De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 210]
| |
De oude heilige boeken der Indiërs, de Veda's bevatten geen woord omtrent de moraal. Deze treffen we eerst aan in de latere religies, het Mardeïsme, Brahmanisme, Boeddhisme en Christendom. Al deze religies nemen de oorspronkelijke voorstelling van het heelal over, zooals de Veda's ze vormden, en zijn slechts onderling onderscheiden door de meerder of mindere beteekenis, die zij toekennen aan elk der drie principes van het vuur. De Religie der Grieken, Latijnen en Germanen legde den nadruk op de beide eersten, de zon en het vuur [in engeren zin]. Het Mazdeïsme der Perzen en het Brahmanisme drukten integendeel hoofdzakelijk op het derde beginsel, den luchtstroom, den Geest, wat hen een meer geestelijk karakter gaf. Het Christendom stelde in den beginne alle drie gelijk. De apostolische geloofsbekentenis [Latijn: Symbolum] luidde aanvankelijk: ‘Ik geloof aan den Vader, den zoon en den heiligen geest’, een formule, die overeenstemt met die van Zoroaster. Het verschil dezer religies bestaat slechts in de vormen van den eeredienst, die au fond dezelfden zijn, en in de moraal, die wisselt naar de sociale en geestelijke toestanden en naar het ideaal, dat de stichters voor oogen hadden. De invloed, de beteekenis en het nut der religies neemt af, naarmate de wetenschappelijke inzichten zich uitbreiden en voortschrijden. De geleidelijke doch onophoudelijke verandering van den geestestoestand der menschen, als een gevolg van voortgaand onderricht, bepaalt de ontwikkeling der religies, door verwerping der mythen en dogmata. Zoo heeft het Evangelische Christendom, de laatste en zuiverste religievorm, den eeredienst en de aanbidding van het kruis ter zijde gesteld, omdat z.i. de eeredienst van het vuur en van zijn symbool geen reden van bestaan meer heeft, nu er geen vrees meer bestaan kan, dat ooit het maken van vuur zal worden verleerd. Hetzelfde geldt voor de aanbidding van bronnen en wateren, sedert de geneeskunde de kennis der eigenschappen daarvan tot gemeengoed heeft doen worden. Deze eeredienst is door het Protestantisme op gelijke wijze verworpen, als indertijd die der dieren en nuttige planten. Wat geen houvast meer vindt in den gedachtengang der menschen is bestemd om geleidelijk te verdwijnen, hetzij door gebrek aan steun, onverschilligheid uit niet-meer-begrijpen, hetzij door bestrijding op grond van verkeerd-achten. Nadat dus de religies waren geweest de wieg der wetenschappen, hetgeen haar invloed, aanzien en grootte verklaarde en rechtvaardigde, zien we haar verval beginnen op den dag, waarop de wetenschap trad buiten het priesterlijke heiligdom. Deze beweging kreeg zevenmijlslaarzen bij de uitvinding der boekdrukkunst, waardoor voorheen afgesloten lagen der bevolking konden worden bereikt, en sedert namen de toenemende ontdekkingen altijd weer nieuwe gebieden voor zich in beslag, dat der religie brengende binnen steeds nauwer grenzen. De oude zonnedienst. De zon, de hemelsche vader der Veda's waaraan de mensch zijn leven en zijn dagelijksch brood dankt, heeft in de Mythologie van alle volkeren een groote rol gespeeld. Sporen van zonnedienst vindt men reeds in den vóórhistorischen bronstijd. Te Kivik op Belle-Isle werd een graf ontdekt, op welks wanden de teekens van dezen dienst te vinden zijn. Ook op een Stele [vierkante grafzuil] uit het ijzer-tijdperk, bij Bologna ontdekt, komt, de symbolieke voorstelling der zon voor. In Egypte was de zon [Ra] schepper van het heelal. Hier, evenals in Indië, noemde men ze hemelsche vader. Op gedenkteekenen beeldde men ze af als kogel met twee vleugels, gekroond door een paar reusachtige horens. Dit symbool treedt vooral op in de gedenkteekens der 18e dynastie, en Flinders Petrie heeft het zelfs gevonden op dergelijken der 5e dynastie. De gedenkpyramiden laten ons een aanbiddende hoofdfiguur zien tusschen twee anderen, die de opgaande en de dalende zon aanroepen. [Horus was de personificatie der opgaande overwinnende zon en wreker zijns vaders, Osiris, de door Typhon, den nacht, gedoode avondzon]. In de Koningsgraven van Thebe ziet men den zonnegod op 't oogenblik van zijn opkomst, terwijl hij door de andere goden wordt verwelkomd met de woorden: ‘Gij, die u-zelf doet geboren worden en uw eigen wezen zijt, volkomen heer des hemels, het firmament zij deel van uw ziel, de aarde zij deel van uw lichaam, heer der volmaaktheid, die daarheen zeilt aan den horizon.’ Bij de doodenfeesten bad men tot de zon, in naam der overledenen, als volgt: ‘O Zon, heer van alle dingen, en gij allen, andere goden, die den mensch het leven geeft, neemt mij op en maakt, dat ik worde toegelaten tot het aanschouwen der eeuwige godin’. | |
[pagina 211]
| |
In Amerika vindt men overal vanaf de de oudste tijden tot op heden overblijfselen van dezen eeredienst. Be oudste Mexicanen aanbaden de zon, de sterren en het vuur. De onmenschelijke wreedheid der Inca's wordt aangenomen, op grond van de talrijke menschenoffers, die zij elk jaar brachtten ter eere van de zon. Zelfs nog in onze tijden brengen de Anti's van Peru op bepaalde tijdstippen offers daar aan. Om het slechte weêr te bezweren, offeren de Kanaken van Nieuw-Kaledonië aan de zon, terwijl zij bidden: ‘O Zon, wat ik doe, geschiedt omdat gij zoo glanzend straalt, dat gij alle wolken aan den hemel verteert.’Ga naar voetnoot1) In Zuid-Amerika hebben de Quecha's, en op de Soenda-eilanden de Oerbewoners van Celebes eenzelfden godsdienst. De lofzangen der Veda's hebben zonder twijfel hun oorsprong in den zonnedienst. Be geheele Vedische mythologie is niets anders als de uitdrukking van gevoelens, opgewekt door de natuurverschijnselen: zon, sterren, het vuur, het licht en de duisternis. Hierbij sluiten de offers en rites nauw aan. In China is de openbare eeredienst gewijd aan zon, sterren en voorvaders. In Japan wordt door de verschillende vertakkingen van het Boeddhisme, de zon vereerd als Amaterassoe. - De gevleugelde zonneschijf of kogel der Egyptenaren vinden we eveneens bij de Phoeniciërs, de Perzen en de Chetiten.Ga naar voetnoot2) Men ziet ze op de Stelen en cylinder- of kegelvormige zegels van Babylonië en Assyrië. De eeredienst van den zonnegod Mardoek was de hoofddienst in Babylonië. In de Syrische stad Edessa, die in het jaar 312 vóór Chr. werd gegrondvest, stond een zonnetempel; de ruïnen van een dergelijk gebouw zijn nog te zien bij Palmyra. De naam Moses is die van den zonnegod Masoe. In een brief aan den koning van Egypte, die ongeveer 100 jaren vóór Moses geschreven werd, wordt deze als ‘zonnegod’ toegesproken, ‘wiens naam Masoe is’. Saul is een Babylonische naam voor den zonnegod. Ook in de Hebreeuwsche poësie vinden we er overblijfselen van: ‘Jahve heeft zijn tent opgeslagen in de zon.’ Hij gaat van het eene eind des hemels tot het andere, niets ontsnapt aan zijn gloed. (Ps. 18, 5, 8) De zon verdrijft in de Psalmen de duisternis op last van het in Jahve gepersonifieerde licht.Ga naar voetnoot1) (Wordt vervolgd). |
|