On vous injure en rue, on vous bouscule, vous rit au nez, on demande: ‘een cent’, et puis on crie: kale meneer, kale mevrouw, etc. ete.’
La police chez vous....
Neen, lieve mevrouw, ik zal U niet verder citeeren. Ik wil alleen beginnen met U de verzekering te geven, dat gij gelijk hebt waar gij zegt, dat ik geleerd heb wat ruimer opvattingen te hebben dan zoo velen mijner landgenooten. Of dat komt door mijn tropen-verblijf, dan wel door mijn ook daarna heel veel buitenslands vertoefd hebben voor langeren tijd, laat ik in het midden. Zeker is het in elk geval, dat over 't algemeen de Indisch-hollandsche menschen vrij wat ruimer en onafhankelijker kijk hebben op vele zaken dan de volbloed hollander.
Wat mij-zelf betreft, nooit kom ik van een reis in mijn ‘dierbaar’ vaderland (ik schrijf dit antwoord aan U op 31 Augustus, en moet dus een gepastvaderlandschlievenden leuterstijl gebruiken) terug, of het is me zoo ongeveer, alsof 'n worgend hand mij de keel toeschroeft, zoodat 't mij opeens daardoor wordt belet vrij en ruim adem te halen. Alles hier bij ons riekt in geestelijken zin zoo duf, zoo echt zooals de hollanders ook meestal leven, met gesloten deuren en vensters, zoodat er vooral geen frische lucht van buiten in kan. Ik was dezer dagen onder 't gehoor van den geestigen Pisuisse, en zijn opmerking, bij een zijner voordrachten: Hier in Nederland zijn we zoo degelijk, en zoo solide - en zitten we goed stevig op ons geld - het kenmerkt ons landje. Met dezen verstande, dat degelijkheid en soliditeit bij ons synoniemen zijn voor bekrompenheid en achterlijkheid, en onverschilligheid voor alles wat niet de eigen beurs aangaat.
Ja, goddank, goddank, dat ik me in dat opzicht niet ‘aanverwant’ voel met mijn landgenooten, en U dientengevolge Uw opmerking, dat mijn land ‘impossible’ is absoluut niet kwalijk neem, al geloof ik dat gij het, juist wat dat speciale punt betreft waarover Uw bríef handelt, wel wat àl te hard valt, omdat de dienstbodenquestie er eene is, die niet alleen ten onzent, maar ook buitenlands, hoe langer hoe grooter plaats inneemt onder de nooden van den dag. Uw eigen jeugd-herinneringen uit Uw vaderland wil ik gaarne gelooven, maar, vergeet niet, dat gij spreekt van een verleden tijd. Hoe is het tegenwoordig gesteld in de stad Uwer geboorte? Ik vrees niet veel beter, dan in die hollandsche waaruit gij thans mij schrijft. Alles wat gij vertelt geloof ik van a - z. Want, de hedendaagsche dienstbodenwet geeft een dienstmeisje recht op zichzelve ziek verklaren bij 't minste geringste, gerugsteund door het certificaat van haren dokter. Vanaf dat oogenblik, dat hij haar zoo'n certificaat geeft, kan zij zichzelve, op rekening harer mevrouw, laten vertroetelen, en kan haar tijd verluieren, zooveel zij maar wil. En, stuurt mevrouw haar ten slotte weg, dan is zij zeker, bij den heerschenden dienstboden-nood, terstond een of anderen nieuwen dienst terug te vinden. Dat alles ligt aan onze hedendaagsche toestanden, waarin de volksklasse, die waartoe de dienstboden behooren, op alle denkbare wijzen wordt bevoordeeld en geholpen door de wet boven de rijkere klassen. Ik voor mij geloof niet dat die toestanden in Engeland, Frankrijk, Duitschland, Amerika, beter zijn. In Zwitserland verdienen de meiden heel hoog loon, werken echter ook flink; 't zelfde geldt van duitsche dienstboden. 't Gebrek echter aan 't soort als zoodanig wordt met elken dag grooter, overal, omdat iedereen ‘dame’ wil zijn, juffrouw in een winkel, of zoo
iets, maar per-se ‘dame’. Van daar ook dien belachelijken opschik van kleeding, waarover gij met recht U ergert. De ‘dames’ vinden zichzelf mooier met de meest grove kanten en linten, dan met 'n keurig zwart costuum van dienstmeid, want, dat laatste is immers het bewijs hunner ‘schande’. Om dezelfde reden gaan de eigenaardige kleederdrachten, van Scheveningen, Zeeland, enz., hoe langer hoe meer weg. Veel liever een ‘juffrouw’, met afgetrapte rokken en kapotte laarzen, en 'n verregenden zóógenaamden struisveer op den hoed, dan 'n in haar deftige kleederdracht er wezenlijk voornaam naar den eigen stand uitziende burgervrouw. - Ik zou U 't gezin hier op Scheveningen kunnen noemen, waar de moeder en de twee oudste dochters nog geheel en al wezenlijk-deftig er uitzien, in de bekende Scheveningsche dracht, terwijl de twee jongste ‘dames des huizes’ met allerlei geleende en present-gekregen blouses en rokken en costumes zichzelf opschikken, als de armoedigste en belachelijkste vogelverschrikkers. Zij beelden zich echter in, dat zij daardoor 'n heel eindje verder in ‘stand’ lijken dan hunne nog als Scheveningsche vrouwen gekleed-gaande-moeder en zusters. En dit gezin is er een uit honderden van dien aard.
Maar ik feliciteer U in elk geval van harte, dat gij in staat zijt het stof van Uwe voeten te schudden, en elders heen te gaan, waar de lucht, niet alleen wat weersgesteldheid betreft, maar ook in overdrachtelijken zin, minder zwaar drukt, dan in het land, waarvan de Genestet zong ‘niet op mijn verzoek ontwoekerd aan de zee.’
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.