De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren. Scribens. - Dank voor uw briefje. - Dat gij het eens zijt met mijn antwoord aan een Vrijen Socialist doet mij eveneens veel genoegen. Wat Rome aangaat, de reis erheen is het ergste wat de finantiëele zijde betreft, want Rome zelf is niet duur, beslist niet. Voor mij is dit ook altijd een van de groote schaduwzijden van Holland, dat het overal vèr van daan is, alleen België is eenigzins in de buurt, en aan België heb ik een hekel omdat ik 't er vuil vind. Wil men zich het genoegen van een mooie reis gunnen, dan zijn de reiskosten, er veel inslaander eigenlijk dan de verblijfkosten door den enormen afstand van alles. - Politiek is in mijn oogen het gemeenste geknoei wat er bestaat. Het kàn niet samengaan met wezenlijk een christen-zijn. Hartelijk gegroet. Jupiter. - Ik vind van U geen pseudoniem, en meen mij te herinneren dat gij mij dit eens opgaaft vroeger. - Wat Uw bezwaar betreft tegen de door mij gemaakte schikking, ik begrijp heel goed dat gij het stuk liever op die andere plaats had zien opgenomen. Maar ten eerste had het dan veel langer moeten wachten op plaatsing dan nu het geval is, en ten tweede heb ik, wat mij betreft, mijn standpunt reeds duidelijk genoeg uitgesproken in het artikel (zie vorige Lelie) voor een Vrijen Socialist. Daaruit blijkt voldoende hoe ik zelve erover denk, terwijl een opname van het stuk als artikel, over een zoo veel besproken geval, mosterd na den maaltijd zou lijken. Uit het slot van Uw brief kan ik niet opmaken of gij alsnog van plan zijt over dat andere onderwerp een artikel te maken of niet; enfin, dat hoor ik dan nog wel van U. Dat is actueel. - - M.V. - Ik begin met te zeggen dat ik U graag zooveel mogelijk van dienst wil zijn en wil raden en helpen. - Wat Uw vraag betreft, het feit dat verschillende personen U instemming hebben betuigd met de schets in de Lelie is nog volstrekt geen bewijs dat gij alleen daarom reeds geschikt zoudt zijn tot journaliste. - Iemand kan een gekuischt kunstenaar van den eersten | |
[pagina 509]
| |
rang zijn en toch alle eigenschappen missen, noodig tot het vlot, vlug, zonder zich lang te behoeven te bedenken werk van den handigen journalist. In de eerste plaats moet gij daartoe vlug van hoofd en vlug van hersenen zijn. Een ‘opleiding’ ertoe is niet noodig. Dat is juist de vloek van de pers, dat elke stommerik, die voor elk examen zakte, soms aan een of andere courant zijn weg vindt door protectie. De heele kunst is er in te komen, aan 't een of ander blad gepláátst te worden; dan komt de bekwaamheid van-zelf. Het hangt er ook véél van af, vóór ik U verder kan raden, in wèlke richting gij U denkt te bewegen op journalistisch gebied. Zoóals ik U echter zeg, een kruiwagen die U recommandeert is vóór alles hoofdvereischte. Vertel mij eens in een volgenden brief of gij gemakkelijk en vlug werkt, en wèlk soort van werk U het meest aantrekt. - In Berlijn bestaat een school, waar men voor journalistisch werk kan worden opgeleid; er is sprake van óók ten onzent zoo iets op te richten. De meeste journalisten van minderen rang zijn heel-jeugdige! Israëlietjes, erin geholpen door de aandeelhouders, want, gij zult wèl weten, dat àlle groote bladen ten onzent zijn in handen van Israëlieten, (achter de schermen meesttijds). Jonge Weduwe. - Het hoofdartikel wordt geplaatst; ik hoop spoedig. J.L. ten P. - Gij vindt het niet goed dat ik zoo afkeurend heb geschreven over het tuberculose-gedoe, als ik 't deed in de vorige Lelie in de corr. aan Gé. Laat mij U voor alles vriendelijk danken voor Uw oprechtheid dienaangaande. Gelijk gij terecht schrijft, men kan op sommige punten verschillend denken, en toch elkander waardeeren; daarom vind ik den vriendelijken aanhef van Uw brief heel prettig, en ben ik blijde dat gij mij zoo ronduit hebt geschreven. Nu ter zake. Elke zaak heeft twee zijden. U geef ik toe, dat er van al dat gedoe wel iets goeds misschien tot stand komt voor de zieken, dat er wel wàt geld overblijft ten hunnen behoeve na aftrek van al de gemaakte onkosten, en dat er inderdaad zieken zijn, die men niet kan wegzenden naar Davos, en welke men dus helpt door hen hier te lande in een sanatorium te zetten. Maar ik heb het gehad tegen de overdrijving van dit alles. Indien men, in plaats van overal sanatoria op te richten, zich hield aan één voor werkelijk-onvermogenden, en indien men het geld daartoe benoedigd verkoos te geven zonder al de énorme onkosten verbonden aan liefdadigheidsfeesten en liefdadigheids-concerten, etc., etc., zie dan zou men m.i. heel wat méér wezenlijk nut uitrichten, dan nu men overal in ons klein Vaderland sanatoria opricht (waaronder meerdere zoo duur in prijs dat heusch de patienten die dáár worden ondergebracht niets méér zouden kosten, zond men hen naar Davos, omdat de onkosten der reis worden goedgemaakt door de goedkoopere verblijfkosten) en dan nu er een zóógenaamde propaganda wordt gemaakt voor deze ‘goede zaak’, die schatten geld verslindt aan mooie toiletjes, en aan bouquetten, en aan zalen-afhuren, in een woord aan alles wat samengaat met zulk soort mode-liefdadigheid. Bovendien, er zijn toch méérdere soorten van zieken dan enkel tuberculosen, en mijn uitval gold voornamelijk de eenzijdigheid waarmede alleen die tuberculosen worden op den voorgrond gezet in den laatsten tijd, enkel en alleen omdat de Koningin-moeder van de tuberculose haar stokpaardje-weldadigheid maakt. Zulk flauw achternaloopen van groote-lui is mij altijd zoo tegen de borst stuitend, want het heeft niets te maken met waarachtig zijn naaste willen helpen. Overigens zij U nog ter opheldering gezegd, dat die correspondentie aan Gé sloeg op een bepaald geval, waar zij zich beklaagde over de wijze waarop de gezonden in den omtrek leden onder een zonder veel sanitaire voorzorgsmaatregelen opgericht sanatorium in een kleine plaats. Natuurlijk ben ik 't geheel en zonder voorbehoud met U eens, dat er altijd liefdadige menschen zijn, op elk gebied en van elke richting, dien het alleen te doen is om de liefdadigheid. Echter geloof ik wel dat zelfs dezulken zich wel eens laten meesleepen, uit onnadenkende goedheid juist, om te véél te doen aan één modezaak ten koste van meer-vergeten andere dingen, die het veel meer noodig hebben. Al ware het alleen dáárom dan ook zou zulk een aikeurende stem als de mijne wel goed zijn te midden van het eenstemmig koor van tuberculose-helpen à tout prix, want zoo'n stem brengt daardoor tot nadenken. - Het ‘Juliana’-bloempje maakte verleden jaar op mij den indruk een jammerlijk fiasco te hebben gemaakt. Al weder, waarom kunnen de menschen niet geven zonder er een pretje van te maken, om zichzelf mooi aan te kleeden met witte japonnetjes aan, etc. Enfin, mijnentwege! Nogmaals, vriendelijk dank voor Uw schrijven, ik hoop dat gij mij altijd zult schrijven wanneer gij iets niet met mij eens zijt; dat vind ik juist prettig, want zoo kan men misverstanden ophelderen soms. Mieke. - Uw begeleidend werk nam ik aan als feuilleton. 't Is lief-geschreven maar van inhoud een wat afgezaagd-gelukkig slot, vindt gij zelve niet met mij? Op Uw vertrouwelijken brief durf ik niet véél antwoorden uit vrees U te zullen verraden. Die theosofen-ondervinding is eene die ik ook bijwoonde. Het gold eene lieve, zeer zwaar-zieke theosofe; ik verwonderde mij er, bij mijne bezoeken, ten hoogste over dat de theosofische leider haar nooit bezocht (een intieme vriend van haar). Bij hare huisgenooten daarnaar informeerend kreeg ik het verbluffende antwoord. ‘Hij durft niet’ - zegt hij. - ‘Hij is zoo bang dat ze over doodgaan zal praten’!!!! Toen eindelijk haar einde naderde begreep hij toch te moeten gaan, en vernam ik later van de huisgenooten, hoe zijn éérste woord was geweest in den gang bij zijn heengaan van haar: ‘Goddank, ze heeft over niets gepraat van doodgaan; ze deed heelemaal gewoon.’ - En dat wil dan een geloof, een nieuwen godsdienst verspreiden! Dat gij, van een geheel andere zijde, dezelfde waarneming deedt is wèl een bewijs, vind ik, hoe weinig kracht er uitgaat van een ‘geloof’ dat de geloovers ervan zóó egoist doet worden in dagen van ziekte en ellende. - - - In de comedie hier kom ik zelden. Ik vind zoo zelden een stuk wezenlijk mooi, èn als stuk èn wezenlijk mooi gespeeld tegelijk. Dan | |
[pagina 510]
| |
onze vreeselijke schouwburg-zaal! Van Fabricius houd ik, ook van Marcellus Emants. Maar meestal zijn wij aangewezen op akelig-slecht vertaalde stukken, die ons genre van acteurs en actrices heelemaal niet aankunnen óók nog. Ja, de stukken van mevrouw Simons - Mees vind ik-ook uitstekend, en die worden ook goed gespeeld. - Ja, Scheveningen is kouder dan den Haag, maar ik heb er mij zoo ingeleefd, dat ik het zooveel vrijer wonen vind dan den Haag, en, bovendien ook, ik heb hier frische lucht, en in den Haag zit men in een benauwde straat. - Ja, mijn leven met mijn vriendin en mijn honden is rijk aan geluk, dat is een feit, dat ik U van ganscher harte toegeef. Ik zeg ook altijd, ik hoop zoo innig, dat ik 't eerste doodga, waarop zij mij verwijt een ‘egoïst’ te zijn, en dat is ook wel weer waar. Maar.. liefde is altijd 'n béétje egoist, en ik beweer bovendien, omdat zij de oudste is van ons tweeën, dat ik zoo'n beetje mee haar ‘kind’ ben, zoodat ik dientengevolge haar nog minder kan missen dan zij mij. - Ik beloof U, dat ik aan U zal denken als ik van iets geschikts hoor. Mij-ook dunkt, dat gij toch voor zooveel dingen geschikt zijt. Hartelijk gegroet. Nora. - Gij zijt nog bij de achterstallige corr. Dank hartelijk voor Uw aardig portret. Uw gezonden bijdrage nam ik aan, gelijk gij in de corr. zult lezen. 1813. - Hartelijk dank voor Uw instemming met ‘Wat nooit sterft’. Maar éérst moet ik U vóór alles eens vertellen, hoe ik vreeselijk veel houd van Uw dochter voortaan, om die droevige honden-geschiedenis. Ik had haar toen particulier willen schrijven, maar ik had er onmogelijk den tijd toe, omdat Uw brief juist kwam, toen ik-zelve mijn vriendin, die nooit ziek is anders, moest oppassen. Zij had, door een kouvatten, nog al hooge koorts toen, en daardoor kwam ik er natuurlijk niet toe iets anders te schrijven dan mijn werk. - O ik kan zoo met haar, Uw dochter, meevoelen. Ik-zelve heb meer dan één hond reeds verloren, en het moeten-aanzien van het lijden van een dier is zoo wanhopig. Je zoudt het zoo graag willen helpen, en ze zien je zoo lief-hulp-vragend aan. Nu onlangs nog was Benjamin een ietsje ziek, niet erg, maar zoo dat wij hem een paar dagen op dieet hielden. Die vragende, smeekende oogen dan om een stukje vleesch of een koekje! Het was veel akeliger danzelf-ziek-zijn. Maar ik mag dáár nu niet eens over praten; want, wat Uw dochter overkwam, is immers iets veel, veel ergers. Zegt U haar toch hoe innig ik met haar te doen heb. U schrijft mij, dat mijn oordeel over klassenjustitie, in verband met het m.i. zéér zachte vonnis, toebedeeld aan Jhr. G.v.S., wegens den moord te Rijswijk, geheel en al Uw sympathie wegdraagt. Nu, een andere correspondent, stand-genoot van den jonkheer, was het integendeel lang niet eens met me, vond me integendeel heel onbillijk. Zoo ziet U weer hoe ik het den menschen steeds op de een of de andere mannier niet naar den zin maak. Gelukkig dus maar, dat ik ook niet dààrom schrijf, maar alleen om te zeggen wat ik-zelf houd voor waarheid en plicht. In dit geval nu staat het voor mij vast, dat die geldverspelende en dagboek-schrijvende leeglooper, die er zich achterna van afmaakte door te zeggen dat hij zich had willen doodsçhieten, er veel te gemakkelijk is afgekomen. - En nu vestigt gij mijn aandacht erop, dat die moordenaar in Renkum slechts vijftien jaar kreeg voor zulk een vreeselijk en onvergevelijk misdrijf.Ga naar voetnoot*) U schrijft: ‘het volk is verwoed en verbitterd, want het komt er bij, dat het geldt een kind uit het volk.’ Ziet U eens, lieve 1813, ik-ook vind die straf vee! te weinig, maar dat komt in de eerste plaats door de hedendaagsche opvatting van rechtspleging, die voor alle misdrijven ontoerekenbaarheid aanvoeren gaat, die ieder misdadiger wil doen onderzoeken door een dokter, enz. enz. De Papendrechtsche strafzaak heeft, - gode zij dank mag men wel zeggen, - in dat opzicht zulk een vermakeiijk staaltje opgeleverd van datgene waar men van lieverlede toe komt op dezen dwazen weg, dat er nu misschien een verandering ten goede is te verwachten. Immers, begint men eenmaal met aldus in het verleden van elken misdadiger te willen zoeken of hij ook bij toeval een verontschuldiging heeft voor zijn doen in een of andere afwijking in zijn lichaamsgesteldheid, dan zet men daardoor de deur open voor alle mogelijke wijzen van vrijspraak, gelijk in Frankrijk dan ook reeds dagelijksche mode is. Op die manier wordt het omgekeerd een soort natuurlijk en doodgewoon iets, wanneer men zich onthoudt van moorden en van kleine kinderen verkrachten, en, integendeel, een zeer beklagenswaardig en meelijden verdienend ding, indien men zich wèl schuldig maakt aan zulke gruwelen als in Renkum er een geschiedde. Wat zijt U toch samen een lief gezin, dacht ik, weer bij de lezing van die verrassing van het hondenportret door Uw man! Voor zulke dingen kan ik zoo meevoelen, maar de meeste menschen leven integendeel zoo ijskoud naast elkaar, hebben noch gevoel voor huiselijke feestdagen, noch voor attenties onderling. Alle geld voor extraatjes moet overblijven voor als er vreemden op visite zijn, en, onder elkaar, vindt niemand lust tot zoo iets ‘onnoodigs’, en is alles ineens te duur. Ja, ik kan mij altijd zoo woest ergeren aan kleine onopgemerkt blijvende onrechtvaardigheden. Laatst liep ik in de Spuistraat. Groote oploop. ‘Wat is er te doen?’, vraag ik een juffertje. ‘Een jood, die bloemen verkoopt, wordt bekeurd.’ ‘Waarom?’ ‘Hij had moeten doorloopen, mocht niet blijven stilstaan.’ Ik ging er heen, en was getuige van den triomf waarmee twee - zegge twee - manskerels van agenten den armen handelsman boosaardig opschreven wegens overtreding van politieverordening. Als protest stopte ik hem, ten aanschouwe van ‘de overheid’, een dubbeltje toe, hetgeen mij vele sympatische blikken verwierf van de alle even verontwaardigde omstanders. Immers, deze man tracht wat te verdienen; en hem bekeurt men om een kleinigheid. Maar auto's en fietsen, welke opzettelijk onvoorzichtig rijden, worden voortdurend gespaard, vooral als 't voorname of rijke lui geldt. Ander voorbeeld. Op een onzer drukke Haagsche straatpunten stond vroeger een blinde man met een hondje, dat hem leidde. Om het allerliefste | |
[pagina 511]
| |
hondje kreeg de man menigmaal iets; het diertje lag op een hoop vodden aan zijn voeten. De ‘overheid’ heeft dit bedelen verboden ineens. Goed, maar wáárom staat dan, op een ander druk punt, een der meest-weerzinwekkende bedelaars dien ik ken, een die zich op de verjaardagen van de Koningin en de Prinses uitdoscht met oranje-papier als een hansworst, ongemoeid, jaar in jaar uit, zonder dat het bedelen hèm wordt verboden? En waarom kan men in de tram op het Plein niet binnengaan zonder letterlijk te worden lastig gevallen door dezelfde bedelvrouw-bloemenverkoopster; óók, jaar in, jaar uit, dezelfde vrouw? Hebben die twee bedelaars bijzondere protectie? Het lijkt er wèl naar. Ik ben niet tegen bedelaars. Maar ik vraag gelijk recht voor allen, óók voor den blinden man met het hondje. - Zijt U met Kerstmis nog bij ons voorbijgekomen? Wij hadden een aardigen grooten kerstboom, voor eenige arme kinderen, en hadden ontzettend veel bloemen cadeau gekregen, zoodat het er toen bij ons heel-gezellig uitzag voor de ramen. Ik ben zoo blij dat U het met me eens zijt, wat betreft dat stukje van me over het geven in de St: Nicolaas-dagen aan arme kinderen op straat; maar hetgeen gij mij vertelt van wat Uw eigen dochter pleegt te doen, zelve als St: Nicolaas-verkleed gaan rondloopen in arme buurten, is nog veel, veel aardiger. Dat vind ik nu de ware jonge-meisjes-nuttigheid, aldus in het verborgene liefde en vroolijkheid gaan verspreiden bij minder bevoorrechten! Hartelijk dank ook vooral Uw goede wenschen voor Nieuwjaar. Als wij beiden nog maar wat bij-elkaar mogen blijven, mijn vriendin en ik, ben ik al best tevreden. Veel dank voor al Uw lieve brieven. Nu heb ik ze alle beantwoord.
Mevr. van M.-G. te V. - Ik heb Uw schrijven over Mrs Eddy, die gij een intriguante noemt, nog niet beantwoord. Ja, ik-ook denk net zoo over haar als gij, en ik moet lachen om de naäperij van de Hagenaars, die zich verbeelden extra gedistingueerd te zijn, door deze handige speculante na te volgen. Enfin, nu zij dood is, zal het wel gauw uit zijn met die mode. - Ik beloof U, lieve mevrouw, dat ik voortaan weer aan U-zelve de drukproeven zal doen zenden. Ja, leest U dat boek van mevrouw La Chapelle vooral, het zal U zeker goed bevallen. Hartelijk gegroet.
Veldt van Ardath. - Ik hoop zoo dat gij weer hersteld zijt? Hebt gij mijn photo ontvangen? Over den overdruk van die brochure, die gij wenschtet, heb ik nog lang geäarzeld, maar, lieve Veldt van Ardath, het gaat niet, om de plaatsruimte. Een reeds lang-gedrukte, en vrij-algemeen bekende brochure overdrukken in de Holl. Lelie zou bovendien lijken gaan op een bepaalde richting gaan geven aan het Blad ten voordeele van dat bepaalde onderwerp. Wel echter wil ik, indien gij, of Uw vrienden, een gedachtenwisseling maakt, en daarin iets uit die brochure overneemt, op die wijze het meest-belangrijke eruit onder de aandacht der Holl.-Lelie-lezers brengen. Zou dat mogelijk zijn, door U of door hen? - Wat die behandeling aangaat, waarbij gij zooveel baat vindt, een ander correspondent schrijft mij hetzelfde daaromtrent, een overigens absoluut niet in die dingen geloovend man, dus iemand die alleen door het feit dat hij zich veel beter voelt wordt overtuigd van de waarheid der zaak. Ja, ik-ook vind veel overeenkomst tusschen Marie Corelli's moedige opinies en haren durf van afwijkende meeningen te verkondigen, en mij-zelve. Zij-ook is een onafhankelijke vrouw in al haar werken. Kent gij van haar A romance of two worlds? Dat heb ik indertijd (maar ik was toen nog een romanleester voor mijn plezier) met bijzonder veel belangstelling gelezen. - Nu hoop ik maar dat mijn oplossing U bevalt in zake de brochure, en dat gij er dus genegen toe zult zijn. Hartelijk beterschap gewenscht. Zonnehof. - Voor mij ligt Uw lieve brief met het heidegroetje erboven. Hartelijk hoop ik voortaan spoediger te kunnen antwoorden. Gij begint U-zelf te verontschuldigen wegens Uw lang stilzwijgen, dus, dat tref ik mijnerzijds nog al goed. Ik dank U voor al Uw goede wenschen en bedoelingen voor mij. Wat gebedsverhooring betreft verwijs ik U naar wat ik in de vorige Lelie schreef aan Vertrouwen. Gij ziet daar hoe ik er over denk. Mag ik U nu eens een heel eerlijk antwoord geven op Uw raad ‘dat het er niet op aankomt hoè slecht de menschen zijn, en hoe onsympathiek, liefhebben moet men ze toch. Dan zal ik eens zien hoe gelukkig ik ben.’ Ik ken U absoluut niet, nietwaar, dus, gij zult in mijn antwoord geen hatelijkheid kunnen vinden aan Uw eigen adres. Welnu dan, in het afgeloopen jaar heb ik tweemalen te doen gehad met menschen die, in theorie, net zoo fraai en zoo zachtzinnig redeneerden als gij, met bijna dezelfde schoone woorden, de een was een man, de ander een vrouw. Beiden hadden nauwelijks hunne preekjes uit, aan mijn adres, of zie, er werd hun iets misdaan. En gij hadt moeten zien hoe zij toen hun ‘liefdeleer’ terstond in het aangezicht sloegen en vertrapten, en beide werden (onder geheel verschillende omstandigheden, bij geheel verschillende karakters) tot bepaald slèchte, ruwe egoïsten, omdat het gold hun eigenbelang. Ziet gij, dat komt m.i. van het uit eigen-kracht, op de moderne manier, ‘je naasten liefhebben’. Het is een onware phrase, en eene die niemand in praktijk brengt zoodra het hemzelf geldt, omdat m.i. alléén het geloof, namelijk dat van een orthodox-bijbel geloovig mensch of van een Roomsch Katholiek, kan inspireeren tot een aldus zichzelf verloochenen om Christus wille, uit dankbaarheid aan God. En ook, ik denk er over als Multatuli, indien men dat geloof niet kent, dan is er immers ook volstrekt geen reden om alle mogelijke hoogst onsympathieke, wreede, slechte, valsche, leugenachtige menschen, die men soms ontmoet of om zich heen ziet, te gaan ‘liefhebben’. Integendeel, zij verdienen juist dat men hun behandelt voor wat zij waard zijn. Gij ziet, ik zeg het eerlijk, zonder mij-zelve liever en zachtzinniger voor te doen, dan ik ben. - Maar ik dank U hartelijk voor al Uw belangstelling in mij. Scribens. - Gij zult het in dit bijzondere geval wel goed vinden, waar ik reeds Uw laatste brieven beantwoordde, dat ik die vroegere van U | |
[pagina 512]
| |
nu maar laat rusten, ofschoon het mij nog van het hart moet, dat Uw instemming met mijn artikel over de houding der Nieuwe Courant, inzake de Portugal-questie met de Roomsche Kloosterorden, mij veel genoegen deed, evenals Uw instemming met andere onderwerpen in de Lelie behandeld. Hartelijk gegroet. S. van G. - Ik dank U hartelijk voor Uw vriendelijk antwoord, en ik vind het heel natuurlijk, dat gij nog eens van gedachten wilt wisselen over wat ik U toen schreef. Ik geef U gróót gelijk dat gij U gewacht hebt domheden te begaan, en daarom niet hebt willen beschrijven wat gij niet kendet; maar, juist daarom, voelt men dan ook dat Uw gezichtskring niet vèr reikt, niet verder dan het inwendige leven - dat gij zeer juist ontleedt - in den hoofdpersoon. Te meer waar gij blijkt in die andere plaats wèl bekend te wezen, zou het aanbeveling verdiend hebben van zulk een omgeving een relief, een achtergrond, temaken; juist dat vermijdt eentonigheid en dorren opsommenden stijl. - Inderdaad, de bedoelde plaats is minstens evenzeer bekend voor wintersport als voor ziekentoevlucht, ofschoon ik-voor-mij, hoe mooi ik er de natuur ook vind, een gevoel van grooten weemoed niet kan onderdrukken bij den aanblik der tegenstelling daardoor van de beide er vertoevende zoo verschillende categorieën. - Uw uiteenzetting van het karakter der hoofdpersoon, zooals gij haar U gedacht hebt, vind ik niet kwaad, en volkomen aannemelijk; alleen, het komt mij voor dat gij dan in de uitwerking van het gesprek der beide meisjes niet subtiel genoeg zijt geweest, en er daardoor een onhandigen, een al te vierkanten vorm aan gaaft. Hetzelfde geldt óók voor het gesprek tusschen broer en zuster. Ik-ook kan mij dat, na Uw uitlegging, wel denken als mogelijk, maar dan had het teerder en meer fijn-genuanceerd moeten worden uitgewerkt. Zulke kiesche dingen zegt men elkaar met halve woorden, en, dat op papier weer te geven, dat is juist de kunst. Ik kan er wèl voor voelen dat gij de door mij voorgeslagen oplossing aan het slot niet accepteert, omdat gij over dat alles zooveel beter kunt oordeelen dan ik zelve. De Uwe echter schijnt mij, gegeven het karakter en de omstandigheden der hoofdpersonen, toch bepaald onlogisch; overigens acht ik dat slot niet van overwegend belang, omdat het in dergelijke gevallen in de eerste plaats aankomt op een goede uitwerking der détails; over het al of niet waarschijnlijke van het een of andere einde, daarover laat zich steeds van meening verschillen. - Gij zegt, dat gij meisjes kent die zoo opgaan in haar werk, dat zij dit werk steeds zouden verkiezen boven een huwelijk. Echter, ik veronderstel, dat zulke meisjes dan nooit nog hebben liefgehad, en zeker allerminst op die hartstochtelijke, zich zelve geheel gevende wijze Uwer hoofdpersoon. Zulke naturen als gij bedoelt zijn misschien niet eens in staat daartoe, dat is vermoedelijk juist de reden harer tevredenheid met haar eenzaam bestaan. In het door U geschilderde geval daarentegen geldt het een meisje met een verleden van buitengewoon teedere liefde voor iemand, liefde zoo teeder en innig, dat zij om zijnentwille haar vreugde aan alles verloor, een meisje met een verleden óók, dat niets met onderwijs of studie gemeen had, maar juist wèl met een huiselijk en ècht vrouwelijk bestaan van huisvrouw-wezen voor haar broer; om al die redenen schijnt mij Uw vergelijking met die U bekende dames uit de werkelijkheid niet geheel juist. Als feuilleton wil ik Uw bijdrage echter wel plaatsen; ik zal dan de kleinere vernietigen. - Het doet mij buitengewoon veel plezier, dat gij mijn verderen raad hebt gevolgd, en ik ben zeer verlangend te hooren of gij zijt geslaagd. Indien niet terstond, laat het U dan niet afschrikken elders óók aan te kloppen, want, niet iedereen heeft terstond plaats of gelegenheid, ook al vindt men het werk op zich zelf niet slecht. M.i. ligt Uw lijn veel meer in die richting dan in belletrie. Met Uw laatste Lelie-bijdrage hadt gij toch óók succes, zooals mij uit meer dan een brief bleek; dit komt m.i. omdat gij in zulke artikelen een helderen, duidelijken betoogtrant hebt, en Uw ideeën helder weet uiteen te zetten, terwijl gij - wat allereerst is hoofd-vereischte in zoo'n geval - blijkbaar beschikt over ideeën. - Ik denk in Uw geest te handelen door niet in te gaan op Uw ziekte, uit vrees U dan te zullen verraden. Daarvoor, voor uw toestand, kan ik van ganscher harte meevoelen, omdat ik-zelve ook niet beschik over een goede gezondheid. Lees maar eens wat ik dien aangaande vertel in het artikeltje aan Een Vrijen Socialist (zie vorige Lelie). Dat ik Uw aandacht daarop vestig is niet om ‘interessant’ te doen, maar enkel om U te bewijzen, hoe goed ik weet wat het is te moeten werken, ondanks dokters voorschriften van dit niet mogen en dat niet. - Gij behoeft U waarlijk niet te excuseeren over Uw schrift; het is zoo vlotleesbaar en zoo netjes, als het mijne lang niet altijd. - Hartelijk dank voor al Uw goede wenschen voor nieuwjaar, die ik van ganscher harte beantwoord. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: |