De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 754]
| |
heeft mèt die van Chopin de smart gemeen. De schoonheid van hun beider kunst is uit de smart geboren. Maar B. was veel krachtiger persoonlijkheid. Die beide ‘God-menschen’ hadden mogelijk elkaar niet begrepen, gedachte en gevoel verhielden zich in hen zoo verschillend. Toen de romantische school in Duitschland bloeide leefde Beethoven. Dit kwam zijn kunst ten goede. Die menschen van de rom. school begrepen hem en zijn kunst. In dien tijd werd ook het wèzen der muziek het best gevoeld en begrepen. Voor hen was de muziek de hoogste kunst - zij is het minst stoffelijk. Hun lievelings-componisten waren dan ook Bach, Gluck, Mozart en Beethoven. Bach's muziek vergeleek men met de gothische architectuur. Mozart brengt ons in de geestenwereld. En Beethoven, aldus Hoffmann ‘schwört Riesenschatten hervor, die uns vernichten, so dasz wir nur noch in dem Zusammenklang von Leidenschaften leben, den seine Töne wirken. Er ist der romantischste Tonkünstler, ja - der romantische im eigentlichen Sinne, weil er allein die unendliche, durch nichts zu stillende und daher ewig schmerzliche Sehnsucht erregt’. In het wezen der muziek vinden zij het wezen van 't leven. Novalis meende dat de muzikale verhoudingen eigenlijk de grond-verhoudingen in de natuur waren en meende dat in het leven van den ontwikkelden mensch de muziek moest afwisselen met niet-muziek, zooals het slapen en het waken elkander afwisselen. Beethoven werd den 16den Dec. 1770 geboren te Bonn. Het heeft lang geduurd voòr men het over den oorsprong der familie eens was. Men heeft beweerd dat hij een onechte zoon was van Fr. Wilhelm II, de koning van Pruisen, anderen beweerden dat hij Hollander was (vanwege het ‘van’ voor zijn naamGa naar voetnoot3). In waarheid was hij de zoon van een gewoon musicus gevestigd te Bonn. Zijn jeugd ging vreugd-loos voorbij en van nature was hij schuw en in zich-zelve gekeerd. Zijn familie-omstandigheden waren droevig, zijn vader, geestelijk en moreel minderwaardig, behandelde hem ruw. Een goede, algemeene ontwikkeling kwam eerst op lateren leeftijd. Door zijn vader werd hij tot de muziek-studie gedwongen met het doel om den zoon zoodra mogelijk te kunnen exploiteeren. In 1887 stierf zijn moeder en na haar dood werd zijn leven door zijn vader nog meer verbitterd en ging hij zijn troost buitenshuis zoeken. Hij vond die bij een zekere familie Breuning. Zijn vader zonk steeds dieper en toen hij zeventien jaar oud was, trad B. feitelijk als het hoofd der familie op. In 1792 stierf zijn vader, in 1793 (tot toen had hij onder Haydn gestudeerd) ging hij naar Weenen, het centrum van het muzikale leven. In den jongen Beethoven huisde een zeer zelfstandige geest en hij bezat een groot vertrouwen in zichzelf. Door zijn kunst-instinct gedreven geraakte hij tot de goede bronnen voor zijn ontwikkeling: Händel, Bach, Mozart, Haydn, Cherubin, bestudeerde hij, vooral op Mozart heeft hij verder gebouwd, niettemin in zijn instrumentaal-muziek moet hij meer op Haydn dan op Mozart zijn voortgegaan. In Weenen, veel meer dan in Bonn had hij gelegenheid zijn genie te ontwikkelen. Moest hij aanvankelijk spaarzaam leven, weldra kwam hij in de eerste kringen van Weenen en genoot vooral de bescherming van prins Lichnowsky, die hem een jaarwedde schonk en van diens vrouw, zelf een bekend pianiste, die steeds met tact B.'s slecht humeur, zijn drift en zijn somber uiterlijk wist te excuseeren. Zijn vrije, breede phantazie deed hem weldra boven velen uitmunten, improviseeren en phantazeeren waren trekken van zijn talent, waarmede hij zich in zijn eersten tijd verhief boven zijn beide Weensche concurrenten, Woelfl en Steibelt. Den 29sten Maart 1895 treed B. als klavier-speler in het openbaar op met zijn C-dur concert (Op 15) en den 19den Mei met zijn bekende Trio'sGa naar voetnoot4). Door zijn reizen naar Praag en Berlijn (1796), verbreidde zijn roem zich en verbeterden zijn geldelijke omstandigheden aanmerkelijk, ondanks zijn slechte economische eigenschappen.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 755]
| |
Weldra zag men B. groot in zijn teerste uitdrukkingen zoowel als in zijn sterkste kracht en zijn diepe phantazie en vele en diepe ideeën gaven aan zijn kunst een voorname biezonderheid. In zijn machtigste momenten kan hij alles om zich heen en zichzelf vergeten. In dien tijd ontstaat reeds het beste van zijn composities. Dan - in zijn hoogste streven en in zijn krachtigsten arbeid voelt hij het noodlot hem naderen. Sedert 1793 deden zich de eerste verschijnselen van een gehoor-ziekte voor, die tenslotte tot volslagen doofheid werd. Aanvankelijk zich de kwaal niet zòò bewust, vinden wij in brieven van ± 1801, hoe hij zich smartelijk daarover uit.Ga naar voetnoot6) Zijn kwaal werd voor hem een bron van het diepste ziele-lijden en zijn temperament en karakter waren er niet naar om spoedig in zijn lot te berusten: zijn strijd bleef groot en heröisch. Zijn rijke phantazie vermocht hij niet in spreektaal te uiten, alleen de muziek was zijn taal. Hij was vaak heftig tegen zijn beste vrienden, maar was 't ook weer even spoedig vergeten. Hij had een groot verlangen naar persoonlijke vrijheid en humor was een goed helper voor hem om zijn zwaarmoedigheid te bestrijden. In alles vinden wij de trekken van het genie dat de boeien van tijd en van ruimte bijna niet dulden kan. Zijn groote liefde voor de natuur geeft ons ook een diepen blik in zijn gemoedsleven. In en buiten Weenen kende ieder hem, en zelfs de laagsten groetten hem eerbiedig als voelden zij de macht van zijn zeldzaam talent. Een hooge moraal lag er in zijn leven, en een hooge moraal lag er in zijn kunst, anders zou hij nooit de kracht gehad hebben tot het scheppen van zoovele onvergankelijke werken. B. is nooit getrouwd geweest, ofschoon hij de liefde wèl heeft gekend, en steeds in haar hoogste opvattingen gevoeld. Physiek was hij sterk; ondanks zijn drift was hij goed, edelmoedig, naïef, eenvoudig, wat in de kringen waarin hij verkeerde aanleiding tot vele anecdoten heeft gegeven. Hij hield van Homerus en van de romans van Walter Scott, en als man van verbeelding was hij dichter tegelijk. Toen hij den 26sten Maart 1829 stierf had hij van de kunst àlles genoten, wat de kunst te genieten geven kán, maar buiten haar was hij noòit gelukkig geweest. In den tijd van 1800-1812 (13) gaf hij de hoogste producten van zijn kunstvermogen.Ga naar voetnoot7) In het begin van 1800 komen ook zijn eerste groote symphonieke orkest-composities tot stand, 5 April 1800, gaat zijn eerste symphonie C-dur (op 21). Zij wijzen op een eigen ontwikkeling der muziek-gedeelten, dit geldt oòk voor zijn Quartetten en sonaten. Zijn meeste composities zijn gebouwd naar een dichterlijk plan, waarover B. zich zelden uitliet, een groote zelf-kritiek deed hem tot het volmaakte komen. Wel vaak had hij met de uitdrukking en den vorm te worstelen. Terzelfder tijd dat B. Eroica schreef en daarmede het gebied der hoogere toonkunst betreden had, schreef hij de beroemde Kreutzersonate. (In 1805 gedrukt als op. 47 -, 17 Mei 1803 het eerst gespeeld.). 20 Nov. 1805 ging ‘Fidelio, oder die eheliche Liebe’, een mislukking. Omgewerkt, ging de opera in Maart 1814 weèr, en toèn met groot succes. Na, ‘Fidelio’ schreef B. geen opera-muziek meer, wèl tooneel-muziek, (o.a. het plan voor Grillparzer's Melusinde.) - en wees daarmede den weg naar het muziek-drama. In de jaren 1805-1806 schept hij wel zijn meest volmaakte werken, waaronder het beste: de C-moll symphonie: de strijd tegen het noodlot en de overwinning van den geest. De hoogste uiting van een hoogen poètischen en dramatischen geest. Zijn innig verkeer met de natuur vinden wij in zijn Pastoral-symphonieGa naar voetnoot8). In 1812 ontstaat zijn A-dur symphonie die de B-uitleggers wèl hoofdbreken heeft gekost. Want hoe meer B. zich van de buitenwereld afzonderde en afzonderen mòest, te meer vervalt hij in zijn ideeën-rijk waarin wij hem niet steeds te volgen vermogen. Op den top van zijn roem en van de bewondering zijner tijdgenooten staat B. 1813-14, zijn doofheid belette hem nog niet zijn premières zélf te dirigeeren, terloops zij opgemerkt dat B. noòit een goed dirigent is geweest. Dan - wanneer in de herfst zijn broer sterft, begint zijn ver- | |
[pagina 756]
| |
drietigste tijd. De strijd in zijn binnenste wordt geweldiger. Hij behoorde tot de kathol. kerk, maar vond er evenmin als in een ander geloof, bevrediging; in zijn eigen kunst wilde hij de godheid - d.i. de eenheid, de schoonheid zoeken. Die innerlijke strijd ligt in de D-dur-Messe van 1819. In Mei '27 gaat zijn 9de symph. in D-moll met het onvergelijkelijk mooie slot-koor: ‘Freude schöner Götterfunken.’ Zijn kunst-moraal wilde dat hij begrepen zou worden, daarom neemt hij de menschelijke taal bij zijn muziek te hulp.Ga naar voetnoot9) Bijna al zijn scheppingen zijn standbeelden voor zijn genie. Hij voelde al wat verheven was en beheerschte in zijn phantasie de harmonie van het Leven. In zijn muzikaal denken is een strenge logica, die verbinding vaak geeft met deze en geéne wereld. Navolgers heeft hij niet gehad: Rodolphe en Ries bleven ver achter bij hun leermeester. Voor zijn hooge phantasie en ideeën bleef de instrumentaalmuziek de aangewezen vorm en daarin heeft het genie zijn grootste wonderen gewrocht. Hij was een dier zeldzamen die op de hoogte der menschheid staan en waarvan de naam een karakteristiek zegel is voor een gehèele kunst periode. JOHAN KONING. |
|