De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mej. B. van H. - Van den uitgever ontving ik Uw schrijven. Het stukje is ongeschikt ter plaatsing, en, daar gij geen postzegel insloot ter retourneering, is het vernietigd. Bij geheel onbekende inzenders volg ik dezen stelregel. A.B. (II). - Daar Uw pseudoniem reeds was gekozen, voeg ik hier een II achter. Ik begrijp uit Uw laatste zending en briefje, dat gij de Lelie thans weer leest. Op Uw vorigen brief antwoordde ik niet, omdat gij schreeft niet meer daartoe in de gelegenheid te zijn in Uw nieuwe woonplaats, en het mij onmogelijk is particulier te correspondeeren. Aan Uw wensch voldeed ik, gelijk gij gezien zult hebben. Hartelijk gegroet. 1813. - 't Spijt mij zoo dat Uw dochter zoo dikwijls ongesteld is. Gij moet heusch een nieuwen viervoeter nemen. Het is jammer dat gij die leegte hebt in huis. Wat Ego aangaat, ja, ik-zelve zal mijn opinie óók nog geven over dat veelbesproken onderwerp. Neen, ik ben niet zooals gij wat het weer aangaat, ik ben in den winter namelijk altijd onder den indruk van onzen vocht en regen en wind. Hadden wij maar de zonnige droge kou van Zwitserland, dan zou ik genieten, maar ik lijd vóórtdurend onder die eeuwige kilheid bij ons. Op Scheveningen waait het, maar in Den Haag, als men niet in de winkelstraten woont, waait het evengoed. En ons huis hier is zoo practisch voor mij, die niet veel mag trappenklimmen; omdat wij alles, slaap-, woon-, eet- en bad-kamer op éénzelfde verdieping hebben. Beneden is de rest, en óók de voordeur, maar ik-zelve kan de serre ingaan, en ben dan dadelijk op de woon-étage. Wij zijn dezen zomer zoo lang uit de stad geweest, dat wij van den tuin niet zoo konden genieten als we 't a.s. jaar hopen te doen. - Ja, dat heeft men mij wel eens meer gezegd, dat mijn boeken zich in boeiendheid gunstig onderscheiden van de moderne manier, van bladzijden vol aaneen rijgen, zonder eenigen inhoud. Dat komt omdat ik wat te zeggen heb en waarheid heb te vertellen, terwijl vele moderne boekenmakers zich uitsloven moeten om wat te bedenken, in 'n macht van gezochte woorden, die dan verbeelden moeten: kunst. Hoe gekker woorden-aaneenrijging, hoe mooier; (verbeelden zij zich ten minste.) Nietwaar, is dat laatste photo'tje van Benjamin en Frits niet allerliefst? 't Was zoo aardig van Marie ons dat naar Nauheim te zenden, onmiddelijk na haar terugkomst. En 't is zoo goed gelukt, ook wat Frits aangaat, Benjamin, die witte rakker, komt er stééds altijd goed op, met zijn klein pedant snoetje. Maar arme Frits mislukt gewoonlijk. Lachen is m.i. 't beste geneesmiddel wat er bestaat. Laat U Uw huisgenooten dus maar véél dat doen! Wij lachen óók graag. We zijn nu al vol van St. Nicolaasgrappen ten opzichte van elkaar. Hartelijk gegroet. Nora. - Hartelijk dank voor Uw kaart en voor Uw twee brieven. Ik ben blij dat mijn roman: Om de Eere Gods U zoo goed is bevallen. Het is gegrond op wáárheid, helaas. Ja, ik-ook moest bij de lezing van: Ver van de menschen, van Jozef Cohen, wel even denken soms aan: Het beloofde Land van Ina Boudier-Bakker, maar de gelijkenis met Jörn Uhl, van Gustav Frenssen, trof mij toch veel méér. Over Uw intieme meedeeling durf ik natuurlijk niets schrijven; wel keek ik er verwonderd van, want mij is die meneer nooit in dat licht verschenen. Begrijpt gij me? Ik heb Uw novelle reeds lang geleden naar de drukkerij gezonden, om ze U te geven in drukproef; hebt gij die reeds ontvangen? Nu moet ik U nogmaals mijn dank uitspreken voor Uw verdere belangstelling in dien hond. Ik heb de eigenares intusschen gesproken. De hond is nog bij haar.Ga naar voetnoot1) Maar één katje is reeds bij haar gestorven. Nietwaar, de laatste photo van Benjamin en Frits in de Lelie is allerliefst. Benjamin is zoo'n èchte hond om gephotographeerd te worden. Hij-zelf gaat er voor zitten. Voor menschen, die dit niet gelooven willen, haal ik 't getuigenis aan van Lady Grant, in the Queen, eene dochter van Lord Rosebery. Van deze namelijk las ik onlangs in dat Blad een artikel over hare honden, waarin zij vertelt hoe een hunner bepaald wéét dat hij gephotographeerd wordt, en er dan dadelijk voor gaat poseeren. Als een Engelsche high-life dame 't zegt, zal iedereen me wel | |
[pagina 350]
| |
gelooven, nietwaar? Maar, zonder gekheid, heusch, Benjamin begrijpt óók dat hij ‘mooi’ moet gaan doen, zoodra hij 'n photo-toestel ziet. - Gij zijt niet de eerste, die van mijn romans tooneelstukken zoudt willen maken. Ja, bijzonder: Zedelijkheids-Apostelen is door velen boeiend gevonden. Ik vind het zoo jammer van Bouwmeester, dat hij tot dit einde van scharrelen heeft moeten komen. Wat is er in ons land nog weinig goeds aan het tooneel! Er zijn wel hier en daar goede krachten, maar er is geen éénheid, en er is geen beschaving, en er is geen samenspel. En dan die dwaze zucht om alle voor ons land en onze toestanden totaal ongeschikte fransche stukken, die je in Parijs-zelf behoort te zien, om ze te waardeeren, per-se te willen vertalen en opvoeren met dáártoe geheel ongeschikte spelers en dito décors! Neen, wat Uw man zoo spontaan deed voor dien hond, vond ik niet ‘gewoon’. De meeste menschen zijn geheel en al zonder hulpvaardigheid, allermeest als 't ‘maar een dier’ geldt. Ik kan best begrijpen dat gij nog steeds denkt aan Uw gestorven katje. Ik vergeet nooit een mijner gestorven honden, hoè lief de levenden mij ook zijn. En onze arme onvergetelijke Kaatje, de papegaai, daarginds begraven, in Menton! Ik kan nog steeds niet aan haar denken zonder te huilen! Ja, dat Uw vriendin daar geen prettig leven heeft, begrijp ik zoo goed; - zij is veel te ontwikkeld voor zoo'n omgeving. Onlangs heb ik nog eens van dien ander gehoord. Gij begrijpt mij zeker? Van A. - Uw stukjes zijn reeds lang in drukproef, en ook reeds gedeeltelijk geplaatst als gij dezen ontvangt. Van verloren gaan is geep questie. Vriendelijke groeten. Odillon. - Dank voor Uw briefkaart. Uw langen brief beantwoordde ik opzettelijk dáárom niet in de Lelie, omdat hij particulier was, aan ons beiden gericht. Ik las hem met veel pret, wat die hoedgeschiedenis aangaat. Gij begrijpt mij? Zoo typisch hollandsch! Ik heb 't antwoord van den minister, over de zaak van der Breggen, gelezen, maar ik vind dat het niets verbetert aan de schandelijke behandeling, want 't komt er toch op neer, ten éérste dat een gewoon a.s. medicus terstond constateerde wat de d.d. officier van gezondheid niet zag, en niet wilde erkennen later, uit koppigheid, (immers hij hield zijn diagnose vol, ook nadat de broeder appendicitis had vastgesteid), en ten tweede, dat de milicien ongewasschen en vervuild is afgeleverd in het militaire hospitaal (getuigenis van drie pleegzusters)Ga naar voetnoot*). - Het stuk, dat gij wilt schrijven, schijnt mij bijzonder geschikt voor de Lelie; zendt het dus. M.o.P. - Hartelijk hoop ik dat deze werkkring U zal bevallen. Gij schrijft er recht opgewekt over. Ik heb van U nog een vroegeren brief, waarin gij vertelt van de terugkomst van Uw hondje. Maar, waar is die nu gebleven? En hoe is het met het poesje afgeloopen? Verscheidene menschen hebben, even als gij, het artikel van den heer Hijmans over spiritisme met instemming of belangstelling gelezen. Ja-zeker, wie gelooft in een wederhereeniging Hiernamaals, die is ongetwijfeld buitengewoon benijdbaar. Ik heb nog onlangs iemand van leeftijd, die eerst sinds kort doet aan spiritisme, hooren zeggen, dat zij nooit zoo innig-gelukkig geweest is als tegenwoordig. - Ja lieve M.o.P. dat is zoo, dat is een wáár woord van U, maar een dat mij de tranen in de oogen bracht: Gij zijt rijk - ondanks alles. Omdat gij zulke mooie denkbeelden hebt, en... ze uitvoert. Want, ik ken heel veel menschen met mooie denkbeelden, die er niet naar doen, maar gij hebt een hart vol menschen- èn dierenliefde, dat toont gij telkens. En daarom houd ik van U. Ik moet U ook nog hartelijk danken voor die aardige kaart, toen gij uit de stad waart, van U allen te samen. Hartelijk gegroet. No. 62. Van de Zuster, die gij kent, en die ik nu óók ken, ontving ik Uw vriendelijken groet. En dat doet mij vandaag Uw brief ter hand nemen, om U niet langer te laten wachten op eenig levensteeken. - Ja, ik heb het dezen zomer, door die overmatige hitte, slecht getroffen met mijn badkuur, en daardoor kan ik nu minder goed over de gevolgen oordeelen. - Ja, dat is wáár, wat ik onlangs in de Lelie schreef, en wat U toen trof, dat namelijk de aanblik van die ongelukkige, met uitslag behepte dame in Nauheim, mij terstond beschaamd maakte over mijn eigen oogenblikkelijke neerslachtigheid toen, wegens mijn toestand. En het is óók waar, dat ik, gelukkig, van een bijzonder opgewekt temperament ben en graag aan alle dingen blijf deelnemen, en mij voor alles interesseer, en, in een woord, mij niet laat neerdrukken door mijn slechte gezondheid. Onlangs heb ik dientengevolge zelfs een echt standje gehad, van een vriendin van me, die zei, dat ik daardoor veel te veel doe; 't geen óók al weer wáárheid bevat. Zoo ziet gij alweer, dat er aan alle dingen twee kanten zijn; maar toch ben ik heel dankbaar voor den levenslust en daardoor levenskracht, die in sterke mate zit in mijn natuur. Want die maakt dat ik kleine dingen nooit zwaar opneem, noch tob over wat nu eenmaal niet anders kan. Onzekerheid vind ik het ergste wat er bestaat. Dit ziet op het vertrouwelijke gedeelte in Uw brief, waarop ik maar niet verder zal ingaan, uit vrees U te zullen verraden. Gij schrijft over die artikelen, die voor een paar jaar in de Lelie stonden, van die dame, die toen uitlegde, hoe zij met heel weinig geld zich kleedde. En gij vindt hare beschouwing onuitvoerbaar in de praktijk. Lieve 62, in de eerste plaats woonde die dame in een kleine plaats, en gij woont in een groote stad, in de tweede redeneert gij over getrouwde-vrouw-leven, en zij had het over 't ongehuwde bestaan van een onderwijzeres op kamers. Inderdaad is het in een huwelijk gevaarlijk theoretisch te verklaren, dat men met zoo of zoo veel kán uitkomen als het geld àl te zuinig is berekend. Immers, de opvoeding der kinderen, ziekten van hen, tegenspoed in carrière van den echtgenoot, enz. zijn alle dagelijks voorkomende tegenvallers, en óók heeft een gehuwd man dikwijls door zijn positie een zekeren stand op te houden. Ik denk daarbij o.a. aan | |
[pagina 351]
| |
predikanten, officieren, ambtenaren. Wel geloof ik echter dat een vrouw heden ten dage veel meer zelf kan doen in 't huishouden, en in zake toilet, enz. dan zij verkiest te doen. Daardoor heeft zij van allerlei gehuurde hulp noodig, die zij zich, met goeden wil en huishoudelijke bekwaamheid, kon uitsparen. Nu de dierenquestie. Ik ben heel blij te lezen dat gij-ook een dierenvriendin zijt, en het is mij nooit ingevallen uit Uw stilzwijgen, tot hiertoe daaromtrent, af te leiden het tegendeel. Wat gij omtrent de aigrettes schrijft wordt door fransche bladen met kracht tegengesproken. Ik-ook heb het echter steeds gehoord zooals gij 't schrijft. Daarom draag ik ze nooit; ook draag ik nimmer vogels op den hoed. Maar ik ben overtuigd dat gij U met struisveeren vergist. En, wat bont aangaat, vind ook ik dat men het voor de warmte draagt, en dat in elk geval zij, die het dragen van bont afkeuren, dan ook per-se vegetariers moeten zijn. En, waar is dan ten slotte het begin en het einde? Ik vind dat men in dezen een verschil dient te maken tusschen wreedheden-begaan en dooden. 't Laatste geschiedt voortdurend, op allerlei wijzen. De geheele schepping verslindt en doodt en verscheurt elkaar. Zij is daarop ingericht, kan men gerust zeggen. Een plant - ik denk aan vegetariërs - heeft toch óók leven, en, misschien, even goed gevoel als een dier. Deze questie is m i. niet op te lossen; juist daarom vind ik dat men een grens moet trekken bij het wreedheden-begaan. Nietwaar, in Parijs raakt men met de auto's verzoend, - dat is een feit -, om dezelfde reden die gij-ook opgeeft, omdat daardoor 't paardenmishandelen der Parijsche koetsiers vervalt. Wat de trekhonden aangaat, hun lot is deerniswaardig. Ik ben daarom zoo dankbaar aan de Lelie-lezeres, die den armen Box tot zich heeft genomen (zie mijn ‘woord van dank’ in de Lelie van 15 November 1911). - Als gij nu de bewuste zuster ziet, groet haar dan van mij, wilt gij? A.H. te Axel. (Lelie-lezeres) Ik geloof dat ik U nog steeds niet heb gedankt voor Uw lieve attentie van die briefkaart, waarvan ik het versje hier overneem: Zie tot mij op, met Uwe schrandere oogen,
En laat mij lezen in Uw zacht gemoed.
Werd ik in vriendschap menigmaal bedrogen,
'k Reik U de hand, gij zijt oprecht en goed.
De wereld is onrustig en bewogen,
Uw trouw, mijn Hond, geeft mij weer krachten moed.
Als ik zoo'n dierenvriend-versje lees, dan zoen ik om de beurt mijn twee honden-kinderen, Frits en Benjamin, en fluister hun toe: Zoo is het jongens.
Molly. - ‘Floortje’ vond veel instemming bij mijn correspondente hierboven: 62. Ik mag den aanhef wel overnemen van uw brief aan mij, en Uw woorden tot de mijne maken, dat gij mij thans op uw beurt ‘onhartelijk’ zult vinden door mijn lang stilzwijgen. Ik heb U echter in elk geval reeds per particulier schrijven gedankt. - Gij schrijft over uwen tuin. De onze - wij hebben nu een heel aardig lapje grond, - is van daag juist in wintertoilet gebracht, en o wij verheugen ons zoo op de crocussen en de sneeuwklokjes in 't a.s. voorjaar. Wij hebben aan onzen bloemist, den heer van Oyen, in het Noord-einde hier in den Haag, zulk een prettigen hulp, omdat hij zelf zulk een groot bloemenliefhebber is, en daardoor voelt voor bloemen en planten, en voor de samenstelling van bouquetten en manden enz. Dat maakt het zoo aangenaam, als een vakman houdt van zijn vak, dan wordt hij mij dadelijk, in een geval als dit, een soort vertrouwd raadsman en vriend. Want, ik houd zoo dol van bloemen, en van een tuintje, na zoo vele jaren stadsleven. Neen, aanstaanden zomer ga ik dan ook niet hier van daan, moet ik van alles genieten wat de tuin belooft te zullen geven. Ja, dat is een heerlijk iets, dat mijn vriendin en onze Marie óók zulke dierenvrienden zijn. Dat bindt ons óók samen. Over: Das gefährliche Alter denk ik juist als gij. Enfin, dat heb ik reeds in mijn artikel in dit Blad over dat boek nader uiteengezet. Gij-ook schrijft over het treurig lot van de trekhonden, en dat doen zoovelen in deze dagen. Maar weet gij wat ik dezer dagen hoorde, omtrent een echte vriendin van hen? Zij mogen allen uit haar omgeving, - zij woont buiten - dagelijks bij haar komen rusten, en krijgen dan eten en verzorging gedurende eenige uren. Is dat niet ècht-lief? - Gij kondigt een schetsje aan over trekhonden, dat ik nog steeds wachtende ben, en graag zal ontvangen. Dank voor Uw instemming met Verantwoordelijkheidsbesef van mijn hand (zie Lelie van 28 Juni jl.) en met mijn Variar Flinke jongelui (zie Lelie van 28 Juni jl.). Hebt gij Uw honorarium, waarmee Uw man U plaagt, in goede orde ontvangen? - Zeker, volgens de wet, heeft hij er recht op 't U af te nemen. Fraaie wetten! - Inderdaad, in den tijd mijner ouders woonden we in de Zeestraat, vlak bij den Ouden Scheveningschen Weg. Die door U bedoelde familie heb ik toen wel van naam gekend. - Hartelijk gegroet. Maja. - Nu heb ik Uw vroegeren brief nog eens nagelezen, maar deze is nu eigenlijk reeds vervallen door den lateren, dien ik omgaand heb beantwoord in de voorgaande nommers. Ik dank U zoo hartelijk voor al het lieve en vriendelijke, dat gij mij ook hierin schrijft, en dat mij prettig aandoet. Voor het portret dankte ik U reeds particulier, evenals voor de bloemen. J.B.F. in Ned. Indië. - U hebt mij lang-geleden zoo bijzonder sympathiek geschreven over mijn artikel ‘Mits’ (zie Lelie van 1 Februari 1911). Ik had U daarvoor toen particulier willen danken, maar ik heb er geen tijd toe gevonden, en ook is het wellicht beter, dat ik hier openlijk uitspreek mijn verontwaardiging over de U ten deel gevallen behandeling, omdat gij recht en eerlijkheid steldet boven christelijke politieke knoeierij. Zooals het U is gegaan, zoo is het anderen óók gegaan: gij zijt door de ‘christelijke’ heeren-politici losgelaten zoodra gij handeldet tegen de christelijke politieke knoeierij in. En dat in het bijzonder door den man dien gij zeer hoog hebt gesteld. Ik-zelf heb te veel achter de schermen gezien, om niet te weten dat die man zoo is, en dat de andere leiders óók zoo handelen. Mij heeft dat een afkeer doen krijgen van wat zij geloof durven noemen, niet van geloof in 't algemeen. Voor een eerlijk geloof | |
[pagina 352]
| |
heb ik alle achting. Nogmaals, veel dank. - Ik meen in Uw geest te handelen door niet al te uitvoerig te zijn.
Moed. - Ik zou bijkans geneigd zijn Uw pseudoniem te veranderen in: Klaagliederen van Jeremia, niet omdat Uw brief zóó aandoet, want hij is, ondanks al Uw leed, geestig-opgewekt, maar omdat ik moest glimlachen om Uw aanhaling dienaangaande. Weet gij, ik benijd U om Uw prachtige manier van die dame de volle laag geven. Dat is iets à la Magda uit Heimat. En zoo welverdiend! O dat geniepige liefdoen van dergelijke, zich met Schadenfreude aan je leed wijdende ‘vrienden’! Ik-ook heb iemand gekend van die kracht, die er steeds op uit was je op te zoeken, zoodra zij een hatelijkheid kon vertellen, die zij dacht dat je zou kunnen grieven. En ik-ook heb haar den rug toegedraaid. Ik durf op de rest van Uw brief niet ingaan, omdat hij intieme questies geldt. Maar voor den heer Hijmans neem ik over, dat gij 't zoo eens zijt met zijn beschouwing over 't huwelijk, en ook wil ik U meedeelen dat ik: Loutering, van Ingeborg Sick, indertijd met heel veel genoegen las. Wat die schetsjes uit het duitsch aangaat, om door U te vertalen, 't eenige wat ik daarop weet is, dat gij U abonneert op een of ander duitsch tijdschrift, dat zulke schetsjes in het oorspronkelijk geeft; maar ik zou mij voor dat geval éérst in voeling stellen met de redactie van dat door U genoemde hollandsche tijdschrift, om te weten wèlk genre zij accepteert. Zooveel redacties willen, om deze of gene reden, dit niet en dat wel opnemen, juist van vertaalwerk, - om den inhoud, die vóór alles hun lezers moet believen. Hartelijk gegroet.
M. de R. de W. - Ik wist niet, toen ik Uw eersten brief ontving, of hij bedoeld was voor gedachtenwisseling of niet; na eenige overweging scheen hij mij bestemd voor de rubriek-gedachtenwisseling. Gelijk thans blijkt, hadt gij hem daarentegen als particulier schrijven aan mij bedoeld, maar, enfin, gij hebt het in elk geval heel goed gevonden dat hij is gepubliceerd. - Ik las met te meer blijdschap in Uw vriendelijk lang schrijven dat ik U sympathiek ben, omdat ik uit dien eersten brief (in de ged: opgenomen), eigenlijk den indruk had, dat dit niet het geval was. Er staat wel geen woord in tegen mij gericht, maar toch dacht ik het, uit den toon, en daarom is mij deze verrassing, dat het tegendeel het geval is, dubbel aangenaam. Neen, ik vind er niets in, dat men Ego heftig aanvalt, mits men zijn naam er onder zet; dat alléén heb ik met dien noot willen zeggen. 't Door Ego aangevoerde onderwerp is van zoo kieschen aard voor de vrouw, dat zij 't recht heeft hare opinie zoo eerlijk en zoo scherp als zij wil te zeggen, alléén, zij moet dan óók eerlijk haar naam durven noemen. Ja, wat gij daaromtrent schrijft is waar, ik voor mij ben dan ook voornemens óók een woordje te zeggen over het stuk van Ego, en daarom wil ik er thans te dezer plaatse niet verder op ingaan. Door Uw ondervinding hebt gij van jongsaf veel gezien op dat punt, en daardoor een zeer onbevangen en eerlijken kijk op dit alles gekregen, gelijk ik bemerk uit Uw brief. Speciaal ook Uw opmerking, omtrent de natuur-volken vergeleken bij de verfijnde zedeloosheid van de beschaafde mannen, beaam ik van ganscher harte. ‘Een mooie waarheid’ kan m i. altijd bedorven worden door verkeerde invloeden. Indien jongelui van die kracht zijn als gij beschrijft, dan nemen zij van schilderijen, of van naakte vrouwen-figuren, of van menig eerlijk-bedoeld boek, óók niets anders dan iets leelijks en onreins in zich op. Wat voor volwassenen is bestemd, moet men m.i. dezulken niet in handen geven. En, weet gij, wat dat droevige voorbeeld aangaat, dat gij hebt bijgewoond, ik voor mij geloof, dat de overgeërfde aard van dat meisje méér heeft meegesproken in dezen, dan de toevallige invloed van een paar romannetjes. Juist om wat gij schrijft van de geschiedenis der ouders van haar, ben ik overtuigd, dat zij dien aanleg had geërfd, en dat het leven-zelf, en in de eerste plaats haar vrouwworden, veel meer de aanleiding zijn geweest tot dien omkeer, dan hare lectuur. Maar toch vind ik Uw angst door dit geval heel begrijpelijk, en zeer zeker sympathieker dan de onreine nieuwsgierigheid van heel veel jonge menschen, zooals gij ze terecht schildert. Alleen, men kan een tijdstroom niet keeren, en het is onmogelijk geworden waarheden, waarin vroeger jonge menschen, jonge meisjes speciaal, niet ingewijd werden, thans voor haar te verbergen. Of dat goed is daargelaten, 't feit ligt er toe. En, de waarheid onder de oogen zien is in elk geval iets geheel anders dan vuile vieze dingen stiekum met elkaar bespreken. Er is zeer zeker ook een goede zijde m.i. aan het de wáárheid van het leven, ook op dat speciale gebied, vroeg weten, en die is nameiijk, dat men daardoor is voorbereid op de dingen, die eenmaal komen, en daardoor veel beter begrijpt zich-zelf, en bovenal gewaarschuwd is intijds voor zoo menig groot gevaar, voor zoo menige vreeselijke teleurstelling. Neen, de aanstellerij van de Engelschen op het punt ‘fatsoen’ vind ik niet aanbevelenswaardig. Zij zijn tot in merg en beenen huichelachtig, juist in deze dingen. Er is misschien geen soort mannen, dat grager de kat in den donker knijpt, dan de ‘fatsoenlijke’ Engelsche heeren, die gij elken Zondag in de kerk ziet. En hun ‘eenvoud’ in Uw oogen, van zich voor een liefdes-roman van het alledaagsche Engelsche prul-genre zoo kunnen interesseeren, is m.i. meer een bewijs van hun gebrek aan algemeene ontwikkeling, dan van hun zeden-reinheid. Neen, dan stel ik het oorspronkelijke, kernachtige, wezenlijk-reine van de Noren veel hooger. Die zijn m.i. ingeboren eerlijk-eenvoudig op dit speciale gebied. Dat ik veel weet van het leven, en veel heb ondervonden, dat hebt gij zeer juist gevoeld, en inderdaad ben ik daardoor minder enthousiast natuurlijk dan iemand op Uw leeftijd; maar ik vìnd het heerlijk te lezen dat gij - in tegenstelling van zoovele hedendaagsche jonge menschen - nog zoo veel verwacht van het leven. Dat doet sympathiek aan. Hartelijk dank voor Uw toelichtend schrijven.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|