| |
‘Om de eere Gods.’
Roman door Anna de Savornin Lohman.
(Vervolg van No. 8).
In het Kerst-reces trouwden Geerte en Govert-Jaap. - - -
Want, van af het oogenblik waarop Stinia zoo bitter was teleurgesteld in zijn zichzelf wijsgemaakte liefde voor Dina van der Grijp, had hij, in een natuurlijke reactie, zich laten leiden door de omstandigheden, - die hem Geerte Eduma de Witt als opdrongen.
Hij kon toch niet altijd ongetrouwd blijven. Zijn tante, die hem in hare gedachten reeds zag: de heer van De Ekenhuize, waarvan zij zichzelve slechts nog in naam de bezitster achtte, sinds haar eenige zoontje was gestorven, schreef dat telkens opnieuw aan hem, en hoe gelukkig zij zou zijn, als ze hem vóór haar dood ook in huiselijken-familie-zin zag bezorgd, evenals in maatschappelijken, als ze weer een paar lieve kleine kinderen mocht zien spelen op De Ekenhuize, waar 't zoo stil was nu, zoo héél stil, sinds vele, vele jaren.
En de leider, die zichzelf in dat speciale opzicht óók niet onbetuigd had gelaten immers, maakte zalvende toespelingen van: dat het niet goed is, ‘dat de mensch alleen zij’, en sprak van de verlokkingen van Satan voor jonge mannen. Eens, op een van die intieme dinertjes, waar de bloemen en de lekkere schotels schatten kostten, en de dienknechten elkaar aanstootten om wat ze hier, onderelkaar, als de heeren zich niet meer behoefden te geneeren, opvingen van de dan alles-behalve
| |
| |
godsvruchtige discoursen van deze ‘Kinderen Gods’, zooals ze zich zelf noemden in het Vaandel, was het gesprek weer voor de zooveelste maal gekomen op kinderen-maken, en wat er bij behoort, en het had Govert-Jaap gefrappeerd, hoe gansch het Oude-Testament werd aangewend op hedendaagsche toestanden alleen op dit speciale punt, alsof die tip-top Haagsche heertjes van de twintigste eeuw ook maar in eenig ander opzicht zich iets stoorden aan de leefwijze of aan de voorschriften van het Oude-Testament. Alleen uit dat bijzondere, aan hun lijfslusten zoo welgevallige oogpunt, dat zij het recht, ja de plicht bezaten, kinderen te maken zooveel als ze wilden, alleen van dááruit bezien werd ‘Gods Woord’ er telkens bijgesleept.
Govert-Jaap had daarbij moeten denken aan de vrouw van een van zijn Kamer-collega's, een met geld niet, wèl met tallooze zoontjes en dochtertjes gezegend menschje, dat maar zien moest hoe zij door de wereld kwam, en hare gezondheid er boven op hield, en hare kinderen fatsoenlijk opvoedde - haar man had in zijn Kamer-lid-grootheid, van voor 's lands-belangen-zorgen, voor dat alles geen tijd. - Hij had het doorgezet, zoodra hij was gekozen, hun provincie-plaatsje, waar hij als advocaat een vrij goede praktijk had, te verwisselen voor de residentie. Om de opvoeding van de kinderen heette het. Hij had er nog drie in de wereld geschopt daarna - zeker om nog meerderen hunner van die Haagsche opvoedings-gelegenheden te laten profiteeren, - en nu moest zijn vrouw maar zien, dat ze van het Kamerlid-inkomentje, plus de bijverdienste van het geassocieerd-zijn met een collega-advocaat, die hem uit medelijden een beetje voorthielp, al die jonge grage monden voedde, en al die steeds uit alles uitgroeiende lichaampjes kleedde, om van schoolgeld en dokters-rekeningen enz., enz., niet te spreken. Met een duivels-toejager-meid-alleen beredderde zij alles, slons geworden tegen wil en dank, die bijna nooit uitging, nooit visites maakte met haar man - zoodat er zelfs waren, die gansch verwonderd uitriepen: ‘Is collega Mullerts getrouwd. He! dat wist ik niet!’
Want, collega Mullerts-zelf-was te vinden op elk geestverwanten-diner, en ontbrak op geen enkele Kamerzitting, gezellige prater, die veel werd uitgevraagd - prater óók over Gods woord, dat wil dat wij onze zeden rein zullen bewaren. En wat is daartoe beter voorbehoedmiddel dan een vroegtijdig huwelijk!
Govert-Jaap, die de afgesloofde mevrouw Mullerts eens had ontmoet, toen ze hem bij toeval tegen het lijf liep van een bedank-bezoek aan mevrouw Eduma de Witt, die haar onder de hand Emma's half-afgedragen jurkjes toestopte, voelde voor deze soort ‘zedenreinheid’ van collega Mullerts altijd een intensen walg. - - Maar hij, wat hem betreft, behoefde, als zijn zinnen hem naar Geerte trokken, niet te denken aan mogelijke financieele zorgen later, indien het gezin vermeerderde. - Juist de gedachte daaraan, aan 'n kleinen stamhouder, en een blondharig dochtertje, was hem lief, heel-lief; - een meisje met Geerts mooie oogen en rose teint, en met haar grootmoeders zacht en vroom gemoed. - -
Toen had nog iets anders den doorslag gegeven. Excellentie Eduma de Witt was, door den plotselingen val van een onhandigen collega, die een kabinets-wijziging had teweeg gebracht, tot Premier opgeschoven. Het was gevierd met een huiselijk feestje. Nout Reesema, nu particulier-secretaris van zijn oom op diens departement, en zijn jonge vrouw, die zich na haar huwelijk ontwikkelde tot veel levendiger beauté nog dan als jong meisje, in haar wat kwijnende geblaseerde rol van toen, waren tegenwoordig geweest, en mevrouw Holt, en Govert-Jaap natuurlijk, en de Horstenboers, en de leider, en Lizzy van der Hooph.
Geert, in een licht-blauw voile-japonnetje, zat nevens Govert-Jaap, aan haar anderen kant haar eigen broer, die weer aan zijn andere zijde Lizzy van der Hooph had gekregen. In zulke gevallen van bijzondere diplomatie bemoeide Eduma de Witt zich altijd in hoogst-eigen-persoon met de tafel-plaatsing. - En hij had uitgemaakt, ondanks het zwak protest zijner vrouw, dat het niet anders kon, om de deftigheid van de overige personages niet, dan dat de vier jongelui opeen zaten, broer en zuster neven elkaar; 't ging niet anders.
Hij wist wel wat hij zich dacht daarbij. De leider had een wat aardige buur aan de mooie beminnelijke mevrouw Horstenboer, en liet Geerte, die zoowat tegen hem over zat, heelemaal over aan Govert-Jaap, terwijl Sjoerd, voor wien zijn zuster dagelijksche kost was, 't zich eveneens niet druk met háár maakte, en de zure leelijke Lizzy in een goed humeur trachtte te brengen, door zich aan háár te wijden. - Geerte was opgewekt-lief, in haar er tevreden over zijn, dat de voornaamheid van papa mede-afstraalde op haar. En het duiveltje van de eerzucht fluisterde Govert-Jaap in, hoe hij wel gek was de kaart, die de fortuin hem bood, niet te nemen, niet toe te grijpen de hem voorgehouden vrucht. - Den schoonzoon van den Premier stonden immers alle wegen open om in de politiek der kinderen Gods te komen wáár hij maar wezen wilde, en, hij wilde immers geen slechte wegen inslaan, hij wilde het goede, éérlijk het goede. Een zich als Sjoerd verkoopen aan 'n onbegeerde vrouw, het zou hem nooit zijn ingevallen, maar hij begéérde Geerte toch. Hij begéérde haar lijf. Hij
| |
| |
onderzocht opzettelijk niet te diep in zich, of hij haar, indien ze niet freule Eduma de Witt, dochter van den invloedrijken minister ware geweest, ook zóó zou hebben begeerd dat hij zijn leven aan haar had durven binden, - en klampte zich in tegendeel vast aan zijn ‘vingerwijzing’ - geloof. Zeker, dit was nu toch stellig Gods leiding met hem, dat hij hier zat naast haar, zoo lief, zoo beminnelijk, zoo mooi. - Nu of nooit. -
En, na het eten, als om zich zelf den terugtocht af te snijden, vroeg hij, met een alles-zeggenden blik, aan Eduma de Witt, wanneer hij hem morgen over een hoogstgewichtige, hem-zelf particulier-betreffende zaak zou kunnen spreken - - -
Arme Geerte had gehuild even, toen ze 't, nadat de gasten weg waren, hoorde, dat hij den volgenden dag zou komen. - -
‘Ze wist niet of ze van hem hield - ze wist niet’ - had ze ontwijkend geantwoord, toen haar vader haar onder vier oogen, heel op den man af, had gezegd: ‘Je begrijpt wel Geerte, wat neef Stinia mij morgen zal vragen?’
- Haar vader, flinkweg, had de koe bij de horens gepakt. - -
‘Hoor eens Geerte, ik weet héél wel, dat je je illusies maakt, dwaze illusies - ik zal geen namen noemen - maar je weet wel wien ik bedoel. - Denk je nu waarachtig, dat die jongen, die iedereen het hof maakt, jou méént.? - Waarom komt hij dan niet over de brug, - hij heeft geen enkele reden tot wachten - maar hij houdt je voor den lap, dat doet hij jullie meisjes allemaal.’ - -
Geerts trots werd er door gewond. Omdat zij wist dat het wáár was! - Zij werd rood, en beet spijtig op haar lippen, en haar vader stak nog een pijl in haar:
‘Bovendien - als je alles afwist van dien mooien luitenant, wat wij heeren van hem afweten. - Indien je denkt dat ik mijn dochter aan zoo'n weinig-sérieus man zou geven! - Kind, hoe kom je er bij zóó iets mogelijk te achten, ik zou nooit verantwoord zijn voor mijn God immers.’ -
Geert wist wel, dat haar vader één jaar geleden, toen hij nog geen Govert-Jaap kende, zich heel best ‘verantwoord aan zijn God’ zou hebben geacht, indien de rijke veelbegeerde Frederik ten Have zijn schoonzoon had willen worden. 's Menschen principes wijzigen zich gewoonlijk zoo merkwaardig mèt de omstandigheden!
Maar, wat gaf het haar, haar vader dat verwijt in zijn gezicht te slingeren.? Daarmede won ze Fredi toch niet, om de eenvoudige reden dat hij-zelf niet wou.
Och ze zag dat zoo goed in... hij speelde met haar, net als met de rest... Er waren oogenblikken, waarin hij haar zoo vertrouwelijk behandelde als 'n zuster, 'n kameraadje, dan hóópte ze. - En, bij de volgende gelegenheid, trok hij zich weer terug, liet haar voelen dat hij bang was te ver te zullen gaan. -
Ja, papa had gelijk, hij zou haar nooit vragen zijn vrouw te worden, hij wilde niet trouwen, hij deed het niet... En ondertusschen zou zij zich verkniezen in troosteloos op hem wachten, een oude-juffrouw worden,... Het idee aan zooiets kwam zelfs niet in haar op... Fredi of Govert-Jaap, dat stond al maanden-lang bij haar vast, van af het oogenblik waarop ze had gemerkt, dat zij Stinia niet onverschillig was, dat hij keek begeerig naar haar mooie buste en wiegenden gang. - - Hij was een partij zooals ze zich niet beter kon wenschen, geld, naam, vooruitzichten, alles in een woord wat ze noodig had om in de Haagsche christelijke high-life-wereld met één slag een eerste rang positie in te nemen - Als ze toch den man dien ze liefhad, niet kreeg, dan was haar geen ander zoo welkom dan deze ‘saaie, brave Hendrik’, maar die haar, juist om die reden, geen stroobreed in den weg zou leggen - - oordeelde zij, - alleen maar zou zijn hààr hefboom tot voornaamheid in haar kringen, vanwege zijn stand en zijn rol in de politiek. - -
Al die berekenende overwegingen had de dochter, die naar haar berekenenden vader aardde, zoo dikwijls al gemaakt, dat ze haar dien avond, vóór Govert-Jaaps-komst morgen, niets nieuws waren; indien ze huilde was het, omdat ze nu stond vóór de beslissing, stond voor het onuitwijkbaar moment, waarop ze zichzelf moest bekennen, dat er geen werkelijke hoop was op Fredi's ernst ten haren opzichte, dat ze zich zelf maar wat had wijsgemaakt, toen ze wilde gelooven daaraan.
Met die tranen, dáárom, nam ze afscheid van dien eerlijken eerste-liefde-droom, - afscheid van haar onbevlekte jeugd ook. - - Zonder dat ze hetzelve wist, stortte ze over haar eigen nu zoo slecht-worden die tranen.
Maar die van hare moeder - - zoo weinig weten we van elkander, ook als we náást elkaar door het leven gaan, - waren integendeel van oprechte dankbaarheid aan God, omdat Hij het alles zoo had bestuurd, zoo gezegend had haar beden tot Hem, om haar wereldsch dochtertje te brengen op het smalle pad terug. Haar Geerte met zóó'n godvruchtigen man! - Telkens en telkens opnieuw moest zij verstoken de handen vouwen van in-gelukkig-zich-voelen. -
Geert had, misschien haar zelve half onbewust nog, even gehoopt, dat Fredi bij 't vernemen van 't nieuws lijden zou, omdat hij nu haar verloor, misschien zou begrijpen dan eerst wat hij had verspeeld, en te laat
| |
| |
zou berouwen zijn handelwijze met haar. -
In een soort zenuwachtige opwinding had ze hem afgewacht op dien receptie-dag, waarop zij stond neven Govert-Jaap, als enkele maanden geleden Gerty naast Nout, gelukwenschen ontvangend, handdrukjes-wisselend, haar familie en kennissen-kring dwingend tot een komen-aanschouwen haar verovering van de goede partij.
Maar Fredi was binnengekomen, dezelfde lach-oogige, elegante, slanke huzaren-luitenant van altijd - - met een volslagen onbevangenheid had hij haar gefeliciteerd, had aan Govert-Jaap gezegd, op denzelfden lossen conversatie-toon, wat oude vrienden zijn aanstaand vrouwtje en hij, Fredi, waren. - - ‘Nietwaar - freule Geerte - - dat mag ik toch nog wel zeggen, immers? - - al zulke oude kennissen, al woont uw vader nog niet eens lang hier.’ -
Dat was een verscholen pijl, op haar afgericht, omdat hij 't wel wist, hoe vreeselijk ze het vond geen èchte Haagenaarster, slechts ‘namaak’ te zijn, zooals hij ze plagerig had genoemd eens, al die van buiten-af toestroomende menschen, die zich met hun geld en hun titels aanplakten aan de eigenlijke Haagsche kern van aristocratie. - - -
Ze deed haar best hem daarvoor te betalen met een kouden vijandelijken blik van: we zijn nu voortaan anders met elkaar, nu ik ga trouwen, - maar hij stond dien blik kalm uit, met zijn spottend-brutale-blauwe oogen, die haar als uitjouwden: Je bent kwaad, omdat ik niet naast je sta, inplaats van dien ‘doleerder’ (óók een bijnaam indertijd door Fredi's geestigheid uitgevonden voor Govert-Jaap).
- Op het verlovings-diner, later door Gerty en Nout ter harer eere gegeven - Gerty en Nout waren in hun eerste roes van meneer en mevrouw-spelen en vonden het wat heerlijk zoo'n gelegenheid te hebben eens uit te halen - Fredi was toen misschien wat al te opgewonden geraakt door de champagne, en omdat de jongelui-omgeving hem niet oplegde zich zooveel in te houden als in tegenwoordigheid van deftiger gezelschap, had hij zich laten ontvallen dien bijnaam van vroeger dagen - - tegen Geerte. - -
‘En wanneer trouwen jullie nu...? Zeg Geerte... ik kan 't mij nooit goed voorstellen hoe dat gaan zal, de doleerder en jij...’
Ze zat in een laag stoeltje, met haar koffiekopje in de hand, een beetje à part, Govert-Jaap praatte in de serre met Nout Reesema en een paar anderen, en Gerty had de damesgasten om zich heen, om haar een nieuwen aankoop te laten zien voor de eetkamer, een antiek klokje, iets heel àparts uit de Kon: Bazar... 't stond nog half-ingepakt....
Geert, die bij den aankoop was tegenwoordig geweest, kende het dingetje al, was in haar hoekje blijven zitten met haar koffie...
En, ineens, vóór ze 't wist, zat Fredi op een piano-tabouret naast haar, z'n rood-verbrand gezicht zóó dicht bij haar, dat ze den cognac rook en de sigarenlucht... Maar tegelijk ook voelde zij bijna de aanraking van zijn blonden knevel, terwijl hij die brutale woorden fluisterde. -
In een oplaaiende boosheid, dat hij dat durfde, dat óók nog, haar zoo onbeschaamd aan wat voorbij was herinnerde, aan haar toen geoorloofde intimiteit met hem van dien ander bijnamen geven, die nu haar verloofde was, rees ze met een fierheid, die haar goed stond, op, voegde hem uit de hoogte toe:
‘Je schijnt niet goed te weten tegen wie je spreekt... en wat je zegt...’
Hij keek haar na - ontnuchterd, haar méér dan ooit mooi vindend, juist door die boosheid...
Zoo'n kat-achtigheid stond haar waarachtig best... dacht hij, met een weer opgeflikkerd verlangen haar te bezitten, dat toch nooit hem zoo kon beheerschen, dat hij er zijn voornemens van niet willen trouwen voor in den steek liet.
Zij had hem van af dat oogenblik geboudeerd, beslister nog toen zij er oog voor kreeg, hoe hem die houding van onwil irriteerde.... Het cadeau, dat hij hun bij het huwelijk aanbood, viel er te mooier om uit, een kaarsen-kroontje voor haar boudoir, zooals hij wist dat zij er graag een had, omdat zij juist hetzelfde genre had bewonderd bij Gerty... ‘He als ik zoo iets óók kon krijgen voor mijn eigen kamer - -’
Ze moest hem bedanken, en ze deed het opzettelijk heel koeltjes, en toch vond ze 't lief van hem, extra-attent, en ze moest lachen inwendig om het gemaakte-arme-zondaars-gezicht van: ik-weet-wel-dat-ik-uit-de-gratie-ben, waarmee hij haar beleefdheids-woorden aannam. - Toch 'n heel andere man dan wie ook onder al haar kennissen, die vadsige Nout b.v., of Sjoerd met zijn fatterigheid en luiheid - of - dan Govert-Jaap, in zijn bekrompen geloofs-saaiheid van leven met al zijn gedachten en zinnen in die christelijke politiek-knoeierij. - -
De engagementstijd had haar in dat bepaalde opzicht menigen dwang opgelegd, waarin haar opvoeding thuis van christelijke minister-dochter haar goed te pas was gekomen, om zich er gewillig in te schikken. Gelukkig dat Govert-Jaap, na de sluiting van de Kamerzittingen, een heelen tijd was weggeweest om de boel op De Ekenhuize te beredderen. In dienzelfden tijd kon zij niet uit den Haag gemist worden, omdat ze 't huishouden moest doen voor papa, terwijl mama naar 't christe- | |
| |
lijk-krankzinnigen-gesticht was ten einde een drie à vier weken met haar verachterlijkt zoontje samen te zijn. In den eigenlijken hoog, zomer daarop was de heele familie naar Interlaken geweest, en, na de Kamer-opening in September, ging Govert-Jaap weer heelemaal op in wat hij daar zijn ‘plicht’ achtte, van geen enkele zitting zoo mogelijk te verzuimen en zich in zijn rol van specialiteit op het gebied: Christendom in de praktijk van het leven steeds meer in te werken.
Hun eerste eigenlijke heftige discussie was zelfs geweest naar aanleiding daarvan, want Geert wilde begin November trouwen, om, na de huwelijksreis naar Rome en Napels, met Kerstmis en Oude- en Nieuwe-Jaar weer thuis te zijn in elk geval; maar Govert-Jaap verklaarde met onomstootelijke beslistheid, hoe daarvan geen sprake kon zijn, omdat hij de Kamer-zittingen niet kon verzuimen - er werd juist dan een arbeiders-wetje behandeld, door de socialisten ter sprake gebracht, door de vrijzinnig-democraten zoo'n beetje tegen wil en dank gerugsteund, en waarover hij een langere rede zou houden, om er op te wijzen, dat het christelijk beginsel, door enkele bepalingen erin, die de Zondag-viering raakten, werd beleedigd en gehoond.
‘Ajakkes’ - zei Geert. - ‘Ik ben wee van die Kamerzittingen. - Wat doet het er toe, of jij dat nu zegt, of 'n ander, meneer Mullerts b.v. - Als papa hem daarvoor 'n lekker maal eten geeft, zegt die man alles wat je hem maar bestelt.’
‘Geert’ - - riep haar moeder, die, met ouderwetsche zedigheid en aristocratische deftigheid tegelijk, haar dochter zelden alleen liet met haar aanstaanden man...
Er lag een wereld van ontzetting om Geerts ongepaste uitingen over zooiets heiligsongenaakbaars als ‘De Kamer’, in haar moeders toon.
Govert-Jaap was verliefd-genoeg om te moeten glimlachen even, om Geertes ad-rem toespelen op Mullerts soort van beginselvastheid o,.. voor zóó en zóó veel invitaties.... Maar hij bleet voet bij stuk houden. -
‘Daar heb jij geen verstand van Geert. - Dat is Mullerts terrein heelemaal niet. En, in elk geval, ik heb 't op mij genomen, en ik wil mij niet ervan afmaken om zóó'n reden....’
‘Zóó'n reden! Als dat geen voldoende reden is dat je eigen aanstaande vrouw het graag wil....’ Geert werd bepaald boos.... ‘Je lijkt papa wel met je gedoe eeuwig en altijd over de politiek.’
‘Geert’ - - riep mevrouw er weer tusschen, maar háár afkeuring werd niet eens gehoord. Van kind af hadden de vermanende uitroepen harer moeder: ‘Geert’ - - in de oogen van deze laatste nooit iets gegolden. - - Zij was haar eigen gang gegaan. - -
‘Hoor nu eens Geerte’ - zei Govert-Jaap - ‘Doe mij nu een plezier, en praat er niet over op zoo'n toon. Je weet heel goed, dat ik alles wil schikken naar jou zin en genoegen, maar ik ben aan God verantwoording schuldig van de taak waartoe hij mij heeft geroepen. En ik zou geen rust hebben voor mij zelf, als ik die voor jou en mijn plezier uit mijn handen leg. Bij zoo'n gelegenheid kan alles van één stem afhangen.’ - -
Geert pruilde nog, maar haar vader, die juist ter rechter tijd binnenkwam, en hoorde waarover 't ging, deed daarop het bekende verhaal van dat andere anti-revolutionaire Kamerlid, dat zich door zijn vrouw had laten overhalen de huwelijks-reis langer uit te rekken dan met zijn collega's was afgesproken; op het laatste moment had Delila haren Samson verstrikt, en hem overgehaald het telegram te zenden, dat zijn niet bijtijds vóór de stemming thuis kunnen zijn aankondigde. - -
Bij die stemming had de eene ontbrekende stem van den afwezige den doorslag gegeven; 't wetsontwerp, was gevallen - - en, bij de eerstvolgende verkiezing, lieten de kiezers van den schuldige hèm los, viel hij óók, en moest hij in actieven dienst - hij was zeeofficier - terug. -
Govert-Jaap, die zich nu dat alles op eenmaal ook herinnerde, en zijn Kamerzetel heel lief had gekregen, huiverde bij het denkbeeld hem aldus, door een onvoorzichtige lichtzinnigheid van plezier-reisje, aan 't wankelen te brengen misschien. - In het Kerst-reces wilde hij een vliegreisje doen naar de Rivièra, of naar Rome, méér kon Geerte van hem, die nog door haar ouders werd gerugsteund ook, niet gedaan krijgen.
Hetzette bij haar een stillen wrok, die telkens bovenkwam, als zij Gerty hoog hoorde opgeven van háár ‘zalige’ drie-maandelijksche huwelijksreis, of als haar vriendinnen zuur-zoet verklaarden, dat zij er voor zouden bedanken: zoo'n reisje van niets, de moeite niet waard er toiletten voor mee te nemen. - - - - - - - - - - - - -
Nu stonden ze neven elkander voor den predikant, die zijn geijkte phrasen voor hun opdreunde, die de Gemeente liefjes vertelde, hoe de bruid-zelve hem gevráágd had te doen zingen:
Loof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten,
Verhef zijn naam zoo groot, zoo heilig 't achten,
Och of nu al wat in mij is hem prees! -
Terwijl in wáárheid hij, de predikant, het was geweest, die haar had gedwongen een gezang uit te kiezen, opdat hij er dan later dezen vromen poespas van kon bij-elkaar krijgen, tot stichting van goedgeloovige zielen à la mevrouw Eduma de Witt, wier tranen
| |
| |
van aandoening stroomden, of ook van mevrouw Stinia, voor wie en dominee Strintman en de krulkoppige leider met een uitgestreken-braaf gezicht, en de knappe overal op zijn plaats zijnde Horstenboer, en de tot christelijken Premier opgeklommen Eduma de Witt, als zoovele heiligen waren, afgezonden door God-zelf uit den Hemel, om de booze wereld te bekeeren, en te beleeren wat eigenlijk christenen zijn. -
Hij, Govert-Jaap, een lange, wat stijf-doende, aristocratisch-toch-gebouwde, eerlijk-ernstiguitziende, breedschouderige man, met het donkerblonde haar en de blauwe oogen en de stevige gestalte van het Noorden, zij, een mooi volbloeid meisje, krachtig van heupen, welgevormd van lichaam, rooskleurig en frisch, zonder diepte van natuur of merg in haar karakter, vrouw door en door, met al de listigheden en al de berekeningen-aanleg in haar van haar geslacht, met al de genotzucht ervan ook, - en met al de zwakheid der vrouw van geleid kunnen worden ten goede en ten kwade beide. -
En, wat hen samen had gebracht, was een mengelmoes van zinnenbegeerte en eerzucht en door onthouding opgezweepte trouwlustigheid eenerzijds, van wereldsche berekening en stand- en rijkdom-najagerij en teleurgestelde liefde anderzijds...
... Maar de predikant, die zich zonde in de deftigheid van voornaam huwelijk nommerzooveel in te mogen zegenen, van te zijn ‘de’ man die daarvoor door alle Haagsche high-life werd uitgekozen - hij, dorps-dominee-zoontje van huisuit, die nu gedurig zat aan gravenen baronnen- doops- en huwelijks-disch, en hunne cadeaux in den zak stak als zoovele Gode welgevallige dankoffers aan hem, - de predikant sprak van ‘Gods-leiding die dit jonge paar had samengebracht, van Zijn hand die samen voegt wat te samen behoort, van Zijn wil, die weef wat Zijn kinderen goed is, en die het daarhenen leidt, dat hun levens samenvlieten ter Zijner eere.’ -
En ondertusschen overlegde Excellentie Eduma de Witt bij zich, dat die ‘Christelijke Volksman’ toch hoe langer hoe onbeschaamder werd in zijn aanvallen op den ‘wereldling’-minister, en dat nog wel niettegenstaande hij dien redacteur-medewerker nu toch 't verlangde baantje had bezorgd - maar die kerels wilden op zijn plaats zitten, die christelijkedemocraten, dáár ging de heele toeleg heen!
En mevrouw Horstenboer dacht aan haar liefdadigheidsfeest straks, waarop de Koninginmoeder had toegezegd te zullen verschijnen, en haar man overpeinsde, hoe die snoes van een kellnerin uit de Passage, - als 't wat worden kon misschien tusschen hem en haar - toch in elk geval naar Amsterdam moest, niet in den Haag kon blijven, onmogelijk. -
Máár er waren er óók, die oprecht onder den indruk waren, die Gods zegen met gevouwen handen, in vromen eerbied, afsmeekten over de jonggehuwden, mevrouw Eduma de Witt, voor wie alleen één schaduw was aan dezen dag, dat haar achterlijk zoontje ontbrak, ginds in dat gesticht voor christelijke zenuwlijders niet wist van het voorrecht dat God nu zijn oudste zuster toebedeelde - en mevrouw Stinia ook, statige ouderwetsche dame, aan den arm van Eduma de Witt binnengekomen, in een verstolen snikken met haar zakdoek voor haar gelaat, terwijl zij herdacht haar eigen huwelijk lang- lang-geleden, en haar kindje zoo gauw al van haar genomen, en God dankte toch, ondanks dat alles, in haar ootmoed van eerlijk-vrome christin, om dat Hij toch 't al ten beste geleid had zoodat er nu weer een nieuwe Stinia was in de Kamer, een erfgenaam van het oude goed De Ekenhuize, en die trad in het spoor der vrome vaderen, lofstrekte aan den alouden familienaam - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
‘En nu ga met God uw echtelijk leven in...’ Dominee Strintman breide zegenend de handen uit.... Dat gebeurde niet meer in de kerk, het was het slot van zijn zalvenden toast aan het dejeuner. - Mevrouw Eduma de Witt huilde alweer, huilde eigenlijk voortdurend. - - Geert intusschen kon niet nalaten zich zelve er over te verwonderen, dat zij hier zat als echtgenoote van dezen man, en niet van Fredi ten Have, en dat ze er toch zoo kalm onder kon zijn, zoo-zelfverzekerd-gelukkig bijna. Zij had nu zoowat afgedaan met dat verleden, leefde heel eerlijk alleen in de toekomst van mevrouw Stinia, had ook goede voornemens wel, van haar best zullen doen, willen denken aan mama's vele voorschriften in den laatsten tijd in dat opzicht...
Haar vader hield een toast waarvan iedereen 't er over eens was, dat niemand zóó aandoenlijk kon spreken als Eduma de Witt. Hij was ook aangedaan; wat drommel, je geeft je oudste dochter toch maar niet weg zonder er iets bij te voelen van herinneringen van weemoed. In zijn soort was hij een goedigjoviaal man! -
‘En dat je mijn kind moogt gelukkig maken, mijn lieve vriend, en nu mijn schoonzoon’ - tot Govert-Jaap, klonk héél oprecht. -
Govert-Jaap had zijn woorden zoo niet bij elkaar als in de Kamer, hij stotterde bijna, hij dankte zijn tante, die hem had opgevoed, hij herinnerde aan den naam van zijn oom, dien hij droeg, en die hem een verplichting oplegde, en hij moest óók iets zeggen aan het adres van den leider, die ook tegenwoordig was, hem óók had toegedronken, in voor den druk geschikte geniale rede, begaafd en ijdel als altijd, en aan 't adres van zijn schoon- | |
| |
ouders, en van Sjoerd en van Emma, aan allen moest hij iets zeggen.
Sjoerd vond het een corvée, die heele trouwpartij; hij zat naast Lizzy van der Hooph, en had alle moeite hare bijna handtastelijke avances af te weren, want juist op dit oogenblik wilde hij weer niet het te druk aanleggen, zweefde hem een nieuw toekomstplan voor 't oog. - - Emma lachte onophoudelijk, van voorpret tegen den tijd, dat zij-ook zoover zou zijn als Geert nu, heel coquet drukdoende met een neef-gymnasiast. - - Gerty vierde haar getrouwde vrouw-triomf van beauté, die, in die qualiteit, zich veel kan veroorloven, tegen Horstenboer. En mevrouw Horstenboer maakte werk van al de invloedrijke heeren, die aanwezig waren, taktvol berekenend, dat ze den een of den ander altijd weleens noodig had te eeniger tijd. - - -
Dadelijk na zijn slotwoorden aan de schoonouders, dank voor wat zij hem toevertrouwden op dezen onvergetelijken dag, was Govert-Jaap met Geerte verdwenen. - In het rijtuig, heel-begeerlijk in haar muiskleuriggrijs-reistoilet, met den langen mantel met bont gegarneerd, en den groeten grijzen hoed, waaraan een rose veer wat levendigheid gaf, leunde Geert zwaar aan tegen haar echtgenoot.
En in Govert-Jaap juichte het op: Nu voor God en de menschen mijn. - Zijn lange onthouding deed hem haar omvatten met een van verlangen ontbrandend heet kussen.
‘Geerte - Geerte - zullen we gelukkig zijn?’ -
Zij weerde af. - ‘Denk toch aan de menschen. We zijn nog in 't rijtuig.’ - Maar haar oogen lachten tegen hem. Zooveel hartstocht had ze hem nooit toegedacht.
Zijn vingers nu zochten de hare, in een behoefte iets van haar te voelen toch. En ze liet ze hem... ‘Mijn lieveling’, zei Govert-Jaap, verrukt over zijn mooie beminnelijke vrouw - - - ‘mijn lieveling’ - - - en het was een gulzig indrinken van haar vrouwenmooi, dat ze las in zijn oogen, waarvoor ze de hare neersloeg, verlegen, toch trotsch - - blij omdat ze zoo mooi was, zoo begeerlijk voor haar man.
(Wordt vervolgd.)
|
|