kunststuk werd ze met riemen in haar automobiel, die ongeveer 400 K.G. woog, vastgegespt. Gebeurde er dus een ongeluk, dan was ze totaal hulpeloos overgeleverd. Ze vond er dan ook den dood bij.
Overal begon in het circus de auto een rol te vervullen. Een Amerikaansche ging nog een stapje verder op den weg van Diavolo en Ancilotti, door in een automobiel de open baan rond te vliegen. Dit Hooping-the-Loop, zooals het genoemd werd, ‘trok’ ongelooflijk.
Maar zelfs ook deze vertooning bleek den bloeddorst der massa nog niet te voldoen. Van jaar tot jaar, ja van maand tot maand bijna, verschenen er gevaarlijker nummers op de affiches. Al heel gauw waagde een circusartist het, de Hooping-the-Loop-kunst in een groot rad uit te voeren, waarin hij zelf met uitgestrekte armen en beenen de spaken vormde. Natuurlijk ontkwam hij slechts ter nauwernood aan den dood. Na allerlei ernstige kwetsuren te hebben opgeloopen, moest hij zijn vermetelheid ten slotte opgeven.
Toen verscheen de Doodensprong op 't tooneel; een sprong, 15 M. door de lucht, op een fiets. In 't circus Busch werd hij door Paul Mündener, bij Schumann door Mlle Hélène Dutrieu uitgevoerd. Toen deze op een avond het groote volle-maansgezicht dat in de manège aangebracht was, om haar schijnbaar te verslinden - weer in den mond wilde springen, kreeg ze een ongeluk. Ze bezeerde haar ruggemerg en zag zich gedwongen haar beroep te laten varen en een ellendig bestaan voort te sleepen.
Betrekkelijk veel onschuldiger zijn de prestaties van de zoogenaamde ‘weerstandsmenschen’ - die merkwaardig georganiseerde menschenkinderen, die zoo'n sterk beenderengestel en zulke ijzeren spieren bezitten, dat ze zich krachtproeven, welke een ander 't lichaam verpletteren zouden, gemoedelijk kunnen laten welgevallen. Kerels bijv. die zich door een zwaren automobiel laten overrijden, zonder dat hen een rib gekraakt wordt, of een olifant over zich heen laten wandelen en toch niet door het reuzendier verbrijzeld worden. Of - weer een ander genre - de wondermenschen, die zich ongevoelig toonen voor zeer sterke electrische stroomen en daardoor de bewondering der menigte wekken. Hier schijnt het gevaar grooter dan het is, daar alles natuurlijk vooraf met de noodige voorzichtigheid gebrobeerd is, maar natuurlijk loopen ook zij groote kans den boog te sterk te spannen en ten slotte toch jammerlijk aan hun kunststukken te gronde gaan.
De groote massa zal zich echter meer door den ‘Doodensprong’ en dergelijke waaghalzerijen aangetrokken voelen, omdat het doodsgevaar zich meer onmiddelijk aan haar opdringt: het bliksemsnelle der handeling de zenuwspanning ten top voert. Maar Looping-, noch Hooping the Loop bleken het publiek kras genoeg, en de circusdirecties trachtten het opnieuw te boeien door een vertooning, waarbij een automobiel in de lucht omduikelt.
De wagen stuift (liefst natuurlijk door een vrouw bestuurd) een steile helling af, in een hoek van 30o of nog minder, die onderaan in een naar boven buigenden halfcirkel eindigt. Hierdoor wordt de auto in de hoogte geslingerd, geraakt in een draaiende beweging, slaat onderste boven, vliegt onderwijl nog een eind door de lucht en komt eindelijk met geweld op een matras neer. Mislukt de toer, dan vliegt de motor in duizend stukken en blijft van de rampzalige chauffeuse niets dan een ellendig verminkte bloederige massa over.
Juist dit staaltje echter, dat in Amerika met voorliefde vertoond werd, bewijst duidelijk, dat de menigte niet maar een merkwaardig kunststuk van mechaniek wil bewonderen, neen, dat het de kans begeert, er een mensch bij te zien omkomen. Anders kon men immers den auto rustig zonder chauffeur laten rijden! En dat het bovendien een vrouw is, die het levensgevaar verachtelijk het hoofd biedt, draagt niet weinig tot de zinnenprikkeling bij.
Nadat in 1908 in 't circus Busch te Berlijn de franschman Gadbin ellendig verongelukte, zijn dergelijke overspannen kunsten in Duitschland wat beperkt. Gadbin gaf een voorstelling van een zelfmoordenaar, die zich uit de zesde étage van een huis in de diepte stort. Na zijn hoogen val landde hij met zijn borst op een gladde, gebogen baan, waarlangs hij dan verder zonder gevaar naar beneden gleed. Het publiek was en extase en schonk hem steeds donderenden bijval. Nadat Gadbin zijn tour de force dozijnen malen had vertoond, sprong hij op zekeren avond iets te ver naar voren. Zoo kwam hij niet met de borst, maar met het onderlijf op zijn baan, kreeg zwaar inwendig letsel en was na twee uur een lijk.
Tegenover zulke feiten moet de vraag wel rijzen: Is het een cultuurvolk waardig, zich door dergelijke sensaties op te winden? Mag