vallige splitsing der moeilijkheden, al te gekunsteld en daardoor onnatuurlijk en ondoelmatig lijkt. Intusschen wachtte dit College zich wel een rechtstreeksche veroordeeling uit te spreken, immers zou het dan tevens de middelen ter verbetering aan de hand hebben moeten doen. En dit - om er niets meer van te zeggen - lag niet op zijn weg: het achtte zich hiertoe niet bevoegd noch bekwaam.
Deze Commissie staat niet alleen. Bij vele ernstig-denkende-en-willende mannen en vrouwen van 't vak in buiten- en binnenland bestaat een gevoel van onvoldaanheid over de vruchten der volksschool. Indien men nagaat, hoeveel tijd op school besteed wordt aan 't onderwijs in taal, rekenen en lezen, en men 't werk van de leerlingen bij 't verlaten der school in handen krijgt of een scholier van 't zesde, laatste, leerjaar hoort lezen, kan men de verzuchting niet inhouden: hoe is 't mogelijk dat een kind na zes jaren onderwijs nog zulke domme fouten maakt, een eenvoudige berekening of vraagstukje niet zelfstandig kan maken, en vaak nog niet in staat is vlot, veel minder goed, te lezen! Bedroevend weinig is er van aardrijkskunde en geschiedenis blijven hangen; van natuurkennis, d.i. plant- en dierkunde en natuurkunde, op menige school meer. De reden hiervan ligt voor de hand: natuurkennis valt grootendeels binnen den kring van eigen waarneming van 't kind en is, daardoor tevens, aantrekkelijk.
Bij de beoordeeling van de resultaten van zes jaren schoolonderwijs wordt wel eens uit het oog verloren, dat de leerlingen der vakschool maar tot hun elfde, twaalfde of dertiende jaar schoolgaan en dus ophouden met leeren, wanneer zij eigenlijk eerst met kracht konden beginnen. Maar wanneer wij zien dat schoolmannen van ervaring toch ook hunne teleurstelling niet kunnen verbloemen, dan komt als vanzelf de gedachte in ons op: Ons volksonderwijs deugt niet; en waar dit niet ligt aan gebrek aan ijver en toewijding van den kant der onderwijzers, moet de conclusie zijn: de leerstof of de leerwijze of beide deugen niet voor 't kind.
Deugen niet voor 't kind! Op zichzelf kan men de leerstof b.v. niet afkeuren, men mag niet beweren dat elk mensch in later leven niet minstens behoort te kennen wat de volksschool leert, maar een feit is, dat het kind die leerstof niet machtig wordt, om de volgende reden:
De leerstof is bijna uitsluitend intellectueel.
Bedenkt men wat een kind is en stelt men 't zich dan voor in de school, de bijna uitsluitende leerinrichting, waar het moet stilzitten om te leeren lezen, leeren schrijven, leeren rekenen, leeren opletten, al maar leeren moet, dan treft het ons, welk een tegenstrijdigheid er bestaat tusschen het wezen van 't kind, van nature geneigd tot spelen, doen, handelen, zelfwerkzaamheid, en den aard der school, die dit bedrijvig wezentje veroordeelt tot niets-doen, tot lichamelijke werkeloosheid, physieke luiheid, en wij zien in dat zoo'n onnatuurlijke dwang zich moet wreken op 't kind. Geef het kind wat des kinds is: beweging, spel, bezigheid, werk, en gij geeft het een naturgemässe opvoeding, doe dit niet en gij handelt tegen de natuur van 't kind.
Dit geldt niet alleen van de kinderen der volksklasse, dit geldt van alle kinderen in dezelfde mate, of 't mocht zijn van die uit de hoogere standen 't meest.
Niet zooals van Alphen zei: mijn leeren is spelen, maar andersom: mijn spelen is leeren.
Gelukkig dringt deze overtuiging meer en meer door. Vooral in Zweden ziet men deze richting allengskens over de bestaande scholen triumfeeren; daar is op die nieuwe inrichtingen de arbeid des Lebens Würde, schering en inslag bij de opvoeding der jeugd. Zoo hier en daar wordt in ons land op enkele scholen gedaan aan Slöjd (= handenarbeid), maar er wordt alleen gewerkt in klei, karton en hout, en dit reeds is prijzenswaard, doch op de kinderwerkplaatsen in Zweden, in 't leven geroepen door Mevrouw Retzius te Stokholm, worden door de oudere leerlingen beoefend: ‘timmeren, smeden, vreven, naaien, knoopen, borstelmaken, metaalwerk, kleermaken, mandewerk, houtsneewrerk, schoenmakerij; zij maken er vouwstoelen, tafels, troggen, harken, spaden, hamers, ijzeren ledikanten, sleden enz.; knippen en naaien kleeren, bakken brood en koekjes, enz.’ Maar de lezer(es) denkt: en wanneer leeren ze dan? Daarvoor blijft toch geen tijd over!? Welnu: de kinderen leeren er meer met veel minder leeruren, hoofdzakelijk in en door de vele speel- en werkuren, door 't spel en den arbeid.
In de Wetenschappelijke Bladen worden verschillende mededeelingen over deze kinder-werkplaatsen door de bekwame Redactie als volgt ingeleid:
‘Zooals aan velen onzer lezers niet onbekend zal zijn, wint meer en meer de over-