De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Gé. - Hartelijk dank voor Uw katten briefkaart. Ik vond dat een zeer aardige verrassing, en heb het bijzonder gewaardeerd. - Ook nog recht veel dank voor Uw tweede kaart en het welkomthuis toeroepen. Zendt nu gerust uw artikel.Ga naar voetnoot*)
Hollandicus. - Ik maak U mijn compliment over de handige wijze, waarop gij hebt weten uit te leggen, dat, indien de in mijn vorige correspondentie aan U vermeldde Berlijnsche dominee zich zóó weinig christelijk gedroeg van de heidenkinderen te benadeelen ten voordeele zijner eigene, de door hem aldus der zending ontstolen schortjes dan toch hun doel bereikten, daar dan zijne eigene kinderen eerst recht ‘heiden-kinderen’ zijn. Met die wezenlijk zeer slim-gevonden beschouwing heb ik mij geamuseerd Ja, zulk een badkuur in Nauheim is een aanpakkend iets, en ik heb nog wel buitengewoon langzaam en voorzichtig moeten beginnen, maar ik geloof toch wel, dat het mij veel heeft goedgedaan. - Gelijk gij schrijft, wij hebben het daar, in Bad-Nauheim, met het herfstweder heel goed getroffen; maar hier op Scheveningen, gedurende mijn drie vacantie-weken, des te slechter; bijna iederen dag storm en wind en regen. - Dat de natuur een flauwe afschaduwing nog slechts is van de schoonheid eener gindsche wereld denk ik ook dikwijls, maar tegelijk komt dan in mij steeds de gedachte op: Waarom is zij dan tegelijk zoo wreed, zoo weinig harmonisch, want óók in de natuur zie je die ziellooze wreedheid zoo dikwijls, en dat kan mij, vooral in het najaar, zoo somber stemmen. Ik geloof dat ik daarom het Zuiden zoo liefheb, omdat de natuur daar lacht. Beets heeft gezongen in zijn bekend lied: ‘Mijn wieg stond tusschen dorre bladeren en afgevallen blaren in. Van daar in mij die najaarsmin -’ - Maar ik kan hem dat niet nazeggen: ‘Maar o aan 't najaar hangt mijn hart -’ Integendeel, het mijne hangt, - niettegenstaande mijn wieg niet eenmaal in den tijd der dorre bladeren maar in de strenge winterkoude stond, - hangt met elken vezel aan de lachende zuiderzon en het blauw van de middellandsche zee. Weet gij wat mij ook zoo dikwijls treft, als ik van een of andere reis terugkom, dit, dat de menschen hier in Holland zoo met het hoofd naar beneden, met 'n ietwat in elkaar gezakten krommen, rug rondsjouwen, alsof ze onbewust gedrukt worden door die regenzware, loodgrijze lucht van nevel en wolken, en door die droeve tinten, die bijna stééds over onze natuur liggen. 't Verwondert U dat ik over die intieme dingen, die gij opnoemt, nooit iets heb verraden in mijn geschriften, niettegenstaande ik mijzelve zoo geheel geef. Mijn beste Hollandicus, er zijn dingen waaronder je zóó lijdt, dat je ze begrááft heel diep, en nóóit aanroert. Dat waarover je niet kunt spreken, dat is het ergste leed. - Uw eigen confidenties, die ik zeer op prijs stel, beantwoord ik hier natuurlijk niet. Maar ik hoop zoo van harte voor U, dat alles in orde moge komen. - Neen, dat geloof ik, niet ‘dat een vrouw meer kan dragen omdat zij zinnelijker is dan de man.’ Wáár hebt gij dat gelezen? De man is m.i. juist veel zinnelijker van nature dan de vrouw, maar wel geloof ook ik, dat de vrouw méér kan dragen dan hij; doch uit een geheel andere oorzaak, namelijk omdat zij tot lijden is voorbestemd als het ware door de natuur, en daardoor ook van kindsaf wordt geoefend op allerlei manieren in zelfbeheersching en zich schikken in haar lot; - de meeste menschen voelen niet diep, mannen noch vrouwen, maar, van de kleine minderheid, die dat wél doet, geloof ik, dat men gerust kan zeggen, dat de vrouw dan steeds véél intensiever nog lijdt dan de man, al draagt zij haar lot gelatener. Hartelijk gegroet.
Maria II. - Met leedwezen zag ik uit Uw briefje, dat gij afwezig waart, toen gij het schreeft, ‘om op te knappen’. Ik hoop, dat gij dit doel hebt bereikt, en dat het weder U daarbij niet te veel is tegengeloopen, want op zulk een klein plaatsje moet men, vóór alles, buiten kunnen zijn, vind ik. Bij Uw gedichtjes was één ‘sprookje’. Ik zal het U terugzenden, als ik het nog heb. - Van harte beterschap.
Dorna. - Ik heb Uw verbeterd stukje nu ontvangen; drukproef kunt gij nu wel krijgen, maar | |
[pagina 303]
| |
denk er aan, dat gij niet opnieuw alles ‘omwerkt’, want dat zou een te kostbare geschiedenis worden. - Dit is blijkbaar een misverstand geweest. - Natuurlijk, als de drukproef naar U gaat, dan krijg ik haar niet, maar hebt gij de verantwoording ervan; ik zie haar echter nog wel, na de aangebrachte veranderingen; vriendelijk dank voor Uw goede wenschen voor mijn gezondheid.
Anna te Hilversum. - Van U heb ik nog een vroeger briefje, te Nauheim ontvangen, waarin gij mij zoo hartelijk schrijft naar aanleiding van mijn daar zoo plotseling voorgeschreven kuur voor mijn hart. Voor die vriendelijke belangstelling hartelijk dank. - Ja, ik-ook weet gevallen van zeer mooie genezingen aldaar; echter, de beide doktoren, die mij behandelden, achten bij mij genezing uitgesloten; wel kan ik, door een voorzichtige levenswijze enz., verergering voorkomen. - Den raad, dien gij mij gaaft, om een paar weken vacantie te nemen, heb ik opgevolgd, gelijk gij zaagt, op medisch bevel bij mijn vertrek. Eigenlijk had ik reeds gedurende de kuur niet mogen werken, maar ik vond dat te bezwaarlijk. Bij mijn vertrek werd mij echter deze drie-weken-vacantie zóó nadrukkelijk bevolen, dat ik het heb gedaan. - Ja, Marie was gedurende ons verblijf te Bad-Nauheim hier op Scheveningen, en Fritz en Benjamin waren onder hare trouwe zorgen goed bewaakt. Het was deze keer te vermoeiend voor mij hen mede te nemen, maar het kostte mij véél dat afscheid ineens, en het was een heerlijk oogenblik, toen wij hen met Marie hier 's avonds aan het station zagen, zoo gezond en wel. Wij kregen iederen dag een briefkaart, hoe zij 't maakten, en ook heeft Marie mij nog verrast met zulk een mooi portret, van hen en haar, terwijl ik in Nauheim was. Maar, weet gij wat ik nog het alleraardigste vond van alles wat zij voor mij deed, dit, dat zij in stilte met hen is uitgegaan, zoodra het vertrek naar Bad-Nauheim was bepaald, om gauw een briefkaart van hen tweeën te laten maken. Toen ik daarop in Bad-Nauheim aankwam, geheel onder den indruk van het afscheid, stonden ze op het bureautje in onze kamer, en keken ons met hunne mooie oogen verwelkomend aan! Zij had het vooruit gezonden, met verzoek het uit te pakken, aan den directeur van het Sanatorium. Was dat geen fijngevoelige attentie!?
L.R. - van H. (nieuwe abonnée). - Ik hoop dat gij U-zelve zult herkennen hierin? Gij geeft namelijk geen pseudoniem aan, deelt mij echter mede abonnée te zijn geworden, zoodat mijn antwoord U, hoop ik, zal onder de oogen komen. Natuurlijk is het voor mij heel aangenaam, dat het doorzien van dien vroegeren jaargang in U de begeerte wekte geregeld lezeres te worden, en met mij te correspondeeren. Heel gaarne wil ik Uw gedichtjes ter beoordeeling ontvangen. Gij moogt mij die gerust zenden, en ook steeds alles schrijven of vragen waaraan gij behoefte gevoelt. Uit het slot van Uw brief maak ik op, dat gij particulier antwoord verwacht; dit doe ik nooit dan bij groote uitzondering, als er een heel bijzondere aanleiding toe is; de correspondentie-rubriek zou hare aantrekkelijkheid verliezen als ik particulier ging antwoorden, nietwaar? - Dus, zendt gerust Uw werk en brief.
L.A. van D. - D. te D. - Uw stukje kan, bij den overvloed van copie ter mijner beschikking, in geen geval in aanmerking komen; indien gij geen abonnée zijt (hetgeen ik uit Uw brief niet kan weten), dan zend ik het niet terug, want het zenden van postzegels tot dat doel, weken achterna soms, is voor mij te lastig. Zij, die iets ongevraagd inzenden, (ik spreek hier niet van min of meer geregelde medewerkers natuurlijk) moeten in elk geval terstond frankeering voor terugzending insluiten.
Lelie A. - Ook Uw brief, met Uw vraag of ik, ingevolge van Johanna's verzoek aan U, (in de Gedachtenwisseling), plaats heb tot het opnemen Uwer ervaringen op spiritistisch gebied, beantwoord ik eerst nu, daar hij juist aankwam toen mijn vacantie aanving. - Plaats heb ik zeer zeker; het hangt echter af van den inhoud, of ik Uw stuk kan opnemen. Mij dunkt, als gij ervaringen hebt mee te deelen, dan kan er tegen plaatsing niet het minste bezwaar zijn. Integendeel, dan zal het ons allen zeer interesseeren. Voor Rarda Lieftinck is het een voldoening, dat haar artikel onlangs U zoo ontroerde; ik-ook voel zoo innig mede met de dierenwereld, en juist de onrechtvaardigheid hun, de dieren, aangedaan, doet mij zoo dikwijls twijfelen: Is er eigenlijk wèl een God? Kan Hij dan zóó iets toelaten? De dieren zijn toch onschuldig aan de ‘zonde’ van de menschen. Gij schrijft zoo vriendelijk over mijne gezondheid en wenscht te weten of de kuur mij goed deed. Ik heb in Bad-Nauheim een zeer strenge behandeling moeten doormaken; na dien tijd was ik zoo slap, dat de dokters absoluut bevolen drie weken vacantie. Nu ben ik wel weer wat aangesterkt, maar ik moet steeds uiterst voorzichtig leven, mag mij lichamelijk heel weinig inspannen, wat loopen enz aangaat, en genezing is uitgesloten; verbetering, en althans voorkoming van verergering, kan ik echter verkrijgen op bovenbeschreven wijze. Ziedaar nu, op Uw verzoek, een heel uitvoerig bulletin. Vriendelijk dank voor Uw belangstelling. Zendt dus het stuk voor Johanna maar eens ter inzage; misschien kan het als artikel worden opgenomen, anders als gedachtenwisseling.Ga naar voetnoot*)
C.B. - Hartelijk dank voor uw lief briefje In zulke dagen doen bewijzen van liefde en belangstelling zoo dubbel goed.
‘Hans’. - Ik heb uw aardigen vriendelijken brief in goede orde ontvangen, en gij hebt mij het schuldbekennen in die bewuste zaak al heel gemakkelijk gemaakt. - Ik begrijp niet dat in een democratisch land, als het onze toch zijn wil, nog zóóveel gehecht wordt aan titels als gij ook het doet. Want ik kan van die klove tusschen een getiteld en een ongetiteld persoon niets zien. Wel zie ik dat anderen haar zien, en daarom | |
[pagina 304]
| |
erken ik volmondig steeds ondervonden te hebben, hoe een titel in maatschappelijken zin een groot vóórrecht is, niet alleen in Holland, maar overal; maar in den grond vind ik het een onzin, vooral waar alle getitelde menschen, zelfs de meest exclusieve aristocratie de heele wereld door, zich vermaagschappen aan geldmenschen van de meest twijfelachtige afkomst, als Chicago-sche varkensslachters en beurs-Israelieten. Geld is heden ten dage alles, en het geboorterecht heeft zich overleefd. En toch hechten de menschen zoo vreeselijk veel aan titels; dat zie ik om mij heen, en daarom voer ik dus ook mijn eigen praedicaat. Maar tusschen dieper-denkende menschen mag m.i. zulk een toevalligheid geen enkele klove geven. - Het lezen van brieven ‘van achteren naar voren’, zooals gij met den mijnen deedt, is een echte vrouwen-gewoonte, die gij dus met ons geslacht gemeen hebt. - Ik geloof dat een persoonlijke kennismaking eerst dan waarde heeft, als men elkaar genoeg kent om zich van weerskanten te geven; anders kan verlegenheid of stijfheid of gebrek aan wederzijdsch vertrouwen heel licht een verkeerden indruk geven van den eenen persoon aan den ander. Geld vind ik, om luxe-gewoonten te kunnen bevredigen, géén levensbehoefte; alleen acht ik het een genot waar het in staat stelt tot reizen en tot veel goed doen aan anderen. Een van de meest egoiste, koudbloedige vrouwen, die ik ken, heb ik eens hooren zeggen: ‘Och zoo héél rijk zou ik niet wenschen te zijn, want dan zou ik zoo gauw blasé zijn van alles, omdat ik dan alles kon krijgen wat ik begeer.’ Toen ik haar antwoordde: ‘En denk je dan in 't geheel niet aan het genot van te kunnen geven, alleen aan het hebben?’, keek zij mij verbaasd aan. Dááraan had zij nooit gedacht. Zij geeft dan ook niet; zij haalt alleen af van anderen. Alles wat gij over het onbevredigende van onze ‘algemeene ontwikkeling’ schrijft, deel ik van ganscher harte. Ik vind dat het vele weten leidt tot steeds grooter desillusie, en dat juist dáárom te benijden zijn de kinderlijk daarheen levende wilde volkeren. - Het huwelijk van dien ‘armen man’, zooals gij het zoo benijdbaar vindt, en zoo idealistisch hebt geschilderd, is ook benijdbaar. Maar, zou zooiets niet alleen in Uw fantasie bestaan, want, gelooft gij niet met mij, dat, bij de hedendaagsche toestanden, zelfs in gelukkige huwelijken de geldzorg als een ‘Frau Sorge’ om den hoek komt kijken? Al is men zelf ook nog zoo eenvoudig, men moet toch zooveel betalen, of men wil of niet, dure lessen voor de kinderen, hooge belastingen, etc. - Maar wel ben ik het weer geheel met U eens, hoe dit het hoogste geluk is, wanneer twee menschen elkaar lichamelijk en naar de ziel vinden, één worden; dat is het natuurlijk geluk dat wij zien in de heele schepping. Nu moet ik U nog heel hartelijk danken voor het slot van Uw brief, met Uw vriendelijke woorden, die ik op hoogen prijs stel, en waarvan ik zeker ook nog wel eens zal gebruik maken, want, vrienden heeft men niet te véél in het leven; dat artikel komt daartoe te zeldzaam voor. Hartelijk gegroet.
Madelon. - Ik ontving van U een zoo vriendelijke kaart om mij beterschap te wenschen, dat ik U in dit nommer reeds dáárvoor wil danken; in het volgend komt dan Uw later ontvangen brief en inzending aan de beurt. - Hartelijke groeten.
Paul. - Ik zou over een zoo kiesch onderwerp als dit niet willen correspondeeren particulier, met iemand dien ik niet ken, en van wien ik niets afweet; - zelfs al had ik er den tijd toe. Wel wil ik U in een volgende Lelie langs den correspondentie-weg mijn raad geven, zonder U te verraden. - Ik hoop, dat gij de billijkheid hiervan zult inzien, al kan ik Uw bezwaar wel eenigzins navoelen. Tengevolge mijner vacantie kon ik U niet eerder antwoorden. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Nagekomen Correspondentie.
Regina. - Alles in orde. Als ik niets meer hoor, komt het a.s. week. REDACTRICE. |
|