V.A. (N.-Indië). - Neen, indien dat andere blad Uw stukken 't éérst plaatst, dan laat ik die welke nog onder mijne berusting zijn natuurlijk ongeplaatst liggen. Ik zie daarop nog Uw nader bericht tegemoet. Vriendelijk gegroet.
B.K. - Neen, lieve B.K., zulke schetsjes als het door U ingezonden stukje kan ik niet opnemen. Die hebben geen letterkundige waarde, noch naar den stijl, noch naar den inhoud. Vermoedelijk werdt gij door een werkelijkheids-geval geïnspireerd. Echter, alles wat op ons-zelven indruk maakt laat zich niet steeds verwerken tot een voor den druk geschikt schetsje. De kunst is in elk geval daarvoor den rechten aanleg te hebben.
Ik kan zien dat gij nog jong zijt uit Uw enthousiasme over Uw socialen arbeid onder die fabrieksmeisjes. Maar, laat mij U zeggen dat m.i. die meisjes, die gij beklaagt omdat zij op een fabriek werken, dat voor een groot deel doen uit hoogmoed, omdat zij geen dienstboden willen worden. Aan goede dienstboden, tegen hoog loon, is groot gebrek. Maar, nietwaar, daardoor is men ‘dienstbaar’. En, als men op een fabriek werkt, dan is men ‘vrij’, voelt zich 's avonds, als men naar huis gaat, een dame (?). Nu, ieder moet zelve weten hoe zij leven wil. Maar, dan ook nog medelijden met zulke ‘stumperds’ hebben, neen, dat heb ik niet. Ik vind het integendeel de ziekelijkheid van den tegenwoordigen tijd, dat juist zulke meisjes steeds beklaagd en nog met extra-hulp bijgestaan worden, terwijl men haar niet wijst op den weg, die voor haar open staat om goed geld te verdienen, en dien zij uit hoogmoed niet op willen. Bovendien, hebben zulke fabrieks-meisjes 't wezenlijk zóó hard als gij 't beschrijft? Zouden zij U niet een rad voor de oogen draaien? Het is immers bekend, dat er heden ten dage heel wat meer wordt gedaan voor fabrieks-arbeiders, enz., dan voor den kleinen middenstand. Neen, Uw medegevoel met Uw naasten, Uw lief en gevoelig schrijven daarover, juich ik toe, maar niet de conclusieën waartoe gij geraakt. Let eens op mijn woorden, als gij een tien jaren ouder zijt, of gij er dan nog zoo idealistisch over zult denken, over die ‘stumperds’ van meisjes.
Nel! Ik schaamde me een beetje toen ik Uw laatsten brief kreeg, want ik heb reeds sinds zoo lang een vroegeren van U te beantwoorden. Nu, beide liggen thans voor mij. Met heel veel dank en waardeering lees ik 't geen gij schrijft in dien eersten brief: ‘Daarin zijn, geloof ik, alle abonnés, hoe verschillend van oordeel of richting ook, het roerend eens, dat ze het liefst artikelen van U onder de oogen krijgen’. - En, zonder hoogmoed, durf ik mijnerzijds wèl verklaren dat ik dit inderdaad dagelijks ondervind zoo te ziin, maar het is meteen de oorzaak en de verklaring dat mijn correspondentie zich, ondanks mijn besten wil, en mijn groote werkkracht, steeds meer ophoopt. Immers, zij breidt zich steeds uit, en de Lelie-artikelen van mijn hand worden steeds talrijker, en ik beschik nochtans maar over dezelfde plaatsruimte van het begin. Enfin, ik doe wat ik kan.
Inderdaad, het is een wreede ontgoocheling, wanneer een kind met een zuiver-eerlijk-geloof, en een gróót vertrouwen in de oprechtheid der christenen om haar heen, achter de schermen leert zien hoe eigen eer en winst-bejag vóórzaten bij hen, die durven beweren, dat het bij hen gaat ‘om de eere van God’. Dan wordt men zoo met walg vervuld, en krijgt een zoo intensen afkeer van 't zelfde, waarvoor men eens diepen eerbied voelde, dat het leven en de loop van den tijd dien indruk van desillusie en van walging nooit meer kunnen wegwisschen. Zoo is het mij gegaan.
U boeide dat stukje niet van die dame B. Daarentegen hebt gij met bijzonder veel instemming de vertalingen gelezen van mevrouw Enthoven. Ook mij is het ten opzichte van het eerste stuk zoo gegaan; echter moet ik erbij zeggen dat een of twee andere lezers het integendeel bijzonder mooi vonden. Stella Mare is U sympathiek. Gij weet zeker, dat zij een paar jonge meisjesboeken óók reeds schreef? - Neen, dat Ego door die vertalingen van mevrouw Enthoven werd geïnspireerd geloof ik voor mij niet. Ik geloof dat hij geheel uit eigen innerlijke overtuiging zoo schreef als hij deed. M.i. beschouwt hij de zaak enkel van een manoogpunt. Ik ben het met U eens: wat een enkele zich kàn en durft veroorloven, is daarom nog niet geschikt voor iedereen. En zeker geldt dat op het punt vrije-liefde voor ons vrouwen.
Ook ik vind egoïst de leer van Ego, dat de man die, uitteraard, langer jong blijft dan de vrouw, daaraan het recht zou ontleenen buiten het huwelijk om zich te bevredigen. Maar wel geloof ik dat vele vrouwen die, b.v. door ziekte, of door andere omstandigheden, weten dat hun man zich onthouding moet opleggen, beter zouden doen hem zijne vrijheid te laten bij wederzijdsch goedvinden. En, waar een vrouw (zooals heden ten dage veelvuldig gebeurt) eenvoudig weigert, uit egoïsme, hare huwelijksplichten na te komen op dat speciale gebied, daar vind ik dat de man zijnerzijds beslist het recht heeft haar ontrouw te worden. 't Huwelijk is een wettelijk contract; de kerk staat er buiten. Weigert de vrouw dus achterna te voldoen aan wat ze beloofde (ik bedoel natuurlijk uit onwil, van geen kinderen meer willen hebben, of iets dergelijks,) dan geef ik elken man gelijk, die zich buiten 't huwelijk om schadeloos stelt.
- Mijn leven behòórde inderdaad om mijn hart héél kalm steeds te zijn. Maar dat is het niet altijd. Dit in antwoord op Uw vriendelijk vragen daaromtrent.
Inderdaad, alles wat gij schrijft omtrent het geluk, dat mij werd gegeven in zooveel liefde en vriendschap als mij omringen in mijn interieur, mijn vriendin, onze Marie, onze hondenjongens, ja, dat is volkomen wáár.
- Met U geloof ik, dat heel veel dames zich vrij wat gelukkiger zouden voelen zonder dienstbare, dan met eene. Vooral ziet dit op hen, die, een meid houdende, het toch niet willen laten haar voortdurend ‘na te gaan’ en op de vingers te tikken. Een hedendaagsche meid verdraagt deze bemoeizucht nu eenmaal niet, zoodat het gevolg is een over en weer kibbelen, waarvan mevrouw-zelve méér 't slachtoffer is, dan hare dienstbode ‘die aan elken vinger een nieuwen dienst kan krijgen.’. Bovendien, ik vind, als men nu eenmaal een meid houdt, dan moet men er ook dienst en pleizier van hebben,