bezitten dan vergallen. Wat gééft het? Maakt het het gebeurde ongedaan? Immers neen. Zie toe op wat gij hebt, niet op wat gij anders zoudt wenschen. Geloof me, 't wordt mij door hen, die mij-persoonlijk kennen, zoo dikwijls gezegd: ‘Jij hebt zoo'n gelukkige, opgewekte natuur, jij klaagt nu nooit eens.’ Weet ge waarin 'm dat zit? Daarin, dat ik me-zelve, als iets me hindert, altijd voorhoud: ‘'t Is nu eenmaal zoo. Ik kan er toch niets aan doen. Denk er niet meer aan.’ Dat geldt zoowel voor wat de menschen mij aandoen, als voor wat 't lot mij geeft te dragen, in eene slechte gezondheid, en menige andere zorg.
Voor Agnita-zelve neem ik Uw gevoelige hartelijke woorden over:
Ik heb zoo met Agnita te doen, ik heb medelijden met haar, en, wanner ik haar naam wist, ik zou haar willen troosten. Ik, die weet wat waarachtige liefde is, voel wat het voor haar moet zijn.
Wat de rest van Uw brief betreft, ja, ik houd het er inderdaad voor dat een vrouw, die geen kinderen begeert, daardoor reeds bewijst dat zij van de natuur afwijkt. Want de natuur heeft haar tot dat doel van kinderen-voortbrengen geschapen. Echter, de normaal-vrouw is heden ten dage een uitzondering, dat komt door onze maatschappelijke toestanden, en ik voor mij kan het best begrijpen, als men ziet wat er van de hedendaagsche kinder-opvoeding terecht komt, van de verhouding tusschen hedendaagsche kinderen en hunne ouders, dat vele getrouwde menschen er dientengevolge van terugschrikken kinderen te bezitten, die eigenlijk slechts in de eerste paar levensjaren van hen-zelf zijn en de aanvalligheid en bekoorlijkheid der jeugd en de naïeveteit daarvan behouden. Als ik al die vroegwijze, neuswijze kindertjes van den tegenwoordigen tijd zie, dan beklaag ik de ouders ervan, al kan een zonnige, gezonde driejarige kleine mij in verrukking brengen, van eerlijke jaloezie op de bezitters ervan. Maar helaas, een kind is die eerste paar jaar zoo gauw te boven, en dan komen al de invloeden van buiten, van school en omgeving en vriendschap, en van den tijdgeest bovenal, die het onherroepelijk bederven, meestal. Bovendien, ik kan mij best voorstellen dat menschen, die langen tijd zonder kinderen innig-gelukkig waren, er nu ten slotte tegen gaan opzien er nog een te krijgen. Dat vind ik niets om zich voor te schamen. Dat Uw man de honden boven hen, de kinderen, stelt, geeft mij voor hem een onbepaalde sympathie. Want, het is wáár, dat èlke hond, die goed wordt behandeld, lief, trouw, aanhankelijk, en beminnelijk blijft, en van hoe weinig kinderen kan men deze eigenschappen blijvend getuigen?
Neen, ik vind het niets vreemd, dat gij, - al verlangt gij-zelve geen kind - toch graag dat van een ander bij U hebt. Dat komt eenvoudig, omdat gij U-zelve gelukkig voelt zooals het is in Uw kinderloosheid, en dus niet jaloersch zijt van anderen, terwijl Uw hart tegelijk te vrouwelijk en te warm is om een tegenzin te voelen tegen kinderen in 't algemeen.
- Mijn hondenjongens - naar wie gij vraagt - zijn hier bij mij, en genieten ontzettend van het altijd mee-uit mogen in deze kleine afstanden, waar geen trams noodig zijn. Nietwaar, Benjamin is de ondeugd in huis, en Frits de deftigtheid! Den eersten noem ik graag mijn Mentonsch zonnetje, want hij heeft de lachende zon in zijn oogen van zijn ver Zuider-vaderland, en den laatsten heb ik den bijnaam ‘Jozeppie’ gegeven, omdat hij al de ondeugende streken van Benjamin verklikt, precies als Jozef uit den Bijbel zijn broeders aanbracht. Wat had ik aan dien bijbelschen klikspaan een hekel! En wat kon ik mij Gods uitverkiezing van hem slecht verklaren. En wat vind ik integendeel mijn kleinen klikspaan Fritz-Jozeppie schattig, juist om diezelfde eigenschap! Zoodra Bennie iets steelt of iets snoept, krabt Frits mij met zijn pootje aan den arm, en kijkt in de richting van den zondaar, met een paar oogen, die uitdrukken: ‘Dat doet jou lieveling!’ En dan ontdek ik inderdaad geregeld, dat de zondaar Benjamin bezig is iets te vernielen, of kapot te bijten. Hartelijk gegroet.
Betsy te B. - Gij zult, hoop ik, U-zelve wel herkennen in dit pseudoniem? Want, aan U persoonlijk schrijven strijdt tegen de usances van dit Blad. Er zijn er zoovelen die dat even gaarne als gij zouden wenschen. Dus, dan zou er geen einde komen aan mijn particuliere correspondentie, nietwaar? In de Lelie echter wil ik U zooveel antwoorden als gij maar wilt. Ik ben daarom ook blij, dat gij tot het besluit kwaamt te schrijven. Waarom gij niet evengoed als een ander? Inderdaad als gij zooveel van mij hebt gelezen, dan kent gij mij óók voor een groot deel, want ik geel mijzelve heelemaal in wat ik schrijf. Dat hebt gij ook gevoeld door U tot mij aangetrokken te voelen juist om mijn oprechtheid. Ik durf gerust zeggen, dat die een van mijn meest in het oogloopende eigenschappen is, eene, die mij ook vijanden maakt natuurlijk, en waarvan ik blij ben, dat zij mij U tot vriendin maakte. - Uw opvatting over Uw werk, dat het U afhoudt van piekeren over vervelende en verdrietige dingen, vind ik heel verstandig. Inderdaad is dat een vloek van het het àl te gemakkelijk in de wereld hebben, dat men daardoor dikwijls tobt en zeurt, en ontevreden is over nietigheden. Zulke gelukkige-ongelukkigen ken ik-óók, die ik daarom, bij al hun rijkdom, fortuin, en levensgemakken, gansch niet benijd, omdat zij immers toch niet weten te profiteeren van dat alles, maar integendeel slechts zoeken naar 't een of ander om over te klagen en te zuchten, een onwillige meid, een gebroken kopje, een pijntje hier of daar, enz., enz.
Ja, iemand die 'n heel uitgesproken rechtvaardigheids-gevoel heeft, zooals ik, voelt zich inderdaad dikwijls naar de ziel alléén. Dat kan niet anders. Gij voelt dit zeer goed na. Ik ben echter overtuigd dat men eerst dan innerlijksterk is, als men alléén kàn staan, onafhankelijk van alle vooroordeelen en ideeën. -
Gij ziet, dat ik U terstond, bijna omgaand, antwoordde. Gij zult mij genoegen doen, indien gij 't zelve prettig vindt, met deze correspondentie voort te gaan. Want Uw brief getuigt van een juisten blik in mijn eigen karakter. Gij vertelt mij niet wèlk werk gij hebt. Vertel mij gerust alles van U-zelve. Ik vind het gezellig mijne correspondenten te kennen. Vriendelijk dank.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.