den aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Nora (Ned. Indië). - Zooals gij zult hebben gezien zijn Uwe gedichtjes gedeeltelijk reeds geplaatst in het nommer van 28 Febr. l.l. Gelieve s.v.p. den uitgever der Holl. Lelie Uw nauwkeurig adres op te geven (met opgave van het nommer waarin Uw bijdragen zijn geplaatst), voor honorarium.
Lady. - Hartelijk, hartelijk dank. Maar.... waarom anonym? Ik kan mij begrijpen, dat men een hatelijkheid anonym doet, omdat men 't licht schuwt in zoo'n geval, maar dat is toch waarlijk niet noodig waar het geldt een zoo allerliefste hondenphoto, waarop moedertje straalt bij den aanblik van haar gezin, en waarvan de toezending een bewijs is van onderlinge sympathie. Wij vinden dat kleintje rechts zoo'n lekkeren dot, maar eigenlijk zijn ze 't allemaal, en de moeder vind ik gewoon een juweel.
Mevr. C.H.F.W. - de C. - Ik heb Uw ophelderend schrijven in goede orde ontvangen. Nu lost zich alles op. Want inderdaad is Uw brief wèl doorgezonden. Heel gaarne zal ik, zoodra ik terug ben, uiterlijk 1 April, Uw werk op Scheveningen ontvangen, en zal U dan heel spoedig antwoorden erop. Ook ik zou 't heel aardig vinden als gij dan eens met iets in de Lelie verschijnt.
L.S. - Ik hoop, dat gij U-zelf nu, als gij weder ‘gluurt’ in de correspondentie, zult herkennen. Om U namelijk mijn goeden wil te toonen, antwoord ik thans U omgaand na ontvangst van Uw brief. In de eerste plaats om U te zeggen, dat gij gerust die copie moogt toezenden ter beoordeeling. Voor de Lelie-zelve is een zoo lang stuk inderdaad uitgesloten, maar voor 't feuilleton-gedeelte zou het misschien gaan. Met alle genoegen wil ik het dus ter beoordeeling ontvangen. Wacht echter liever met de toezending tot na 1 April, dan ben ik weer thuis, en blijf daar den ganschen zomer. Wat nu Uw brief aangaat, ja, dien heb ik ontvangen, maar er is een zoo groote achterstallige voorraad correspondentie gekomen door die laatste weken, in Nauheim, waarin ik niet mocht werken (en waarin ook Uw brief kwam), dat ik de brieven van niet-abonné's uitteraard heb moeten laten wachten. Dat gij hem niet opnieuw kunt maken, omdat Uw gedachten niet dezelfde zijn van toen, kan niemand beter dan ik begrijpen. Als men iets impulsief schrijft, dan is het onmogelijk een half jaar later 't zelfde op papier te brengen. Intusschen geloof ik zeker te weten, dat Uw brief zich nog bevindt bij de achterstallige correspondentie. Ik wil hem herlezen, en U alsnog beantwoorden. Maar niet nu, omdat ik niet te veel ruimte mag afstaan aan één. - Ik dank U zeer voor Uw instemming met mijn Lelie-werk in 't algemeen, en met die boekbeoordeelingen over Napoleon en Eugenie in 't bijzonder. Ja, Napoleon is mij een sympathieke figuur, om wat hij lééd. En Eugenie moge vele fouten gehad hebben, - wie, die een karakter is, heeft die niet? - zij is in elk geval een persoonlijkheid geweest, die zich gat aan haar volk, die, in den cholera-tijd, en ook toen zij moest vluchten uit de Tuilerieën, en niet wilde gaan, grooten moed toonde, en wier lot eerbied afdwingt om het ontzettend tragische
ervan. Juist thans lees ik de martelingen, die de Engelschen Napoleon deden ondergaan op St. Helena, en die zoo schandelijk zijn, dat zij met afschuw vervullen. Ik lees namellijk voor mijn uitspanning altijd geschiedenis en memoires, en de geschiedenis van Napoleon is mij een altijd even boeiende tragedie, eene waardoor je de menschen in hun verachtelijke kleinheid zoo recht leert schatten op hunne rechte onwaarde.
Wat die polemiek betreft, die U niet meer interesseerde ten slotte, ja, dat gaat altijd zoo, wat den een in zoo'n gedachtenwisseling boeit is voor den ander soms verveling. Zoo veel eenigzins mogelijk wil ik nu eenmaal mijn abonnés en lezers in dit opzicht alle mogelijke vrijheid toestaan. Ik wil Uw woorden, aangaande den bond om trekdieren te helpen, hier overnemen, omdat ik-zelve Uw bezwaar, dat het te veel gevergd is nooit te koopen van iemand die een trekhond gebruikt, deel.
Gesteld, men kon zich die weelde veroorloven, zou het dan toch niet belachelijk zijn een flink paard te hebben, en het een nutteloos leven te laten leiden op stal of in de wei? 't Beest zou er zelf niet eens zoo mee gebaat zijn. Bovendien zal gepaste arbeid een beest in 't minst niet schaden. Zouden luxe-honden wel een langer leven hebben dan zij, die dagelijks den baas meehelpen in het broodverdienen? Dat bij een goeden meester de hond, al moet hij stevig werken, zijn trouw, zijn liefde en opgewektheid niet inboet heb ik meermalen kunnen constateeren.
Aan den anderen kant geloof ik, dat gij er te weinig bij stilstaat, hoe juist trekhonden niet maar gewoon moeten werken, maar mishandeld worden door hunne bazen. Zeker, alles wat gij dienaangaande schrijft, van den levenslust van een gezond dier, ben ik met U eens, maar, hoe weinig bazen behandelen hunne trekhonden ook maar eenigszins billijk.? In dat feit zit 'm m.i. de groote ergernis voor dierenvrienden. Dat een afrossing door 't publiek zeker de allerbeste manier zou zijn om mishandelingen te voorkomen, ben ik geheel met U eens, maar 't publiek is zóó flauwzakkerig bij zulke gelegenheden, dat het maar staat aan te gapen, en nooit een mond opendoet. Mannen zijn bij zulke gelegenheden nog laffer dikwijls dan vrouwen. Dat het partijtrekken van de mannen veel meer helpt dan dat der vrouwen (omdat deze dadelijk het woord ‘ziekelijk’ naar 't hoofd krijgen) ben ik zóó met U eens, dat ik 't U niet in het minst kwalijk neem waar gij, als man, dit zegt tot mij als vrouw. Reden te meer echter waarom er op U mannen een dubbel groote verantwoording rust. Als ik een man zie, die zich b.v. in een drukke straat niet schaamt zijn hondje aan een touw te houden of het op den arm te nemen, dan vind ik hem oneindig sympathiek. Onlangs zag ik hier in den jardin-public een heer zitten, die, - als een echte oude