De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–![]() | |
Hoofdartikel
| |
[pagina 130]
| |
een utopist is, lees dan ‘In the days of the comet’ van H.G. Wells.Ga naar voetnoot*)
* * * Het is een bekend feit, dat men zich van zijn eigen gevoelens pas dan rekenschap kan geven, wanneer men ze overwonnen heeft. Wanneer een kunstenaar door een groote liefde, door een edele verontwaardiging, door wroeging of smart tot een kunstwerk bezield wordt, dan is dit kunstwerk tegelijkertijd het hoogtepunt en de slotsteen van de zielsemotie, waaraan het zijn ontstaan te danken ![]() H.G. WELLS.
Lambert Weston and Son. Photographers. Folkestone. heeft. Door zijne gevoelens in een schoone vorm te gieten, heeft de kunstenaar er zichzelf van bevrijd. ‘Eine Zusammenfassung ist immer ein Abschluss.’ Slechts op een zekeren afstand kunnen wij de dingen zien, zooals ze werkelijk zijn, van nabij zien wij slechts gedeelten, brokstukken; van uit de verte alleen kan onze blik het geheel omvatten. Daarom is over menschen, verhoudingen en toestanden alleen dàn een objektief oordeel mogelijk, wanneer men er niet midden tusschenin staat, maar vanuit een eenigszins verwijderd uitzichtspunt, als onpartijdig beoordeelaar, op al dat gekrioel en gewiemel terugziet. Om zulk een hooggelegen uitzichtstoren te verkrijgen, van waar hij ons spotachtig glimlachend op dat dwaze gedoe, dat wij ‘maatschappij’ en ‘samenleving’ noemen, kan laten neerzien, gebruikt Wells de volgende fiktie. Een zeventigjarige grijsaard verhaalt van zijne jeugd en beschrijft nauwkeurig de menschen en toestanden, zooals die vóór vijftig jaren waren. Wanneer men begint te lezen, denkt men eerst, dat het werkelijk een vroegere tijd is, die hier zoo meedoogenloos ontleed wordt, totdat men plotseling met verbazing - en schaamte ontdekt, dat men zichzelf en zijn eigen tijdgenooten daar onder de loupe zag spartelen, dat men zonder het te weten zijn eigen dwaasheid bespot heeft. Langzamerhand stijgt dan de verbazing tot verbluffing, want dit z.g. ‘verleden’ is niet alleen het allerjongste heden, maar zelfs gedeeltelijk onze toekomst. En dit alles, onze geheele tegenwoordige maatschappelijke toestand, de aktueelste sociale en politieke problemen, worden met de nauwkeurigheid van een geschiedvorscher beschreven en verklaard, want - de tijdgenooten van den beschrijvenden grijsaard kunnen zich in zulke onmogelijke, onzinnige toestanden bijna niet indenken. Tusschen dat z.g. ‘verleden,’ dat hier met waarlijk schitterende satire gehekeld wordt, en het ‘heden’, waarin de oude man zijne herinneringen schrijft, ligt namelijk de ‘groote verandering’, die daardoor veroorzaakt wordt, dat een komeet, die allang te voren aan den hemel te zien was, plotseling op de aarde valt. Midden in het verhaal, wanneer zoowel in het leven van onzen held als ook in de wereldgeschiedenis de verwarringen en konflikten hun hoogtepunt bereikt hebben, wordt eensklaps de aardbol in groene gassen gehuld. Alle levende wezens, menschen en dieren, verliezen plotseling het bewustzijn. Wààr ze staan, zitten, loopen, rijden, vallen ze in een diepen slaap. - ‘In de schouwburgen gleden de menschen van de stoelen en lagen daar in hun mooie toiletten in lange rijen, slapend... In balzalen, in restaurants, op trappen, stoepen, straten, pleinen, overal lagen onbewegelijke lichamen, in de houding, waarin ze door den komeet overvallen werden. Alleen de machines werkten door, de onbestuurde elektrische trams vol slapende men- | |
[pagina 131]
| |
schen raasden voort, totdat ze door de gevallen lichamen tegengehouden werden - De geheele aarde sliep’ - En als dan na eenige uren de groene gassen opgetrokken zijn, ontwaken mensch en dier als nieuwgeboren in een nieuwe wereld. Door de vermenging met de gassen van den komeet is het gehalte van de atmospheer veranderd. Terwijl de menschen met diepe teugen die heerlijke nieuwe lucht inademen, voelen zij, hoe het verleden Tan hen afvalt. Alle domheid, kleingeestigheid, bekrompenheid, oneerlijkheid en valschheid, afgunst, haat en nijd, alles wat leelijk, ongezond en slecht was, is verdwenen. De menschen slaan zich voor hun voorhoofd, als ze aan hun vroeger leven terugdenken, in stomme verbazing: ‘Ben ik dat geweest? Goede hemel, hoe kon ik zóó dom zijn!’ ‘Wij dwazen, we hebben niets anders gedaan, als dat heerlijke leven op die verrukkelijke mooie wereld voor onszelf en voor anderen te bederven en te vergallen - wat zijn we allemaal ezelachtig dom geweest’ - dat is de eerste gedachte, die allen vervult. Vol verbazing en afschuw werpen de soldaten hun geweren weg: - ‘Wilden we daarmee menschen doodschieten! God, maar waren wij dan krankzinnig?!’ - Verbitterde vijanden reiken elkaar de hand: - ‘Begrijp jij het, wat we al dien tijd tegen elkaar gehad hebben?’ - En eindelijk moeten ze het zichzelf be-bekennen: ‘Ja, we waren krankzinnig, en we hebben het aldoor wel geweten, we waren alleen maar te laf en te zwak om anders te zijn!’ - Nu, in de nieuwgeboren wereld, zijn de menschen waarlijk tot menschen geworden. Alle grenzen van stand en rang zijn weggevallen; de menschen, die zich vroeger om duizend armzalige bekrompen redenen, uit beleefdheid, voorzichtigheid, uit trots of z.g. eergevoel altijd anders voordeden dan ze waren, geven zich nu eenvoudig en waar. De woorden dienen niet meer om gedachten en gevoelens te verbergen, ieder ziet in zijn medemensch een mensch, precies zooals hij zelf is, met wie hij eerlijk en open alles bespreekt, wat hem op het hart ligt. Samen gaan nu de menschen aan het werk, de maatschappij anders en beter in te richten. Alle politieke en sociale, hygiënische, aesthetische en paedagogische illusies en utopien worden verwezenlijkt: een ideale wereld vol gelukkige menschen. -
Ik weet niet, of in deze korte beschrijving de diepe beteekenis van dit phantastische verhaal je duidelijk is geworden. Als men dit boek opmerkzaam leest en overdenkt, vindt men er zooveel wijsheid in, die de auteur niet in woorden uitspreekt, maar die we zelf moeten zoeken en vinden, om er des te sterker door getroffen, des te dieper van doordrongen te worden. ‘Zie’, zegt hij, ‘de menschen in mijn boek zijn door die ‘groote verandering’ zelf niet veranderd. Ze zijn alleen zichzelf geworden. Alle onwaarheid, alle huichelarij is van hen afgevallen. Zouden wij zonder komeet en zonder luchtverandering niet ook zoo kunnen worden? Het leven is zoo eenvoudig en gemakkelijk, als wij het zeit maar niet zoo moeilijk maakten, als we maar wat meer vertrouwen in elkander wilden hebben, als we ons maar meer gaven, zooals we zijn. We zouden elkaar zoo goed begrijpen, we zouden allemaal zoo goed met elkaar overweg kunnen, als we maar niet aldoor verstoppertje speelden, als we maar open en eerlijk met elkaar om wilden gaan.’ Zeg Annie, geloof je, dat het eigenlijk wel zoo erg moeilijk zou wezen, daar een beetje ons best voor te doen? Wat vind je? Willen we het eens probeeren? Ja? Top, kameraad, daar is mijn hand! Je FREDDY WIEGAND-MEURING. |
|