Indien gij dus niet terstond de gewenschte openbaringen krijgt, laat U dan niet dadelijk ontmoedigen. Overigens, ik ben in dezen niet meer dan een objectieve toeschouwer, geen geloovige. Ik heb zelve zeer merkwaardige dingen bijgewoond op het gebied van séances, maar óók zeer ongeloofwaardige, en ik erken dat ik te weinig nog een ingewijde ben om in dezen een oordeel van al-of-niet-gelooven te durven uitspreken. Waarvoor ik U in elk geval zou willen waarschuwen is voor een te lichtgeloovig aannemen, dat deze of die geest die van Uw vader is, omdat gij hem wenscht weer te zien. Helaas komt, juist waar het zulke wenschen geldt, bedrog, of ook te goeder trouw inbeelding, herhaaldelijk vóór. Betaalde mediums zijn daarom m.i. bepaald gevaarlijk. Zij achten zich maar al te dikwijls verplicht, voor het ontvangen honorarium, den naar het weerzien met een overledene smachtenden bezoeker niet te leur te stellen, en dat verleidt hen dan met dezen een of ander onwaardig bedrog uit te voeren. Ook te goeder trouw kan men zich zelf inbeelden, dat deze of die geest is, degene dien men zou wenschen te zien. Juist op dat gebied meen ik zulk zich zelf wat wijs maken meermalen te hebben bijgewoond.
Alles wat gij mij over Uw vader schrijft bracht mij de tranen in de oogen. Ik ook heb den mijnen liefgehad. Ik-ook heb dat bitter wreede gevoel gekend na zijn dood: Nooit zal iemand mij weer op dien toon: ‘kind’ noemen; nooit zal ik weer zulk een trouwen, teederen vaderkus ontvangen. - -
Ik weet niet of gij van mijn leeftijd zijt of jonger dan ik; in het laatste geval treft de slag te zwaarder nog. Mijn vader is nu reeds sinds ruim tien jaren van mij heengegaan; ik ben nu zelf reeds zulk een eind op den levensweg. De jaren gaan zoo snel; het einde is zoo spoedig dáár; óók zelfs voor die heel oud worden. Dat staat zoo dichterlijk-waar, zoo aangrijpend-eenvoudig, in den 90sten Psalm:
‘Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren of, zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet, want het wordt snellijk afgesneden en zij vliegen daarheen.’ -
Gij vraagt mij naar aanleiding van de meer dan eene ernstige levensgevaarlijke ziekte, die ik zelve doormaakte, wat ik daarbij voelde, als ik dacht aan den dood. Ik kan U niets anders daarop antwoorden, dan dat ik het gevoel steeds heb gehad van berusting, van: het zal alles wel goed komen zooals het komt, in een woord van een vredig accepteeren het lot. - Het mij door U omtrent Uw vaders sterfbed beschrevene verklaar ik, evenals gij-zelve dat doet, als een uiting van zijn wilskracht, die nog even worstelde met den dood, en toen, in dat door U beschrevene gebaar, dat gij kent uit zijn leven, als uitdrukte: ‘Er is niets aan te doen. Ik moet mij overgeven.’ - Mijn eigen vader, dat heeft mij toen bijzonder getroffen, was na zijn dood als vele jaren jonger geworden. Hij had een moeilijk leven gehad; maar toen hij was gestorven kreeg zijn gelaat een uitdrukking van wezenlijk bovenaardschen vrede, en ik had toen voortdurend zéér sterk het gevoel, dat hij-zelf om mij was, en dat slechts zijn omhulsel vóór mij lag op het bed.
Ik heb een zeer lief en zeer beminnelijk twaalf-jarig-broertje verloren vele, vele jaren geleden. Mijn moeder, die toen nog absoluut ongeloovig was, vertelde dikwijls, hoe zij in dezelfde minuut van zijn sterven - hij overleed in één week tijds aan roodvonk - de geheele kamer als hel-verlicht zag, als in een hemelschen glans. En mijn vader, een zeer andere natuur dan zij, niet nerveus, niet-overspannen, heeft datzelfde wonderbare licht óók gezien in dat stervens-oogenblik. - Die broer, die overleed toen ik zes jaar was, heeft zich later eens op een séance, die ik bijwoonde, gemanifesteerd aan mij als mijn beschermgeest. Hij meldde zich aan onder een noch mij noch een der andere aanwezigen bekenden naam, zoodat ik verklaarde niet te weten wie hij was. Toen noemde hij zijn waren naam, erbij voegend, dat hij thans aan de overzijde dien anderen droeg; hij liet toen door het medium iets schrijven voor mij, dat tot mijn ontsteltenis inhield: ‘Zeg aan onzen vader dat ik hem spoedig wacht.’ Mijn vader was toen lichtelijk ongesteld, maar, volgens den dokter en ieder ander, geheel niet gevaarlijk nog. Echter overleed hij inderdaad eenige weken slechts daarna. - Intusschen moet ik hier uitdrukkelijk bijvoegen, dat mij ook vele voorspellingen zijn gedaan, die nimmer uitkwamen, of ook welke mij voorkwamen uit onzuiveren bron te zijn. Daarom herhaal ik, ik treed hier niet op als eene die een overtuiging van vóór of tegen uitspreekt. Ik vertel U slechts mijne eigene leeken-ondervindingen. -
Zeer hoop ik, dat deze Uw eerste brief door meerderen zal gevolgd worden.
Loute. - Om U maar dadelijk uit de ongerustheid te helpen wil ik U meedeelen, dat ik het nu-ontvangen slot zeer goed vind. Ik heb dus het stukje thans definitief aangenomen. Uw allerlaatste slotzin beviel mij bijzonder, als een kort en krachtig, goed-gekozen einde. Uw stijl, de wijze waarop gij Jet's gewaarwordingen, onder de oogenblikken van angst wat moeder gaat zeggen, hebt uitgebeeld, is bepaald belovend. - Uw lange brief, die bij de hondenphoto's was, komt nog aan de beurt, maar ik moet eerst anderen, die reeds heel lang wachten, laten voorgaan. Dit is dus maar enkel een antwoord op Uw laatste briefje, om Uw onzekerheid weg te nemen.
Nel. - Voor Uw vriendelijken nieuwjaarsgroet heb ik U, meen ik, reeds lang geleden gedankt. Het spijt mij, dat gij-zelve het nieuwe jaar zoo ongezellig zijt ingegaan door ziekte. Enfin, als alles maar goed afloopt ten slotte, dan komt men zoo iets wel weer te boven, nietwaar?
Gij zult reeds lang in de Lelie gezien hebben, dat ook-ik niet genoot van véél zon in dit seizoen in 't Zuiden. Integendeel. - Hetgeen gij schrijft over het zich hier in Holland meer ‘thuis’ voelen dan elders, voel ik-persoonlijk niet na. Maar wèl ben ik, eenmaal in Holland zijnde, bijzonder gaarne op Scheveningen, juist buiten het seizoen nog het liefst. Ik houd van de bevolking, van de menschen hier, van ons heel-bescheiden huisje óók; ik houd van ons ruim vrij uitzicht zonder overburen; in éen woord, ik heb het hier bijzonder naar mijn zin; d.w.z. ik spreek hier persoonlijk, maar wij alle drie denken er zoo over. Uw ge-