voorbijgaan met Uw familielid. - Ik zat inderdaad voor het andere raam te werken, maar achter gesloten vitrages. Vriendelijke groeten.
R.B. - Hartelijk dank voor Uw vriendelijk schrijven. Ja-zeker, zooals gij hierboven aan Maria Petrovna kunt zien, ik heb alle reden tevreden te zijn over mijn Nauheimsche badkuur. Vóór ik ging had ik o.a. veel last van hevige benauwdheden nu en dan, die bijna geheel en al zijn geweken, en de groote slapte, waaraan ik in den begin na de baden leed, en waarvoor de professor mij die drie weken vacantie voornamelijk had voorgeschreven, is nu geheel en al geweken. Ik moet natuurlijk voorzichtig blijven leven, en blijven de kuur herhalen, maar ik ben in elk geval veel beter dan dezen zomer, toen de toestand ineens zeer verergerde. - Ik hoop dat de Holl: Lelie, die U ‘herhaaldelijk uitlokt tot schrijven’ het zóóver brengt, dat gij U inderdaad neerzet tot de volvoering van Uw plan. Dat ongesteldheid U daarin verhindert spijt mij dubbel, en, waar gij schrijft, dat ook Uw hart niet geheel in orde is, zou ik U willen raden: stel het dan niet te lang uit een deskundige te raadplegen. Voor Hollanders heeft Nauheim dit goede op vele badplaatsen vóór, dat het betrekkelijk zeer in de buurt ligt, zoodat de reis er heen niet kostbaar is; en de uitgebreidheid van de plaats maakt, dat men er voor alle beurzen woningen, doktoren, enz. kan vinden.
Maria II. - Het deed mij veel genoegen uit Uw briefje van 19 November te zien, dat gij weer zijt hersteld. Uw andere gedichtjes, die gij mij zondt, (want inderdaad ontving ik er meerdere van U,) heb ik aangenomen. Ik heb U dat ook gemeld indertijd. - Ik dank U hartelijk voor Uw belangstelling in mijn gezondheid. Zooals gij intusschen reeds uit mijn correspondenties aan anderen zult hebben gezien, gaat het mij nog al vrij goed, in aanmerking genomen de toestand van mijn hart vóór ik naar Nauheim ging. - Uw gevoelens daaromtrent, dat lijden en ziek-zijn zooiets wreeds is in de natuur deel ik volkomen, te meer omdat in 9 van 10 gevallen wij zulke kwalen reeds mee ter wereld brengen, dóór de gestellen onzer ouders, dus door overerving, bloedsmenging, enz. enz. M.i. is dat een der vele raadselen om ons heen, dat aldus reeds geboren worden met den een of anderen kiem in zich van ziek-zijn, als kanker, tering, om van veel vreeselijker verborgen kwalen, door de schuld der ouders, niet eens te spreken. Ook bovendien echter vind ik met U, dat er iets hards en wreeds is in het zoo dikwijls zoo lang en zoo pijnlijk moeten lijden, eer eindelijk de dood verlost; waartoe menigeen wordt veroordeeld. Hoeveel schooner en benijdenswaardiger zou het niet zijn, indien men in de volheid van kracht en gezondheid heenging. Heine, die zelf zoo vele jaren moest heensleepen in ziekte, heeft dat zoo waar gezegd, dat hij ‘die Söhne des Glücks’ dáárom bovenal benijdbaar vond, om hun, zonder door ziekte leelijk worden, in ééns, plotseling, heengaan.
Met U ben ik het óók eens, dat de beschaving, en de gewoonten van onnatuur die deze meebrengt, veel schuld heeft aan onze ongesteldheden. - Maar wat is daaraan te veranderen! Wij zijn nu eenmaal allen kinderen daarvan, eeuwen lang al, en dragen dus de gevolgen van fouten van geslachten her, en, indien de een of ander individueel wil terugkeeren tot de ‘natuur’, dan leidt dat steeds tot jammerlijke mislukking, omdat een eenling den toestand, zooals die nu eenmaal is, niet kan veranderen, omdat, met andere woorden, wij allen méé moeten, of wij willen of niet.
Ja, dat verwondert mij niet, dat gij-ook U hebt ‘geërgerd’ aan den brief van Otto Knaap, met die oppervlakkigheden over het corset. Schoenmaker houdt U bij Uw leest, - kan men m.i. hier zeggen. Het is nog al natuurlijk, dat deze heer op dat speciale gebied niet op de hoogte is, of kan zijn, en dus flaters maakt. Gelijk gij terecht zegt, voor een vrouw, die een voortdurend zittend leven leidt, is het corset-loos-zijn een onmogelijkheid. En nu bekijkt gij het nog niet eens uit het meer oppervlakkig, maar toch niet weg te redeneeren oogpunt van schoonheid en goeden smaak. Intusschen, in de rubriek toilet is deze questie reeds besproken in denzelfden geest, gelijk gij-ook hebt opgemerkt.
Zooals gij ziet heb ik nog veel meer boeken te beoordeelen gehad nà dat van U ontvangen briefje; och, dat is geen onaangenaam werk, waarom gij mij behoeft te ‘beklagen’. Vriendelijke groeten.
Overa (ik hoop dat ik Uw pseudoniem goed heb gelezen?) - Het vertaalde stukje, dat gij mij zondt, schijnt mij niet geschikt voor hollandsche toestanden; gij vergeet namelijk, dat er een dergelijke ‘Bond’ als die waarover die Engelsche schrijfster het heeft, reeds lang bestaat ten onzent - en m.i. allerongelukkigst werkt, zooals dat met zoovele bonden het geval is, waarvan de oorspronkelijke bedoeling misschien heel goed was, maar die slecht bestuurd worden door de verkeerde elementen, die er weldra in komen.
Dat in Engeland veel ‘dames’-dienstboden gebruikt worden, en heel goed bevallen dikwijls, wist ik, zoodat het voorbeeld dat gij mij daaromtrent meedeelt weer een bevestiging te meer is daarvoor, en, gelijk gij ook zegt, het is inderdaad een idee in denzelfden geest van wat ik onlangs als oplossing van de dienstbodenquestie aanried. - Wel-zeker, waarom zouden er niet óók goede en lieve pleegzusters zijn? Die van wie gij spreekt heeft dan datgene, wat m.i. vóór alles noodig is om het vak te kunnen uitoefenen, namelijk? roeping. Ik-zelve heb nooit in een ander ziekenhuis gelegen dan in het R.K. stadshospitaal te Bonn, waar ik echter mede door mijn vriendin mocht worden verpleegd, te samen met de R.K. liefdezusters. Dus kan ik niet medebeoordeelen of en in-hoeverre het door U bedoelde Lelie-artikel was overdreven of niet; maar dit is zeker, dat gij de eerste zijt, die mij die meening schrijft, en dat ik opvallend veel brieven kreeg van menschen, die mij uit allerlei steden schreven: Wat, is dat waar; precies zóó is het mij ook gegaan bij die of die gelegenheid; hoe heerlijk dat die dame dat nu eens flink heeft gezegd hoe het achter de schermen toegaat in ziekenhuizen, etc. etc. Daarom vrees ik dat gij een