het beeld weer van de verhouding van man en vrouw, zooals ook wij het ons van oude tijden voor oogen stelden: de man alles, de vrouw niets. Hij heer en meester, alle rechten bezittend zelfs om vrouw en kinderen geheel als gevoellooze voorwerpen te beschouwen, en straffeloos te folteren, zelfs om aan een gril te voldoen als ‘de vrouwelijke deugd op proef te stellen’, zoo wreed als de markies met Griselidis deed. Zij de slavin zonder éénig recht, die voor en na haar huwelijk niets heeft in te brengen, eerst gehoorzamend met de volmaaktste gedweeheid aan haar vader, dan aan haar man, en de gehoorzaamheid zóó ver drijvend als toppunt van vrouwelijke deugd, dat zij zich de hevigste vernederingen en 't grootste zielelijden laat welgevallen vol geduld, deemoed en zwijgende berusting. Onbeperkt gebieder, en slavin, ziedaar de verhouding uit oude tijden!
En nu? Ja, wél wordt nog de man vaak genoemd door zijne echtgenoote ‘mijn heer en meester, mijn gebieder’, en wél zegt nog wel eens de vrouw, dat zij ‘de slavin is van haar man’. Maar.... met uitzondering dan van ultra-feministen, wordt het nog maar in vroolijke scherts vol plaagzucht gezegd! Doch de toestand wordt al meer en meer zoo als weergegeven is in de reeds geciteerde woorden van Olivier Bronner. De man verlangt niet meer, als Gautier de Saluces uit de legende en 't Fransche ‘drame profane’ een Griselides als vrouw-ideaal. Hij wil hebben een vrouw die, zonder àl zijn geleerdheid of geesteskennis per se te moeten bezitten, daarom toch ontwikkeld genoeg is van geest om zijn intellect met hem te kunnen deelen; dat zij hem verstaan en volgen kan tot op zekere hoogte als hij haar daarvan mededeelt. En dat zij, behalve een ‘vriend’ voor zijn verstandsleven, vooral een vriendin is voor zijn gevoelsleven, een die hem geeft... ‘wat wel gedacht kan worden, maar te hoog, te heilig, te prachtig is om ooit gezegd te worden.’ Dat dit ideaal vrij wat hooger staat dan het vroegere en heel veel meer omvat, kan iedereen begrijpen, maar kan alleen in vòllen omvang en diepste diepte worden nagevoeld door hen, die uit eigen ondervinding zulk een verhouding kennen. Geen heerschzucht meer tegenover slavernij, geen gebieder tegenover gehoorzame dienares, maar mensch tegenover mensch. Vriend en vriendin in de uitgebreidste, innigste, intiemste beteekenis. Verhouding waarin de innigheid en het geluk hun hoogste punt bereiken als er.... ‘zielsverwantschap’ aanwezig is. Ouderen van dagen plegen vaak met bevreemding te glimlachen om dit woord, en schudden hun hoofd over de ‘rare moderne ideeën der jeugd.’ Ach, er bestaat op vele punten een kloof
tusschen de verschillende geslachten waar een gehééle generatie tusschen ligt, een kloof die wel ondempbaar lijkt op 't punt van liefde en huwelijk, al doet men ook vaak van weerskanten zijn uiterste best, elkaar zoo goed mogelijk te begrijpen. Maar ondanks alle bevreemding breidt de overtuiging zich onder de jongeren toch meer en meer uit, dat ‘zielsverwantschap’ de beste waarborg is voor de volkomenste en duurzaamste liefde en het hoogste, blijvendste geluk in het huwelijk. Dat woord beteekent voor hen: de toestand, waarbij de man in zijn kern is als man wat de vrouw is als vrouw, zoodat zijn eigenschappen en de hare zóó bij elkander behooren en elkaar aanvullen, dat ze samen één volkomen éénheid vormen; een eenheid die geen deel, noch het mannelijke noch het vrouwelijke missen kan zonder de volkomenheid der samenstelling te schenden.
Dat ideaal te zoeken en te vinden is of was het ernstig streven van zeer velen van de nieuwere generatie, zoo jonge mannen als jonge vrouwen.
Wie tot de meerderheid behoort kan zijn ideaal gemakkelijker vinden dan wie een deel uitmaakt der minderheid. En het moeilijkst is het voor de uitgesproken persoonlijkheden; des te moeilijker nog naarmate hun ziel uitgebreider en dieper is. Maar hebben twee sterke persoonlijkheden als ‘zielsverwanten’ elkaar gevonden, dan is de band die hen samenhoudt ook oneindig vaster dan die, welke twee meerderheidsmenschen bindt. Terwijl deze laatsten toch nog menig ander kunnen vinden, die min of meer bij hen behooren kan, is dit niet het geval met de eerstgenoemden wier keuze-gebied beperkt is, ja zelfs zóó beperkt, dat het schijnt of er maar één enkele andere in de wereld is die gehéél bij hem past. Voor degenen, die de overtuiging zijn toegedaan, dat ‘zielsverwantschap’ noodig is om hun levensgeluk tot het toppunt, vol volkomenheid en duurzaamheid te voeren, geldt deze regel: ‘leer uzelf en uw aanleg eerst kennen, zoek dan den weg die u met uw eigen natuur tot uw volle ontplooiïng brengen zal en tracht dien uw geheele leven zooveel mogelijk te volgen.