| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr: rubriek thuishooren.
Raadzoekende (Bloemendaal, of iets anders).
Lieve B., ik hoop dat gij U in dit door mij uitgedachte pseudoniem zult herkennen. Want, de zaak is zeer moeilijk voor mij, waar gij eenerzijds bang zijt U te zullen verraden, en anderzijds niet eenmaal zelve eenig pseudoniem aangeeft. Indien gij dus te eeniger tijd eens wilt schrijven of gij dit antwoord hebt begrepen als voor U bestemd, dan zult gij mij zeer verplichten.
En, wat nu Uw vraag aangaat, mijn lieve B., ik geloof dat gij een fout begingt, door, toen Uw man berouwhebbend tot U kwam, een derde, al was die derde dan ook Uw vader, toe te staan zich er in te mengen, en Uw man ten slotte af te wijzen, waar Uw eigen hart U drong tot vergeven. Uw geheele brief bewijst dat gij nog steeds, ook nu, niet gelukkig zijt, twijfelt voor U-zelve of gij eigenlijk wel den rechten weg koost. Nu, naar mijn indruk, koost gij dien niet, en deedt gij beter naar de twee, bij wien gij behoort, terug te keeren. Gij zijt niet zoo idylisch gelukkig geweest als gij U misschien eens hebt gedroomd (maar, vergeet niet dat de meeste onnadenkende, jong-trouwende meisjes al heel weinig stilstaan bij de niet te vermijden désillusies van èlk huwelijk, nu en dan), en gij hebt ten slotte, in een oogenblik van ergernis, en drift, Uw man in den steek gelaten. Zijn houding daarna, - gij-zelve erkent dit óók - was die van iemand, die eenerzijds schuld erkent, en anderzijds gráág opnieuw een ander leven wil beginnen nogmaals, met U. Neen, toen hadt gij daarom aan uw eigen impulsie moeten gevolg geven, en geen derde die zaak laten afhandelen, te minder waar die derde reeds, zooals gij mij meedeelt, sinds jaren op geen goeden voet stond met Uw man, en dus bevooroordeeld zal zijn geweest. Enfin, dat alles behoort tot het verledene, gij zijt nu eenmaal ieder Uw eigen weg gegaan, en toch zijt gij ook nu niet gelukkig, en verlangt nog steeds terug naar het oude. Geen wonder ook, waar
| |
| |
gij óók Uw kind hebt afgestaan. Daarom zou ik zeer zeker in Uw geval, waar hij-ook terugverlangt, aan zijn en Uw verlangen gehoor geven, en opnieuw beginnen; iets wat óók is het belang van Uw kind. Aan wien gij beiden als ouders, die hem in het leven riept, toch immers óók verantwoording draagt. Echter, wat de geldquaestie aangaat, vind ik het Uw plicht op Uw recht te blijven staan. Indien Uw man te goeder trouw is, dan moet hij over zijn hoogmoed, van de door U voorgestelde regeling ‘beneden zich’ te vinden, heenstappen. Zoo niet, dan geeft hij daardoor m.i. een bewijs van kwade trouw, en zou het inderdaad beter zijn dat gij U niet weer bij hem gaat voegen. Stel hem dat alles nu eens kalm voor, zonder verwijten, en zonder bitterheid. En tracht beiden een les te leeren uit het gebeurde. Een huwelijk is geen rozengeur- en maneschijn-toestand op den duur. Al houdt men ook nog zoo veel van elkaar, na een poosje komen van weerszijden de eigenaardigheden en gebreken voor den dag, en moet men leeren die van elkaar in geduld en liefde te verdragen, en zich aan elkaar aan te passen. Gelijk gij-zelve 't nu ondervindt, alleen, en ‘vrij’ zijn is evenmin een ideaal-toestand, integendeel. Dus, gij zult m.i. - daar er nog niets wezenlijks is gebeurd dat U beiden behoeft te scheiden - nog heel goed gelukkig kunnen worden, althans tevreden met Uw lot, indien gij van weerszijden 't wilt. - 't Lijkt mij dus nog wat voorbarig U nu reeds te antwoorden op Uw vraag wáár gij U eventueel zoudt moeten vestigen voor goed. Bloemendaal ken ik weinig. Maar ik geloof dat ik in Uw geval liever in een stad ging wonen dan buiten. Echter, ik hoop dat gij mij spoedig zult schrijven weer samen te wonen, met hen, die bij U behooren. Wees hartelijk gedankt voor Uw vertrouwen. Dat gij Uw papier langs de randen beschreeft, kwam er niets op aan. Ik ben geen vormen-mensch, als het den ernst
van 't leven geldt.
Mits. - Ik heb al Uw brieven bij elkaar thans om te beantwoorden. Een ervan is een begeleidbriefje om een ingezonden stukje te begeleiden, dat ‘Ferrer's Onschuld’ moest proclameeren. Gij zult wel hebben opgemerkt, hoe ik dat stukje niet plaatste, wegens plaatsgebrek. M.i. is het onmogelijk de onschuld of de schuld van Ferrer uit te maken, van hier uit. Gij en Uw partij-genooten vindt dien man een martelaar, en ik-voor-mij weet niet wie of wat hij is geweest, naar zijn ziel (waarop 't alleen aankomt). Daarom gelooft gij per-se alles wat ten zijnen gunste wordt geschreven, en noemt laster wat tegen hem wordt aangevoerd; ik voor mij neem 't een precies even voorwaardelijk aan als 't ander, en, daar ik van de Lelie geen partijblad - voor of tegen welke richting ook - wil maken, maar hare onarhankelijke houding wil bewaren, kan ik voor de Ferrerverheerlijking geen plaats afstaan, zoo min als voor een hem naar beneden halen.
Dan heb ik nog een brief van U, waarin gij over dierenbescherming schrijft op een wijze, die ik volkomen beaam. M.i. komt de rechte, de eerlijke dierenliefde, (niet die welke aanstellerige groote-lui-mode is, maar de geméénde) voort uit een behoefte het zwakkere, het van ons afhankelijke te verdedigen, te helpen, te beschermen. Daarom strekt de rechte dierenliefde zich bij mijne vrienden en mij dus óók uit over die dieren, die wij, persoonlijk, griezelig vinden, als b.v. hagedissen, spinnen, enz., die wij nogtans nooit zullen doodmaken. En hieruit volgt dus logisch dat zulk een ingeboren dierenliefde niet uitsluit maar integendeel aankweekt menschenliefde, voor al diegenen, die insgelijks onrechtvaardig behandeld worden, tot de zwakkeren, de misdeelden, de mishandelden in de maatschappij behooren.
Dat de dames uit de groote wereld zich niet aan het socialisme zouden willen wijden uit klassebehoud vindt gij heel begrijpelijk. Ik-ook. Maar, integendeel beoefenen zij dat socialisme juist als mode-sport. En graven zoo haar eigen graf. Kijk maar eens naar Engeland, waar lady Warwick, een der rijkste grande-dames van 't Vereenigde Koningrijk, behangen met de kostbaarste edelgesteenten, predikt ondertusschen een mode-socialisme, dat het volk aan hare lippen doet hangen. Totdat het haar op 'n dag doodslaat - wat zij m.i. verdient met hare gekke aanstellerij.
't Geen gij schrijft over de verdeeldheid in de anarchistische partij, die gij met weemoed constateert, dat is zoo juist gezien, dat ik mij niet begrijp, hoe gij tegelijkertijd nog zóóveel enthousiasme kunt overhouden. Die verdeeldheid, zij is immers juist het rechtstreeksche gevolg van het laag-staand peil van 't menschdom, waaruit gij noch iemand het ooit zal opheffen, omdat het nu eenmaal, als massa genomen, zoo is, zoo laagstaand.
Wat gij over 't volk schrijft is wáár - indien ik uit het volk voortkwam, dan zou ik dat alles net zoo voelen als gij, maar... ik zou doen. Ik vind het volk juist daarom zoo weinig waard om er zich voor te interesseeren, omdat het niets doet, maar integendeel zichzelf kromt, en tot slaaf maakt, en laat bedwelmen met drank en volksfeesten en lintjes en eervermeldingen in de courant, - en overigens zwetst. - Of het dat doet in de Vrije Socialist, of in 't Volk, of in wat voor Blad ook, van welke nuance ook, 't blijft bij zwetsen. Als 't volk, in plaats van op elkaar jaloersch te zijn, en elkaar uit te schelden, als één man optrad voor zijn eigenwaarde in den goeden zin, dan ware het mij hoogst sympathiek, nu is 't mij oud lood om ijzer met welk ander soort van ‘stand’ ook. Geef 't een straat-lolletje, maak het dronken met jenever, en 't weet niet eens meer of het zingt Leve Domela, of, Leve de Koningin.
Neen, de middenstand zal m.i. nóóit verdwijnen. Omdat elke arbeider geen grooter ideaal heeft dan bourgeois te worden. Dat ligt in de menschelijke natuur, dat maken van standen, van titels, van rangen.
Ik heb aan Benjamin Uw ‘kameraadschappelijken’ groet overgebracht. Ja, hij is heusch voor gelijkheid, vrijheid en broederschap, want hij zal bij voorkeur alle sjouwers en straatwerkers omarmen, en hij is in de meest volslagen vrijheid gedresseerd, en hij houdt van alle mogelijke soorten van honden, ras en geen ras.
En nu nog Uw laatsten brief, die, inderdaad, volstrekt niet verontwaardigd was, zooals ik had voorspeld. Eerlijk-gezegd, was ik daarvoor ook niet bang. Want ik geloof dat gij en ik 't in den grond samen eens zijn in de oprechtheid
| |
| |
onzer bedoelingen. Alleen, gij gelooft in de mogelijkheid dat het ooit anders zal worden; en ik niet. Maar in onze minachting voor de knoeierij van het bestaande op allerlei gebied en in allerlei maatschappelijke kringen denken wij geheel gelijk. Ik weet óók wel dat gij evenmin als ik sympathie hebt met het naar zich toehalende graaierige soort van volk, en hunne handelwijze afkeurt. Maar, gij kunt toch niet ontkennen, dat dit soort tegelijkertijd den mond vol heeft van socialisme, op socialistische meetings vooraan staat, enz. Dat is dus voor mij een bewijs van hoe het er in den grond uitziet met hunne zoogenaamd zoo edele en zoo onafhankelijke theorieën.
Uw toekomst-geloof deel ik dan ook geenszins. Een revolutie zal m.i. stellig te eeniger tijd uitbreken. De hedendaagsche hoogere klassen, de vorsten incluis, doen m.i. al het mogelijke, in hun met blindheid geslagen zijn, om die te bevorderen. Maar de uitwerking daarvan zal zijn die van de fransche revolutie, eene herleving van kapitalisme, bourgeoisie, enz. Daarvan ben ik evenzeer overtuigd.
Briand's ministerschap is 'n walgelijk staaltje van de wijze waarop de arbeiders-partij zich laat gebruiken. Ik ben overtuigd dat hij alleen daarom wordt geduld, omdat de meesten dergenen, die hem nu nog uitschelden, heel goed weten dat ze, zoodra ze er de kans toe zien, denzelfden draai zullen maken als hij. Zoo doet iedere volksman op zijn beurt, zoodra er voordeel is te behalen voor eigen-ik.
Vermakelijk is wat gij mij schrijft van Querido's ‘Volks’-artikel, waarin hij mededeelt alle Jordaan-vloeken te kennen. Maar nog vermakelijker is het dat ‘critici’ - in hun angst van een portie van die Jordaan-vloeken over hun eigen literairen arbeid te zullen zien uitgestort in de ‘Kunstkroniek’ van 't Handelsblad, - zoo'n wezen ernstig nemen, en voor hem buigen. Kan men 't hem dan kwalijk nemen dat hij zichzelf wonderwat gaat inbeelden ten slotte op z'n ‘beroemdheid’. Och arme! Hartelijk gegroet.
Hoette. - Ik hoop dat ik Uw pseudoniem juist las? Ofschoon ik, uit plaatsgebrek, niet graag stukken herdruk uit een ander blad, wil ik ditmaal aan Uw wensch voldoen, en het stukje over de Violiers in het volgende weeknummer plaats verleenen, omdat het hier geldt een bijzondere quaestie, en omdat het Blad, waaruit gij het hebt geknipt, waarschijnlijk slechts in beperkten kring wordt gelezen. Onpartijdigheid is inderdaad bij mij steeds regel, vandaar dat ik aan Uw verzoek voldoe. Zelve heb ik ‘De Violiers’ niet gezien. Van de romans van Schürman houd ik wel, maar 't geen ik las van de omgeving, waarin zijn Violiers speelt, hield mij terug er heen te gaan, omdat het eene omgeving is die mij niet interesseert; ik houd niet van dit genre stukken.
Nora. - Het is geen onvriendelijkheid of gebrek aan belangstelling dat ik U niet eerder antwoordde, maar ik vond Uw brief, toen ik thuiskwam, na een paar dagen uit de stad te zijn geweest, zoodat het antwoord voor de vorige Lelie te laat was daardoor. Dat ik van ganscher harte deel in Uw verdriet, dat behoef ik U zeker niet te zeggen, want dat moet gij wel voelen. Ach, Uw goede wenschen voor mijn eigen jongens doen mij daarom zoo weemoedig aan. Zelfs als wij, zooals nu, maar voor een enkelen nacht van huis zijn, dan meldt Marie ons toch steeds per briefkaart hoe ze 't maken. Er kan zoo gauw iets gebeuren, van ziekte. Hoe heerlijk is die daad van Uw man, en, dat gij beiden dien armen hond nu tot U naamt, en gij in hem een plaatsvervanger vondt, dat vind ik zoo verrukkelijk. Maar wat zijn er toch ellendelingen in de wereld. Zulke menschen als die eigenaars zou ik met het grootste genoegen zien uithongeren. Dan konden zij 't eens voèlen wat ze doen aan 'n ander. - Ik heb nog meerdere brieven van U, wil echter nu slechts dezen eenen beantwoorden, uit plaatsgebrek.
Odillon. - Ja, dan moet er van U een brief zijn wegijeraakt. Maar, lieve Odillon, dan hebt gij-zelve de Lelie öók niet heel nauwkeurig gelezen, want er staat op meer dan een plaats in, dat ik heb geweigerd het adres van Ego door mijne bemiddeling op te geven, omdat hij daaraan zekere voorwaarden stelde, die het mij doen verkiezen geheel buiten dit alles te blijven. Dus dat antwoord op Uw vraag hadt gij herhaaldelijk kunnen lezen. Van het verjaardag cadeautje weet ik wel dat gij mij hebt geschreven, maar ik wachtte daaromtrent maar geduldig af wat gij over mij zult uitstorten te eeniger tijd voor goede gaven. Het zou toch wel een beetje àl te erg zijn geweest, - waar gij steeds beschamend zijt voor mij in dit speciale opzicht - indien ik daarover nog was gaan navragen bij U wáár 't blijft. Ik moest erom lachen, toen ik Uw brief las, dat gij zoo iets hebt verondersteld.
Uit Uw brief begrijp ik niet recht wáár Uw zoon getrouwd is, en hoe. Met den handschoen? - Ja, dat is een heele verandering. Maar 't moet U toch wèl een heerlijke rust geven dat hij nu zoo gelukkig is, met een lieve vrouw, die gijzelve kent als zoodanig. - 1 Juni is 't Seizoen in Wiesbaden juist voorbij. Weet de betrokkene dat? Ik vind het jammer van 't geld ervoor. 't Seizoen is half April tot einde Mei, dan weer September tot einde October. - Ja, die uitval van Duys, aan 't adres van den minister van marine, was welverdiend. Maar och wat spelen er tegenwoordig velen diezelfde comedie! Hier in den Haag is het een lust om de ‘rechtsche’ lui te zien, die weleer ‘links’ gingen.
Mas. - Ik heb Uw vraag overgebracht. Ik geloof dat er in Wiesbaden een zeer goed jongemeisjes-pensionaat is, van een fr. Lohmann, en een in fransch-Zwitserland, waarvan de directrice is eene zuster van mevr. T., eene Lelie-abonnée, die zich misschien hierin zal herkennen, en U het adres zal willen opgeven, in de Lelie.
Mevr. T. - Ik vestig Uw aandacht op de bovenstaande corr.
Zus. - Uw brief doet mij buitengewoon plezier - voor mij-zelve, want, al 't leed dat gij mij van Uw eigen lot vertelt, dat doet mij natuurlijk voor U weemoedig aan, maar, ik zelve ben zoo blij om wat gij schrijft hoe de Lelie voor U zooveel is, en omdat gij overtuigd zijt dat zij sommigen in Uwe omgeving beter heeft gemaakt, en ook
| |
| |
omdat ik, zooals ik uit Uw brief zie, U met mijn raad en hulp kan dienen. Want immers, even zeker als ik geloof dat mijn andere correspondente, in dit zelfde nummer, nog houdt van haren man en daarom beter doet weer tot hem te gaan, even zeker geloof ik dat gij groot gelijk hadt zulk een mispunt te verlaten, echtscheiding te eischen, en Uw vrijheid te erlangen. Reeds alleen die eene geschiedenis met dien hond teekent zulk een karakter als min en laf, maar de rest ook van Uw verhaal is een afdoend bewijs, dat gijlieden niet bij elkaar behoort. En inderdaad zou het m.i. vuil en gemeen zijn onder zulke omstandigheden, van niet van iemand houden, toch lijfsgemeenschap te blijven plegen. Ik ben het volkomen met U eens, dat zij die dit doen uit eerlijke liefde, buiten het wettig huwelijk om, veel fatsoenlijker zijn dan zij, die, enkel om getrouwde-vrouw te heeten, maar, zonder liefde, zich laten gebruiken door hun echtgenoot, en ook dan zij die enkel uit geslachtsbehoefte die handeling begaan. Indien zij enkel daarom trouwen, dan zijn zij geen haar meer ‘fatsoenlijk’ door dat huwelijk voor de wet, dan zonder het wettelijk bewijs. Een vrouw die, zooals gij, weet niet meer van haar man te houder, niet te verlangen dus die handeling uit liefde, die handelt m.i. eerlijk en correct als zij van hem scheidt; om van Uw andere, zeer gerechtvaardigde, gronden daartoe niet eens te spreken.
En zeker zou ik, indien Uw schoonvader van U houdt, hem hartelijk tot afscheid schrijven. Maar niet zou ik hem dat vroegere, dat gij mij vertelt, meedeelen. Dat moet zijn leven breken, als hij dat hoort. En daarom moet gij het hem sparen. Het is niet noodig ter Uwer verdediging dat gij het hem vertelt, want het staat buiten Uw beider verhouding. Mijn vreugde over 't portret van Uw prachtigen hond, over wien gij zoo sympathiek schrijft, werd bijna vergald door wat gij vertelt van 't lot van dien anderen. Zulke wreedheden zijn zoo verschrikkelijk om te lezen, dat ik altijd 'n woede in me voel van er niets aan te kunnen doen, van zulke menschen niet te kunnen te lijf gaan tot hun straf. Zeker is hondenziekte mede een gevolg van verwaarloozing. Door goed eten, door zorgvuldige behandeling, kan zij geheel gewijzigd worden. Er moest evengoed straf staan op het mishandelen van dieren als van menschen, maar, wanneer zal onze christelijke regeering eens zoo wézenlijk godsdienstig worden, van zich ook met deze schepselen Gods in te laten, door een wettige regeling hunner rechten?
O ja, dat weet ik uit eigen ondervinding, dat een hond met ons geheel meeleeft. Onze honden ontbreekt het spreken. Alle vreugde, alle verdriet deelen zij. Als er luide wordt gelachen en gekheid gemaakt, wil Benjamin als een kind meedoen, en springt en huilt en blaft. En ik heb wel eens verteld in de Lelie hoe Frits en hij - die in gezonde dagen bij elke schel luidruchtig zijn - zich, toen ik de typhus had, doodstil hielden, nooit bij de dokters-bezoeken (een onbekende nieuwe dokter, in Zwitserland) blaften, en somber en zwijgend door huis dwaalden. Totdat het gevaar geweken was, en zij, als dit begrijpend, weer hun oude gewoonte van blaffen hernamen. Onze jongens kennen ook geen kunstjes, want ik vind het plagen, hen die te leeren. Maar Benjamin voert zelf allerlei grapjes uit, van op z'n rug gaan liggen, coquette houdingen aannemen, zoenen als hij wat wil gedaan krijgen, enz. Wij vermoeden daarom dat z'n moeder misschien wel 'n circus-hondje is geweest, door 'n engelsch rashondje en-passant ‘verleid’, en dat hij daaraan die combinatie dankt van Engelsch ras met blijkbare kunstemakers-aanleg van circus-straathondje. Een schat, een dot van 'n hond is hij in elk geval. Dat is zeker.
Neen, trek het U maar niet aan, dat ‘men’ U te ‘ziekelijk’ vindt. 't Is 't beste wat gij doen kunt U nooit te storen aan ‘men’. Ook op het punt van Uw doen en laten en Uw toilet. Kleedt U zoo smaakvol als Uw beurs U toelaat zonder U iets te storen aan nijd. Geloof me, nijd is nooit te bevredigen. Diegenen die van U jaloersch zijn, en U 't goede niet gunnen, die zult gij nooit kunnen beletten van U iets kwaads te vertellen of op U aanmerkingen te maken. Laat de Lelie U ook in dat speciale opzicht een steun zijn, dat zij U helpt U zelve zeker te voelen en rustig en onafhankelijk Uw eigen weg te gaan. Zoolang gij door 't liefhebben van Uw hond en 't maken van een smaakvol toilet niemand met reden aanstoot geeft, zoolang is het recht aan Uwe zijde. Houdt dat steeds voor oogen, dat gij U zelve verheven acht boven de kleinzieligheid van hen die op U jaloersch zijn. Gij zult eens zien, hoe minder gij aan hen denkt, en aan wat zij zullen zeggen, hoe gelukkiger gij U gaat voelen. - Ja, dat gij wel eens iets anders wilt zien, begrijp ik. Maar, wie zou dan voor Uw hond zorgen? Zonder salaris neemt misschien iemand U mede op reis. Maar, of dat prettig zou zijn? Ik vrees dat zulke posities niet benijdenswaardig zijn meestal, en leiden tot misbruik van de zoogenaamd als gelijke meegenomene, in waarheid echter als dienstbare gebruikt wordende. Wilt gij mij nog eens opnieuw schrijven? Ik geloof dat gij U-zelve te laag schat, want Uw brief was mij bijzonder sympathiek. Hartelijk dank er voor.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Nagekomen Correspondentie.
Antoinette. - Ik stel het zeer op prijs dat gij, zooals gij schrijft in Uw eigen woorden, een aangename aanleiding vondt in die zaak om nader tot mij te komen en mij te vertellen hoe ik Uw sympathie heb en Uw waardeering. Gij ziet daaruit alreeds zelve, hoe de schrijver 't omgekeerde bereikt van wat hij bedoelde, iets waarvan ik trouwens bij dergelijke aanvallen ook steeds overtuigd ben. Natuurlijk, tegenstanders doet men er genoegen mee, maar, die zijn immers toch reeds tegenstanders, anderen, onpartijdigen, overtuigen doet men echter niet, wel het tegendeel, namelijk hunne eerlijke verontwaardiging opwekken. - Waarschijnlijk is het U, die zelve niet meer doet aan Uw geloof, niet bekend dat de kerk in quaestie sinds een paar jaar een concurrentieblaadje stichtte, waarvoor zij zelfs den naam der Lelie roofde. Dit zal U de aanval waarschijnlijk voldoende ophelderen. Omdat ik steeds eerlijk (in tegenstelling van de meeste protestanten) heb erkend openlijk het goede in
| |
| |
de Roomsch-Katholieke Kerk, heeft zij lang gehoopt mij te zullen maken tot eene bekeerling. Heel wat brieven, van geestelijken en leeken beide, zijn in den loop der jaren in dien geest tot mij gericht, en het gerucht dat ik ‘in stilte Roomsch was geworden’ is herhaaldelijk verspreid, (door wie, en of te kwader of te goeder trouw, laat ik in het midden). Natuurlijk echter heeft nooit een haar op mijn hoofd gedacht aan een overgang tot de R.K. Kerk, en, nu zij dat van lieverlede inziet, nu deug ik niet meer bij haar, en ben ik ‘gevaarlijk’ geworden - hetgeen ik als een groot compliment beschouw, want, iemand die de waarheid zegt is altijd gevaarlijk. Alleen 't onbeduidende en kletsachtige treft niemand, maar de waarheid doet pijn, hakt er in. En de R.K. Kerk - dat is juist hare groote macht - verstaat zeer handig de kunst de waarheid te omsluieren, en voor het groote publiek te maskeeren. Dat dit haar macht en haar kracht is, eene die zij vooruit heeft op het protestantisme, heb ik steeds gezegd, en zal ik altijd blijven zeggen. Maar ik heb zelve geen plan mij door haar te laten gebruiken, - zooals zij 't zoo graag zou hebben gewild, door mij te ‘bekeeren’ - en, ziedaar, waarom ik dus niet deug in hare oogen. Dat zij dan ook niet kan laten steeds weer opnieuw voor mij te waarschuwen, bewijst wel hoe bang zij is voor mijn invloed. - Overigens moet gij niet meenen dat ik door zulke kinderachtige, persoonlijke aanvallen mijn opvatting, in zake 't nut dat de R.K. Kerk heeft voor de massa, wijzig. De vrouw, die niet begrijpt, niet nadenkt, is er gelukkiger aan toe met zoo'n steuntje dan zonder. En de R.K. Zusters zijn m.i. veel gelukkiger - ook al weer behoudens de uitzonderingen - dan de losloopende, steunlooze protestantsche nuttigheids-juffers. Alleen die minderheid, die nadenkt over 't leven, die gaat het zooals U, die kan zich met geen kerkgenootschap, wat ook, meer vereenigen,
omdat elk kerkgenootschap, bovenaan de R.K. Kerk, een bespotting is van de leer van Jezus Christus en van den Bijbel, waarop zij heet te zijn gebouwd, een bespotten die ten hemel schreit.
Wat den aanvang van Uw brief aangaat vooronderstel ik, dat het U aangenamer zal zijn indien ik in niet veel bizonderheden treed, om U niet te verraden. Ik vind het altijd prettig, wanneer mijn correspondenten mij aldus van hun wel en wee en omstandigheden op de hoogte brengen, en ik kan mij Uw werkkring te beter indenken, omdat ik iemand ken die dezelfde positie inneemt, en die er zeer mee is ingenomen. Ook voor een getrouwde vrouw als gij is zij geloof ik niet veel-tijd-vorderend, zoodat dit bij een groot gezin U zeer te stade moet komen. - Dat gij reeds zoovele jaren abonnee zijt verneem ik met te meer belangstelling, waar gij zoolang hebt gewacht U als zoodanig voor te stellen, en ik dank U nogmaals recht hartelijk voor Uw lieve sympathie, en Uw naar de pen grijpen om mij dat te zeggen, reden waarom ik U dan ook gaarne onmiddellijk wil antwoorden.
Mas. - Dit een duitsch tijdschrift knip ik voor U uit onderstaande advertentie; natuurlijk weet ik-zelve niets af van het pension in quaestie:
Godesberg a. Rh. Villa Anita (gegenüb. d. Kurpark). Töchter-Pensionat f. Wissenschaft u. Haushaltg. Sorgf. Erzieh, u. Pflege, wiss. Fortb., ged. Ausb. i. Hauswirtsch., Koch. u.f. Küche, gesell. Verk., gepr. Lehr., eig. Besitz, Bad, Ztrhl. Preis mäsz. Prosp. u. Ausk. d. Vorst. Frl. Paula Jaffé, staatl. gepr. Lehr d. Hauswirtschaftskunde.
Pim. - Mevrouw van Rees-van Nauta Lemke, den Haag, Deli-str: 51, weet een zeer goeden tandarts voor Uw dame. Daar het tegen de usances strijdt namen van geneesheeren openlijk aan te bevelen zult gij U tot haar moeten wenden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|