De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnende, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Catholicus. - Uw brief in orde ontvangen. Vindt gij-zelf niet, dat gij door Uw pseudoniem aanleiding geeft tot de tegen U gerichte verdenking (ook in de Maasbode geuït), dat gij allicht géén werkelijk-katholiek zijt? Dat is juist het gevolg van een schuilnaam, dat men zich blootstelt aan de beschuldiging: hij durft niet voor den dag komen met zijn getuigenis. Denkt gij dat Vragensmoede, indien ik het onder pseudoniem had geschreven, evenzooveel beteekend zou hebben in de oogen van andersdenkenden dan nu men wist, door mijn naam-noemen, uit welke familie van orthodox-christelijke opvoeding de schrijfster stamde? - Uw bestrijder heeft ruiterlijk zijn naam gezet onder zijn weerlegging; gij kunt het dus hem en anderen niet euvel duiden, dat zij hunnerzijds zeggen: waarom hebt gij niet den Uwen genoemd? Natuurlijk, daarvoor kunt gij Uw goede redenen hebben, maar gij kunt U niet beklagen, dat anderen, juist omdat zij niet weten wie gij zijt, die niet billijken, en U verdenken van kwade trouw. - Hier volgt m.i. het eene logisch uit het ander.
Regina. - Ik heb U de drukproeven opnieuw gezonden. - Uw schrijven trof mij zeer om de zeer vriendelijke bedoeling ervan. Ik ben het volkomen met U eens, dat er strijd moet zijn, wanneer men een beginsel verkondigt.
C.B. - Ik zal trachten voor U een up to date boek, dat inlichtingen geeft over haakwerk, op te sporen. Kunt gij U niet tot hetzelfde doel wenden tot een uitgever op Batavia of Soerabaja? -Ga naar voetnoot*)
Eunice. - Ik zal het hoofdartikel plaatsen; nu heb ik behalve dat artikel nog alleen dat eene stukje van U; dat reeds in drukproef staat. Wat hebt gij mij onlangs een aardige kaart gezonden, met dien grooten hoed. Wastepaper-baskett noemt ‘the Queen’ die hoeden, die gelukkig reeds een ‘overwonnen standpunt’ zijn. - Voor U is in den hollandschen aard geloof ik ‘zuurkool met spek’ het toppunt! Ik moet er altijd om lachen, dat gij daarop terugkomt zoo dikwijls! Als dat nog 't eenige was, waarin we ‘degelijk’ zijn. Ik vind die ‘degelijke’ schoonmaakwoede nog veel typischer; mooi weer of geen mooi weer, en vuil of niet vuil, alles maakt in de mooiste voorjaarsdagen schoon, en vergalt er zichzelf en 'n ander het leven mee, en is dan tiptop gelukkig, als straks vierdubbele vitrages en overgordijnen en horretjes en zonneblinden alle zon en lucht en licht uitsluiten, en men daarachter kan zitten in 'n heerlijk-schoone kamer om z'n naasten te beloeren. Dat is ‘het’ hollandsche leven!
J.G. - Er is werkelijk iets gevoeligs en oorspronkelijks in Uw stukje, maar ik kan tegenwoordig die kleine stemming-schetsjes niet opnemen, uit plaatsgebrek; gaarne steeds tot Uw dienst
Anna te Hilversum. - Ik ben heel blij dat mijn boekbeschouwing over Julie Slot zooveel instemming vond bij U, aangaande het verpleegsters-leven als beroep opgevat, inplaats van uit louter liefde-drang van religieusen aard. - Gij moogt zeer zeker Uw hoofdartikel, aangaande dat bewuste onderwerp, in briefvorm meedeelen Ik vind het een zeer geschikt iets om te behandelen in ons blad. - Om Uw geestige beschrijving van Uw ondervinding (gij begrijpt mij) moest ik hartelijk lachen. Dat daarvan geen woord overdreven is kan ik precies mij voorstellen, want, zoo zijn de menschen! - Ik ben het volkomen met U eens, wat ik trouwens reeds meermalen heb gezegd, dat geen ziekeninrichtingen gaan boven die der Roomsch-Katholieken; het beginsel wáárom hier verpleegd wordt, beide door mannen en door vrouwen, zegeviert over elke andere soort van ziekenverpleging. - Wat was ik verbaasd over het tweede gedeelte van Uw brief! Ik denk dat gij elke toespeling op den inhoud ervan zult vreezen omdat ik vooronderstel dat de zaak geheim is. Daarom durf ik er niet anders van zeggen dan ik U mijn compliment maak, omdat ik een ziel voelde erin, een warme, meevoelende ziel, en ook omdat ik dat genre volstrekt niet van U had vermoed. Ik hen blij dat ik het zoo heb nágevoeld. Zendt maar gauw dat hoofdartikel, ik vind het een actueel onderwerp. Hartelijk gegroet.
Maria II. - Ja, zeker, ik kreeg Uw portret en dien langen brief in goede orde. Ik dank U zeer; het is altijd aardig te weten hoe mijn correspondenten er uitzien. - Uw sonnetten neem ik gaarne aan voor den nieuwen jaargang; daarin zit belofte; ‘Avondmysterie’ en ‘Als de wolken’, bevielen mij het allerbest; maar de overige ook vond ik goed werk. - Inderdaad is er in de Lelie niet zoo heel veel plaats voor poëzie; ik heb zooveel verschillende smaken waarmede ik rekening heb te houden en hij de vele verschijnende bladen en tijdschriften, die enkel bijdragen opnemen van belletristischen en literairen aard, spreekt het van zelf, dat in een Blad als de Lelie, rekening wordt gehouden met de geheel-andere eischen van de meeste lezers; een novelletje, een poeziebijdrage, vinden ze in elk tijdschrift te over, nietwaar? - Maar beste Maria II, wat moet gij nog U-zelve leeren stalen, als gij van zulk een vod-recensie reeds ‘Sip’ kijkt! Lees maar eens wat ik vertel omtrent de manier waarop critiek achter de schermen tot stand komt, in ditzelfde nummer in de Dagboekbladen. En, wil ik U nog eens een staaltje meedeelen van de werkelijke beteekenis van zulke door den betrokkene-eerstbeginner heel-ernstig genomen recensies, luister dan naar wat een der dochters van een nu-overleden, heel-veel-invloed hebbend, heel groot-in-den-lande geëerd criticus en letterkundige verraadt na zijn dood, hoe papa den stapel ter beoordeeling toegezonden boeken 's avonds aan de theetafel ronddeelde, met de aanwijzing aan zijn talrijk kroost: ‘Allo, jullie helpt me een handje’, en dan las ieder vlijtig mede, schreef voor papa den inhoud en zijn of haar meening erover in groote trekken op, en, in de eerstvolgende aflevering gaf papa dan quasi een recensie van de aldus door zijn kinderen opgeschreven uitspraken; - geloof mij, als de zoogenaamde ‘toongevende’ critici zoo eroplos knoeien, dan is het toch heusch niet de moeite waard over het naamloos gewauwel van pennelikker nommer zooveel in courantje nommer zooveel, ‘Sip’ te kijken. - En daarenboven, gij-zelve toont | |
[pagina 768]
| |
U al heel aardig op de hoogte, wanneer gij zeer terecht schrijft, dat juist couranten zoo dikwijls niet durven noemen den naam van hun muziek-, kunst- of literaire-beoordeelaar, omdat het een ventje of juffrouw is zonder eenig recht van meespreken op zulk gebied, maar die niet - of slecht - wordt betaald door de redactie, en heel blij is voor de eer en voor een paar vrijkaartjes te mogen ‘recenseeren’. Juist met die vrijkaartjes wordt op gebied van tooneel en van muziek een bepaalden handel gedreven Meneer of juffrouw die gaat graag uit, en heeft geen geld om de toegangsprijzen te betalen. Dan vindt hij of zij een blad of een tijdschrift dat hem of haar voor niet, zonder honorarium, accepteert als verslaggever-recensent, en fluks worden nu tooneel- en concert-directies, en vooral de betrokkenen-zelf, de acteurs en de concert-gevers gewaarschuwd: geef je mij als recensent een vrijkaart, en vooral een paar méér voor mijn familie, dan wordt straks de beoordeeling in het plaatselijk blad heel gunstig! De meesten prefereeren het geven van een paar hen-zelf niets kostende kaartjes, boven het zich blootstellen aan vijandelijke wraak-aanmerkingen. Het staaltje dat gij zelve mij meedeelt is trouwens een bevestiging mijner woorden, - ‘Publiek lijkt U soms zoo'n hatelijk wezen’. Wel, dat is het ook. - Maar mijn weg heeft me nu eenmaal geleid in deze richting dat ik mij met hem moet afgeven; wel, dan is het nog het best hem geen recht te geven tot lasteren, door tenminste er de waarheid tegenover te stellen. - Ik ben blij dat gij de Lelie graag leest in den door mij van lieverlede gewijzigden vorm en ik denk dat de nieuwe jaargang U dan zeker ook goed zal bevallen; omdat ik daarin in dien geest zal voortgaan. - Ik vind Ellen van Frederik van Eden soms mooi, lang niet altijd, van de Sonnetten van Kloos houd ik beslist niet, ik vind ze aanstellerig, en daardoor niet-poëtisch. - Inderdaad wat Otto Knaap onlangs beschreef van den dames-onzin van een ‘Academie Française’ kon men heel uitvoerig lezen in Femina, dat het plan heeft geopperd, en met platen, en met de opinies van verschillende letterkundigen, lanceerde; vooreerst natuurlijk zonder eenig succes. Overigens vind ik de heele academie-française zoo'n naren humbug, dat er evengoed vrouwen als mannen in verdienen te worden gekozen; een beetje meer of een beetje minder gedoe en geknoei, wat komt het er op aan. Van verdienste geen sprake! Hebt gij wel eens gelezen, L'immortel van Daudet? Dat is uitstekend van schildering aangaande het achter de schermen. En heden ten dage is het nog veel erger en walgelijker. - Ondertusschen was Daudet-zelf geen haar beter, en kuipte even hard als de rest om stemmen te veroveren voor den begeerden zetel; zijn boek is dan ook vooral daarom zoo scherp-juist, omdat teleurstelling en giftige jaloezie hem inspireerden. Daan van der Zee schrijft wel eens in een christelijk letterkundig tijdschrift, dat is al wat ik van hem weet; zijn boek beloofde. Voor Uw sonnetten krijgt gij natuurlijk honorarium; in den nieuwen jaargang zult gij zien, dat ik, ondanks de zeer groote correspondentie, mijn belofte zal vervullen, en voortaan de correspondentie omgaand, althans zoo eenigzins mogelijk, wil afdoen, nu zij zoo een interessant deel is geworden van de Lelie van lieverlede. Nu hoop ik, dat gij weder zijt gerustgesteld. Uw laatste briefje was een ware noodkreet, maar dat moogt gij gerust doen, want het is een bewijs, dat gij naar mijn antwoord verlangt, hetgeen niet anders dan mij aangenaam moet zijn.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.L.P. - Uw ‘Alpengroet’ is beeldig overgekomen, en prijkt op mijn schrijftafel; ik vind het een allerliefste verzinning van U, en dank U heel hartelijk. Het is zulk een heerlijke herinnering aan de streken die ik liefheb, maar ook waardeer ik 't altijd zoo als men op die wijze denkt aan een ander. Uw verpakking zal ik onthouden; de bloemen waren nog geheel frisch. Ik had U in dit nommer willen beantwoorden, maar moest U laten overblijven tot de a.s. week, dan komt gij het eerst aan de beurt. Nogmaals heel hartelijk dank.
Felix II. - Vriendelijk dank voor attentie.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|