De Hollandsche Lelie. Jaargang 23(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Later. Vrij naar ‘Plus tard’ van Hélène Vacaresco. Gij hebt mij lief, en het is lente! Maar 't is zoo droef, zoo droef in mij; Zou nooit mijn arme hart genezen? Zou nooit mijn droefheid gaan voorbij? De weg, dien gij niet kunt vergeten, Die langs mijn stille woning leidt, Nietwaar, gij zult hem dikwijls nemen In stillen schemeravondtijd. En dan.... zult gij niet binnenkomen? Zal ik niet zien uw lief gelaat? En zullen wij niet samen fluist'ren, Zooals men van een doode praat! Ik zal dan oud zijn en verlaten, Want oud maakt droeve eenzaamheid, Maar o, wij zullen wéder voelen Den blijden, jongen lente-tijd. En het verleden wordt weer heden En in ons droef en bang gemoed Straalt helder licht door dichte neev'len. Zooals een geestverschijning doet. In schemering der avond-stilte Als alles ademt vrede en rust, Dan zoeken onze handen teeder En zacht elkaar, heel onbewust. [pagina 194] [p. 194] En wij zijn stil in 't schemer-zwijgen, Waar 't reine licht der liefde viel, Maar o wij luist'ren en wij fluist'ren, Zoo zacht en innig, ziel tot ziel. En gij verlaat mijn stille woning Het hart vol vrede, liefde en zon! O wist ik maar, wanneer de lente, De eeuw'ge lente eens begon. J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE. Vorige Volgende