Van de geweldige inspanning, die hun 't zwoegen kost, hijgen ze dikke, zware woorden en rijgen die aaneen tot ellenlange zinnen; is de taal niet rijk genoeg om er al hun zuchten in te loozen, wat nood, zij smeden nieuwe woorden; zijn de gewone, alledaagsche onderwerpen te fatsoenlijk om door hen behandeld te worden, zij zoeken in sloppen en stegen, in hokken en krotten allerlei vuil om dit methodisch haarfijn uit te pluizen, te ontleden, te verklaren en te beschrijven. 't Is de analytisch-realistische methode. Maar niet om poëzie is 't hen te doen. Wel zei de Genestet: ‘Poëzie schuilt overal, 't is de vraag maar wie haar al, wie haar niet kan vinden;’ doch onze artisten zoeken ze niet. Hunne kunst kent geen poëzie, zij is daarvoor te ernstig, te gewichtig, te beredeneerd, te gekunsteld.
En die ernst, die methode van uitpluizen en ragfijn uiteenrafelen, moet vooral duidelijk uit hun werk spreken. Zie, lees, hoor toch, zoo roepen de werken van Quérido, hoe ik heb gezwoegd, geduldig slachtoffer die mij leest, om u dit alles niet alleen te laten raden of zien, maar u er van te doordringen, het u te maken tot een obsessie, een benauwing; met den schrijver moet gij zwoegen tot hij zijn werk heeft volbracht en met hem een zucht van verlichting slaken als 't eindelijk uit is. En dit resultaat - het moet eerlijk worden erkend - bereiken onze kunstenmakers. Men staat versteld als men ze bezig ziet, maar roept: Goddank! als 't uit is. Men zegt zoo nu en dan en schudt het domme hoofd: is dit nu Hollandsch, mijn moedertaal? Welk een stumper ben ik, dat ik mijn eigen taal niet ken! Daarom zeker praten sommige hervormers tegenwoordig van: schrijf zooals je spreekt. Ja, dat zou voor onze groote schrijvers een groot gemak zijn. Verbeeld u, dat ze alles maar gewoon dagelijks zeggen zouden, wat een gerief! Maar zouden ze dan nog wel groote schrijvers zijn?
Waar is de losse stijl gebleven, 't gemoedelijke, gezellige kouten, 't geestig en prettig babbelen, 't guitig vertellen, waarbij men niet bemerkt dat den auteur 't schrijven inspanning heeft gekost? Want dit gold eertijds als een vereischte: de stijl moest niet vermoeien; helder en duidelijk en gemakkelijk moest elk onderwerp worden behandeld. Doch in onzen reclametijd geldt in ons landje die auteur voor den besten, die zich klaarblijkelijk 't meest heeft ingespannen om wat zwaars, wat geweldigs, wat ongewoons voort te brengen. ‘Schrijven is een inspannend werk, geen taak van jan en alleman, leest ons maar en ge zult het proeven, meneeren, zie die woorden, heb je ze ooit eerder gezien? Geniet dien zinsbouw, geheel afwijkend van 't gewone. Want: Nieuwe kunst is onze arbeid!’
Als men vreemde talen leest, herademt men. Gelukkig! in andere landen leven gewone schrijvers, menschen met gedachten en gewaarwordingen, die ze in verstaanbare en daarom verstandige taal kunnen uitdrukken. De woordkunst - zooals de adepten dit taalverknoeien noemen - blijft binnen onze landpalen beperkt, 't is een storm in een eendenkom.
Intusschen is 't publiek, dat eerst met stomme bewondering en ontzetting dit krachtvertoon aanzag en trachtte het geheim uit te vorschen van al de buitenissigheden der nieuwe-taalvertooners, een weinig van den eersten schrik bekomen; 't verkeerde aanvankelijk in de meening, dat er achter al dat ongewone iets nieuws, iets geweldigs, iets niedagewesenes moest steken, doch nu het na lang zoeken slechts heeft gevonden platheid, ruwheid en schijnbare kracht en grootheid, wendt het zich van de woordkunstenaars af en schenkt zijn aandacht als voorheen aan de schijnbaar minder groote schrijvers, die hunne gedachten in verstaanbaar Hollandsch kleeden.
Misschien dat dus bij gebrek aan lezers dit malle doen spoedig ophoudt. Laat ons hopen dat de storm eerlang is uitgeraasd en 't weer kalm zal worden in den vaderlandschen eendenvijver.
Sliedrecht,
C. GROUSTRA.