooter gevaren de zeevaart voor onze voorouders had, al mogen de moderne inrichtingen en typen der schepen die gevaren naar onze zijde ook vermeerderd hebben.
Op het bovenland van Helgoland is alles vlak, is alles kaal. Meestal waait er een ijzig koude wind, die het dan ook alleen mogelijk maakt om hier aardappelen te telen en die al het hooger zich verheffende met zijn ijzige koelte neerslaat. En zelfs gras is hier zoo karig, dat men de kudden elken dag op een ander deel van het eiland moet brengen om ze genoeg te kunnen doen grazen. Maar heerlijk frisch en met prachtige uitzichten is hier de wandeling rond het eiland, die gaat tot den uitersten noordpunt en dan weer terug totdat men bij den Mönch aan de haven is aangekomen. In den vroegen ochtend, wanneer de zon helder straalt over de golven; in den middag wanneer zij verblindend haar gouden schijnsel werpt; in de vallende schemering, wanneer de duisternis al op komt zetten; in den helderen sterrennacht - steeds is het hier prachtig en is het hier stil; hoort men slechts de stemmen der natuur, denkt men slechts aan de eeuwigheid. Zoowel wanneer een wolkelooze lucht zich uitstrekt boven de kabbelende golfjes der blauwe zee, als wanneer woest en somber donkere wolken zich samenpakken boven de onstuimige massa's, die pletterend slaan tegen de roode rotsen, gevoelt men de onmetelijke schoonheid der natuur en geniet men elk oogenblik van nieuwe kleuren, van nieuwe gezichten, van nieuwe variaties. En men kan er staren en turen tot uren ver; men kan er zien de oneindige zee, leeg en somber, of ook opgevuld met schepen van allerlei aard, steeds heeft men er gelegenheid tot andere gedachten, tot andere richting dier gedachten.
Een verblijf op Helgoland is heilzaam voor den badgast, want niet ten onrechte wordt het geprezen als de badplaats in Europa, waar men uit den aard der zaak het meest voortreffelijk de gunstige invloeden van het eiland en de zee moet genieten; niet ten onrechte wordt het geprezen als brengende door zijn klimaat frischheid en gezondheid; niet ten onrechte ook wordt het de badplaats genoemd voor de arme hooikoortsleiders, die hier zeer zeker niet behoeven te vreezen voor overmatige grasvlakten. Het is als een schip midden in zee, heeft een bekend arts gezegd en hij heeft gelijk. Maar ook in zooverre, dat Helgoland gezondheid kan brengen voor de zieken van ziel, omdat hier alle aandacht wordt afgeleid van het gewone wereldsche, omdat men zich hier afhankelijk gevoelt van de natuur en de elementen, afhankelijk elken dag dat men er is en bij al wat men er gadeslaat. Helgoland is niet alleen een klein wonderland op de kaart, maar ook in werkelijkheid.
Helgoland, Juli 1912.
HENRI VAN DER MANDERE.
|
|