Nogmaals, ik heb wezenlijk U gemist onder mijn correspondenten, ofschoon Uw stilzwijgen mij, eerlijk gezegd, niet verwonderde, omdat ik dacht, dat gij allang, om ons groot meeningsverschil, van de correspondentie genoeg zoudt hebben gekregen. Van daar dus dat Uw schrijven mij een welkome verrassing is geweest. Waarom zou men, bij verschillend denken, toch niet elkaar waardeeren kunnen? Weten doet niemand onzer immers iets. 't Is ten slotte alles persoonlijke opvatting, geleerd door de omstandigheden die ons vormden. Hartelijk dank nogmaals.
Dixi. - Ofschoon de vorm van Uw brief wijst op de bedoeling dat hij is bestemd voor gedachtenwisseling, neem ik aan dat gij, gelijk Uw bijvoeging ‘in haast’ bewijst, er U geen rekenschap van hebt gegeven hoe geheel ongeschikt hij zou zijn voor afdruk in het openbaar. Gij gebruikt daarin namelijk voortdurend uitdrukkingen en zinnen, die de betrokkenen, welke gij met name noemt, alle recht zouden geven U terstond aan te klagen, wegens beleediging in het openbaar. Ook in Uw vorig ingez. stukje hebt gij aldus den naam van iemand voluit genoemd; gij zult wel hebben opgemerkt dat ik dien naam liet vervallen, omdat het immers niet aangaat aldus, als gij 't deedt, in het openbaar over iemand te schrijven, met naam en toenaam. - M.i. hebt gij mijn stukje in quaestie niet goed begrepen. Ik heb immers uitdrukkelijk voorop gesteld dat ik de oprechtheid en de eerlijkheid van den schrijver in het midden laat, als zijnde voor zijn eigen rekening, maar ik heb er op gewezen dat hij, afgezien daarvan, in de zaak gelijk heeft. Daarmee vervalt dus Uw heele betoog over 's mans onoprechtheid, waarmede ik voor mij wel accoord ga. Speciaal wat gij schrijft van zijn haatdragendheid is volkomen wáár. Ik weet dit uit een van nabij in mijn naaste familie bijgewoond feit, waarin hij zich op precies dezelfde onchristelijke, haatdragende wijze heeft gedragen als gij 't beschrijft. - Ik herhaal echter, m.i. heeft dat alles absoluut niets te maken met wat ik in dat bedoelde stukje heb willen aantoonen over het gebrek aan overeenkomst tusschen theorie en praktijk, waarvan ik-zelve ben getuige geweest van kind-af. - Ten slotte leg ik er nogmaals allen nadruk op: naar mijn overtuiging sluiten politiek en christendom elkaar uit. Politiek brengt onvermijdelijk mee knoeien, draaien, elkaar bevechten, elkaar benadeelen, met oneerlijke wapenen dikwijls, in één woord al datgene wat Christus-zelf onafgebroken
heeft verboden in den Bijbel, en waartegen zijn geheele leer onophoudelijk indruischt. Van daar dan ook dat juist de christen-politici, zij die er den naam Gods bijhalen, zoo weerzinwekkend zijn. Zoo lang het enkel gaat om aardsche belangen, zoolang kan de eene staatsman van de eene partij net even eerlijk zijn in zijn soort als de andere van de andere partij (voorzoover een politicus eerlijk kan zijn tenminste), maar, wanneer de Bijbel en de eere Gods er dag in, dag uit worden bijgesleept, door hen die intusschen voortdurend in strijd met dien bijbel en met den wil van God handelen, dan brandmerken zulke menschen zich tot huichelaars van 't meest weerzinwekkende soort.
Onbekende. - Ik moet U de teleurstellende meedeeling doen dat ik Uw schetsje niet geschikt acht ter plaatsing. Ten eerste is het geen schetsje, maar 'n geheel onbeduidend briefje, ten tweede is de inhoud van dat briefje zoo weinig nieuw, dat ieder onzer zulke ervaringen zou kunnen neerschrijven. Waarschijnlijk vindt gij mij een beetje hard in deze uitspraak, maar, geloof mij, de waarheid doet altijd eenigszins pijnlijk aan in zulke gevallen, en, 't is voor dengene, die beoordeelt, immers zooveel gemakkelijker en ‘liever’ om zich er van af te maken met de verzekering, dat er wel veel goeds inzit, of zoo iets dergelijks, maar dat er onmogelijk plaats voor is ‘tot grooten spijt der redactie’, enz. Echter, het strijdt met mijn eerlijkheid om op die wijze tegen U te leuteren. Gij hebt een onderwerp gekozen, waarover oneindig veel valt te zeggen, maar, juist omdat het nochtans 'n alledaagsch onderwerp is, komt alles er op aan hòe 't gezegd wordt, geestig, oorspronkelijk, zoo dat het den lezer iets zègt. Niets van dat alles is hier 't geval. Als men 't stukje uit heeft, vraagt men zich af: waartoe is het gedrukt? Elke gewone brief, ‘met eerste ervaringen’, zou op zoo'n manier geschikt zijn voor openbaarmaking. - 't Spijt mij voor U, dat mijn oordeel niet gunstiger kan zijn, maar ik zie in dit stukje niets dat mij recht geeft U met beloften voor de toekomst te paaien. Misschien heeft de vrees, dat gij herkend zoudt worden, U óók weerhouden Uw pen vrijuit te laten gaan. Dan echter moet gij geen onderwerp als dit kiezen, als gij de consequentie ervan zóózeer vreest. - Intusschen heb ik U mijn goeden wil getoond, door U al bijzonder spoedig te antwoorden. Daar geen postzegel tot terugzending was ingesloten, heb ik 't dingetje maar vernietigd.
't Kan Verkeeren. - Uw gedichtje nam ik aan. Uit uw brief citeer ik voor mej. de Graaff, dat Uw dochtertje niet kon slapen omdat de Fox in haar ‘Freddie’ doodging. - Het is een waar geschiedenisje, die Freddie-geschiedenis, en, helaas, ware geschiedenisjes zijn zoo héél, héél dikwijl ‘zielig’. In de boeken alleen loopt het gemeenlijk meestal goed af. Ik herinner me nog zoo goed, hoe ik dat reeds als kind zoo hinderlijk strijdig vond met alle levenswaarheid, dat mooi-eindigend slot van de meeste speciaal voor kinderen en jonge-meisjes als ‘geschikt’ aanbevolen lectuur. - Uw gezondheids-kwestie heeft blijkbaar Uw zieleleven niet geschaad, want gij schrijft opgewekter dan ooit, waartoe, veronderstel ik, de verbetering in Uw vooruitzichten ook wel zal bijdragen. Dat dàárin, in dat wat gij bij de hand hebt, iets instak van vooruitzicht op finantieel gebied, dat had ik nooit gedacht, maar, 't schijnt dan toch maar zoo te zijn. Hartelijk gefeliciteerd ermee. Indien dit blijft goed gaan, is het stellig voor U allen de beste en meest prettige oplossing, zou ik denken, eene waardoor gij allen bij elkaar kunt blijven.
Over de quaestie van ‘schuin’, in een boek, kunnen sommige menschen al heel bekrompen oordeelen; dat is een feit dat men telkens kan constateeren; het komt m.i., omdat de groote meerderheid leest zonder te begrijpen, napraat van elkaar de gewone, gangbare nonsens-begrippen.