De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
J.F.L.K. - Twee brieven van U ter beantwoording. Voor de vrîendelijke wenschen in nommer één veel dank. - Ik ben blij dat gij mijn goeden raad zoo ter harte hebt genomen, en ik twijfel er niet aan, hoe gij U later zelf zult verheugen, dat Uw liefde voor de letteren U niet afbracht van Uw plicht in elk geval aftestudeeren. - Het artikel bestemd voor Johan Schmidt lief ik liggen, wetend dat hij afwezig was; ik gaf het nu reeds een beurt. Van gedachtenwisselingen een drukproef toezenden gaat niet. - Het gedichtje heb ik niet aangenomen, omdat er zooveel copie is. - Nu komt Uw tweede langere brief aan de beurt. De daarbij gezonden bijdrage nam ik - gelijk gij zaagt uit de U gezonden proef - wel aan, maar ik vond nog geen gelegenheid tot plaatsing. Ik hoop dat zij spoedig komt. - Wat Uw belangstelling in en tevredenheid over de Holl: Lelie aangaat, ik heb inderdaad in den nieuwen jaargang méér nog van mijn eigen leven gegeven dan ooit vroeger, en dat komt omdat de lezers mij daartoe als het ware prikkelen door hun interessante brieven en bestendige voeling met mij, en het daardoor voor mij tot een aangename taak maken veel van mijn eigen hand in het blad te geven. Het doet mij genoegen dat gij-ook dat hebt opgemerkt, en ik hoop dat de Lelie nog lang voor U een ‘oase’ in de woestenij mag blijven. Uw verlangen naar letterkundige overzichten wordt eveneens voldaan, gelijk gij zult zien. Het is daarmede zooals gij zelve zegt, de Lelie is eigenlijk te klein voor alles wat de lezers verlangen op dat punt en aangaande de correspondentie; maar in dezen jaargang zal ik meerdere boekbeschouwingen geven. - De vereeniging tot bescherming van dieren heeft een grooten voorstander in Jhr: Engelen, Hilversum. Vraag hem om alle inlichtingen. - - 't Spijt mij dat de berichten omtrent Uw eigen huiselijke omstandigheden niet zoo heel opwekkend zijn; en dat nog wel in Uw vacantie! Gij behoeft niet bang te zijn dat gij mij ‘te lang ophoudt’ of ‘verveelt’ door daarover Uw hart uit te storten. Het doet goed als men zich uiten kan, en gij vindt in mij oprechte belangstelling, weest daarvan overtuigd. - Zeker, gij moogt gerust nog meer zenden voor de gedachtenwisseling, als gij nog iets op Uw hart hebt. - Vriendelijke groeten. -
Dirk ten Haghe. - Voor Uw vriendelijk briefje aangaande een eventueele vergrooting van de Lelie veel dank; een woord van belangstelling doet goed. - Dan heb ik nog twee langere brieven van U ter beantwoording.Ga naar voetnoot*) In den eenen zag ik, hoe de correspondentie U tot lijnrecht een andere gevolgtrekking brengt dan die welke menige andere correspondent maakt uit mijn levensbeschouwing. Meestal namelijk verwijt men mij dat ik de mannen te ideaal zie, en nu meent gij uit mijn correspendentie te moeten afleiden, dat ik in mijn leven zooveel ‘minderwaardige’ mannen ontmoette. Ik zou zeggen beide is onwaar. ‘Minderwaardige’ mannen heb ik zeer zeker niet zooveel meer ontmoet dan minderwaardige vrouwen. Maar wel geloof ik dat de meesten hunner door het uiterlijk van een vrouw zich laten bekoren, waar het zoogenaamd trouwen uit liefde geldt (van andere lagere redenen spreken we nu niet) en zich dat te laat beklagen als hun de oogen opengaan - wat niet altijd het geval is. Het kan echter wel zijn dat in den Haag, in de onnatuur van uitgaan- en wereld-leven, in de hoogere standen in een woord, zulk oppervlakkig en ondoordacht huwen na korte kennismaking op partijtje of feestje meer gebruikelijk is dan in de bescheidener middelklassen en in het leven in de provincie, waar man en vrouw gelegenheid hebben meer gewoon, meer dag in dag uit, met elkaar te verkeeren vóór het huwelijk. Toch geloof ik, dat ook daar het leelijke, niet met uiterlijke bekoorlijkheden bedeelde jonge meisje een grooten kans heeft onopgemerkt te blijven. Echter... wat heeft dat zich door het uiterlijke laten bekoren in den man met ‘minderwaardigheid’ te maken.? - M.i. is dat woord niet toepasselijk. Voor de aardigheid neem ik Uw eigen woorden over aangaande Uw ervaringen. Volgens mijne ervaringen en die heb ik nogal op dit speciale punt (want als jongmeisje (eenig kind) logeerde ik bij veel verschillende families in alle deelen van binnenen buitenland en zag die intieme dingen zich vaak af- | |
[pagina 160]
| |
spelen voor mijn oogen) volgens mijne ervaringen dan, ben ik het eens met Mad. de Sévigné, dat om een man blijvend te boeien goed is een lief meisje te zijn, maar noodzakelijk een intelligente vrouw. Dat een man spoedig verlieft op een mooi uiterlijk dunkt mij ook; is de vrouw echter dom, dan gaat de verliefdheid meestal over. Lieve mevrouw, Uw eigen ervaringen laat ik in het midden want die kan ik niet beoordeelen, maar, waar U mad. de Sevigné aanhaalt, daar moet ik U toch even herinneren aan het gróót verschil tusschen toen en nu. - Ja-zeker, toen, in háár tijd (in veel opzichten m.i. zooveel aantrekkelijker dan de onze) was ‘l'esprit’ alles. Lees die brieven eens tusschen haar en haar neef, jaar in jaar uit. Welk meisje wordt heden ten dage zoo opgevoed, liever gezegd heeft van nature zulk een tintelenden bevalligen geest.? Heden ten dage is elke backfisch gebrild en droog en dor als een stokvisch, in diepzinnige betoogen uitmuntend maar geest...? Daarom ben ik 't met U eens wat den tijd aangaat waaruit gij citeert, maar helaas die is niet de onze. - En dan is mijn ervaring, wat de slotzin van U aangaat, deze dat heel veel mannen absoluut niet zien de domheid hunner vrouwen; en daarvoor heel blind blijven, na het huwelijk evenzeer. Zou dat echter niet komen omdat de meeste mannen zelf ook niet bijster ‘intelligent’ zijn dikwijls? Een wezenlijk héél begaafd man zal wel ontdekken van lieverlede de domheid zijner vrouw, echter geloof ik niet dat hij haar per-se dáárom minder zal liefhebben. Mannen worden niet graag gedomineerd; ik heb meer dan een man, die wezenlijk een scherp verstand had, hooren zeggen: In de huiskamer hoor ik liever niets meer over die geleerde onderwerpen; ik vind het juist prettig dat mijn vrouw ‘van niets afweet.’ Dat dit geen hooge opvatting is van huwelijks-verhouding geef ik U graag toe, maar juist daarom zijn dunkt mij zulke ideaal-huwelijken als U bedoelt met een lantaarntje te zoeken. - In 't geval Draga en Alexander van Servië stel ik mij voor, na alles wat ik daarover las, dat wij te doen hebben gehad met een oudere slimme coquette, die een héél jongen jongen, zelf niet-slim, in haar macht wist te krijgen met demimondaine-listjes op zinnelijk gebied. In het antwoord dat U mij meedeelt van die twee ongetrouwde heeren, lees ik precies 't zelfde wat ik-ook steeds zeg, namelijk dat de man meer en meer dóórziet bijtijds: Voor het geëngageerde meisje is het te doen om ‘mevrouw’ te worden meestal; den man neemt zij, zonder liefde, ‘op den koop toe’, en als hij dan zijn rechten wil laten gelden, nadat zij haar deel van den verkoop kreeg door het mevrouwschap, dan wendt zij plotseling ‘afkeer’ voor ‘ontgoocheling’, stelt zich aan als de ontheiligde eringeloopen onnoozelheid, en gooit de deur op het nachtslot, of, als zij zelve dáárin wel lust heeft, dan weigert ze in èlk geval voor de opvoeding, voor de huishouding te zorgen, en daardoor een meid uit te sparen; in een woord ze wil wel de genoegens van het huwelijk maar niet de plichten ervan. Dat de mannen onder die omstandigheden hoe langer hoe minder trouwen vind ik héél natuurlijk. - Met volle instemming neem ik Uw woorden over: Maar alleen de superieure vrouw lijdt omdat zij geen vrouw en moeder is, de meeste meisjes worden bitter omdat hun vriendinnen of zusters nu ‘mevrouw’ zijn, in aanzien komen, een over 't algemeen begeerde plaats in de maatschappij innemen, want als zij zoo leden onder 't gemis van kinderen, van moederweelde, waarom verzongen zij dan eenmaal getrouwd zelf hunne kinderen niet? Waarom vinden zij dan dat de ‘juf’ de kinderen evengoed kan verzorgen, wat toch absoluut niet waar is? Hier slaat U woord voor woord den spijker op den kop. 't Geen U mij schrijft over dat honden-tafereeltje, en Uw geestige slot-beschouwing daaromtrent, deden mij goed; daarom neem ik die laatste hier over: Daar ik natuurlijk overtuigd ben dat U dat wel hebt ondervonden, zou men zoo langzamerhand tot de conclusie komen dat de ‘aristocratie’ geen gevoel heeft en de andere menschen wel, en dat freule Lohman lijdt aan dezelfde ‘burgerlijke overgevoeligheid’ waarvan Oscar van Liparie in ‘Majesteit’ zijn zoon Ottomar beschuldigde. U kunt daarin wel gelijk hebben, want zeer zeker is het immers ‘aristocratisch’ het gevoel quasi te dooden door zich een superieur air te geven van: Mij kan niets aandoen, of vreugde of bewondering veroorzaken. - Daarom geloof ik ook graag dat in den Haag veel grooter wreedheid heerscht op 't gebied dierenplagen dan bij U; de vrees voor het oordeel van een ander is op een kleine plaats óók nog een reden om zich niet zoo bloot te geven. Wat U-zelve daarover meedeelt is een bewijs voor deze stelling. Maar in een groote stad kan A. doen wat hij wil met zijn hond of kat, zonder dat B. het bemerkt; terwijl in een dorpje of een klein plaatsje B. bij al zijne kennissen rondgaat om de laffe wreedheid van A. te bespreken, en zoo iets wekenlang stof geeft tot gesprekken. In dit geval is dat een zéér goed iets, die kleinsteedschheid; want zij houdt terug van het kwade. Niet-alleen begrijp ik en billijk ik ten volle Uw redenen van niet over dat bedoelde punt willen schrijven, maar ik veroorloof mij zelfs mij in dezen aan de zijde van Uw man te scharen. In Uw geval zou ik 't niet doen, dat weet ik zeker, en dus kan ik mij best vereenigen met zijn opvatting. - Ik moest lachen om wat U schrijft over de toilet-redactrice; ik bracht haar over wie door U is aangezien ervoor, en ook aan de persoon in questie; die is de laatste voor zoo iets moet U weten! Intusschen hopen wij, als de toiletrubriek Uw tevredenheid wegdraagt, U ook daar als medewerkster of correspondente te ontmoeten. - Ik ben blijde dat ook U de dagboekbladen interesseeren; ik hoop geregeld om de veertien dagen er mede voort te gaan. Heel gaarne maakte ik gebruik, gelijk gij hierboven ziet, van Uw verlof nu en dan iets in de corr: over te nemen uit Uw brieven. Uw nieuwsgierigheid hoe ik denk over intelligente vrouwen, welke U in het slot van dezen brief uitspreekt, voldeed ik hierboven. - Mij ging het daarin niet als U; ik heb niet zoo jong als U van de heeren der schepping een studie gemaakt; ik was in dat opzicht héél lang kind, en leefde een ‘droomleven’. - Voor mij bestond er in die dagen maar één man, dat was mijn vader, die was volmaakt in mijn oogen. - En verder zag ik niet. - Vriendelijk dank voor Uw brieven.
Gonda. - Uw gedachtenwisseling vind ik zoo flink, dat ik hem opneem als artikel, dus tegen honorarium. Zulke getuigenissen zijn zoo goed, omdat zij zoo eerlijk zijn. - Zeker, wacht Uw tijd af voor gij mij schrijft; ik begrijp best dat gij veel te doen hebt, en vergeet U niet, al kunt gij niet dadelijk zoo lang schrijven als gij zoudt willen. - Voor Excelsior verklap ik nu maar wat gij mij vertelt ‘dat zij U sympathiek is.’ - Hartelijk gegroet.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: |
|