De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Hyacinthe. - Ik zou Uw lange novelle: Standen alleen kunnen opnemen als feuilleton, en dan nog moet gij geduld oefenen. Vindt gij dat goed? - Uw brief die er was bijgevoegd las ik met groote belangstelling, omdat ik het met den inhoud (die ook is die Uwer novelle) zeer eens ben. Ik ook geloof, dat er voor het eigenlijke ‘volk’ naar verhouding veel meer gedaan wordt, dan voor den bescheiden winkelier- en kleine-ambtenaar-stand, die een zekere positie moeten ophouden, en die niets om niet ontvangen, juist dáárdoor, terwijl daarentegen de arbeidersklasse van allerlei dingen gratis krijgt; doktoren-specialiteiten hebben voor hen kostelooze spreekuren, opname in het ziekenhuis geschiedt kosteloos, verpleging aan huis door gemeente-pleegzusters eveneens, enz., enz., verder hebben wij de ongevallen-wet, de ziekenfondsen, in een woord van allerlei en nog wat, waardoor de werkman aan den eenen kant van zijn tegenwoordig-ruim loon veel royaler leeft, dan de slecht betaalde kleine-ambtenaar, aan den anderen kant echter zoodra het hem gelieft den arme, het kind van het volk, te gaan spelen, zich-zelf door Ján en alleman laat begiftigen met voorrechten van dit kosteloos en dat voor niets enz.; iets waarvoor de bovengenoemde middelklasse niet in aanmerking komt. - Het ligt in den geest onzer tijden zich zoo democratisch mogelijk voor te doen, en ik heb daarom ook al heel dikwijls de ergernis opgewekt van in dat volks-vaarwater mee-zeilende blaadjes en pennelikkers, waarbij dan het misdadig geval dat ik een freule ben nog steeds extra wordt opgerakeld. Maar het ligt niet in mijn aard met den tijdgeest mee te praten omdat het nu eenmaal ‘mode’ is, en ik blijf dus eerlijk mijn meening in dezen handhaven, dat het geflikflooi van het volk, het gecoquetteer om bij de arbeiders in de gunst te komen, door voor hen van alles te doen en niets voor den kleinen winkelier en dito ambtenaren, leidt tot schromelijke onrechtvaardigheid en zelfs wreedheid, ten opzichte dezer laatste categorie, die het dubbel hard heeft te verantwoorden daardoor. - Wat de rest aangaat van Uw brief, voor Uw goede wenschen ten opzichte mijner gezondheid veel dank. Zooals gij intusschen zult hebben gezien - Uw brief bleef wat lang liggen - ben ik behouden en wel teruggekeerd. - Uw eigen lotsverandering las ik met belangstelling en met genoegen tevens, omdat zij U zooveel genoegen doet voor Uw man. Dat is in dezen de hoofdzaak. - Ik kan alles wat gij daaromtrent schrijft best begrijpen, omdat ik het méér heb gehoord aangaande die vorige positie, maar ik ga daarop hier niet verder in, om U niet te verraden. Voor die meidenquesties, waarover U schrijft, kunnen de dames, die nu met de gevolgen zitten, de ijverige bemoeiallen | |
[pagina 127]
| |
onder hare eigen klasse bedanken, die de ellende haar geleverd hebben, door met dienstbodenvereenigingen enz., onontwikkelde dienstmeisjes op te stoken tot de mal-opgetakelde, nietskennende, maar zich des te meer verbeeldende wezens, die zij thans zoo dikwijls zijn. - Ik heb een der oprichtsters en woordvoerdsters van die dienstboden vereeniging, die zelve den heelen dag rondwandelt om over kiesrecht te jammeren en dienstmeisjes-vereenigingen te presideeren, in de courant zien vragen (zij is zelve een moderne-dominees-dochter) een dienstmeisje ‘bij voorkeur Roomsch-Katholiek’. Begrijpt U wáárom die ultra-moderne, ultra-liberale, op sociaal-democratische vergaderingen vaandels-ontplooiende vrouw bij voorkeur een R.K. dienstmeisje zocht? - Omdat de R.K. dienstboden, door den goeden invloed op haar uitgeoefend door haar priesters, haar godsdienst, de biecht, in één woord tengevolge van de tucht waaronder zij staan, meestal plichtgetrouwe en van plichtsbesef doordrongen vrouwen zijn, aan wien men het huiswerk en de zorg voor het gezin dientengevolge rustig kan overlaten, terwijl men zelve ondertusschen de dienstmeisjes van anderen van haar plicht afbrengt, opstookt, en haar onzin wijs maakt, alles om op die manier zelve een rolletje te spelen van interessante, aan de sociale questie meedoende, liberale vrouw. - En ondertusschen zijn de geminachte ‘dompers’, de Roomschen, goed genoeg om, door middel van een goedgedrilde R.K. dienstbode, het thuis, dat anders geheel zou ten onder gaan, in orde te houden. Zoo snijdt het mes van twee kanten. Vader schimpt Zondags op den kansel op de Roomschen, dochter organiseert ultra-moderne dienstbodenvereenigingen met dito reglementen en verordeningen over hare ‘rechten’, en ondertusschen zoekt zij-zelve ‘bij voorkeur’ een R.K. dienstmeisje dat, tengevolge juist van ‘de domperigheid’ der door vader geminachte fijnen, net goed genoeg is om háár verwaarloosde huisvrouw-plichten na te komen. Handel naar mijn woorden, maar niet naar mijn daden! - - - Aan het slot van Uw brief vraagt U of ik den naam van Uw vader ken. Ik kan niet goed opmaken uit Uw zin of U bedoelt als Lelie-correspondent dan wel in anderen zin. Ik heb indertijd geleerd (ik noem opzettelijk niet om U niet te verraden welk leervak ik bedoel) uit de zeer bekende boeken op dat gebied van iemand van Uw meisjes-naam. Bedoelt gij hem? - Anders ken ik niemand van dien naam. Ik moet U mijn excuses aanbieden dat Uw brief wat lang bleef liggen wachten op beantwoording en ik hoop dat U dit geen reden zal zijn tot zwijgen voortaan, want, waar U schrijft dat U een vertrouwelijk praatje met mij zoo aangenaam is, daar kan ik U de oprechte verzekering geven dat Uw brieven mij steeds héél, héél welkom zullen zijn. - B.W. van de K. - Uw laatste briefje en het stuk kwamen juist na mijn beantwoording van Uw vorige brieven. - Ik wil het stuk gaarne opnemen als artikel. - Gij schrijft: Met genoegen heb ik gezien, dat het stukje van dr. Bles, in de Telegraaf, U niet ontgaan is, en dat U hem zoo ter loops eventjes hebt geantwoord; tot mijn verbazing heb ik in Holland opgemerkt hoe de menschen voor ieder onbeduidend ongesteldheidje, b v.b, een lichte koorts, dokters hulp inroepen; dit kweeken veel doktoren aan, et pour cause. - - Zooals gij intusschen reeds zult hebben gezien, zou ik van dr. Bles en zijn geschrijf in het geheel géén notitie hebben genomen, indien mej. K. mij niet 's man's stukje had toegezonden met verzoek om opheldering, en met eenige commentaren harer eigen ondervindingen op het gebied artsen en rhumatiek, die niet bepaald waren ter eere van de medici. - Wat Uw verdere bemerking aangaat, 't zelfde valt mij ook steeds op aangaande de goedgeloovigheid der hollanders, en ik herinner mij hoe mijn vader eens tot een dokter in Indië de opmerking maakte, dat hij, in tegenstelling onzer hollandsche doktoren, die zich zoo graag met een geheimzinnig air van alwetendheid omhullen, zoo bereidwillig alles uitlegde en verklaarde omtrent de uitwerking zijner medicijnen, en het meer of minder succes dat hij er redelijkerwijze van durfde verwachten; waarop hij ten antwoord kreeg: Dat moeten wij doktoren hier in Indië wel doen, omdat de Indische menschen zichzelf zoo dikwijls helpen, en hun toevlucht nemen tot Indische huismiddelen; zoo onafhankelijk optreden als in Holland durven we daarom hier niet; dat verdragen de patiënten hier niet van ons. - Dit compliment aan het gezond verstand der Indische maatschappij boven de Hollandsche is mij later dikwijls in den zin gekomen, en ik deel 't juist U mede, omdat gij-ook U-zelf dáár hebt gevormd tot andere en ruimere denkbeelden dan hier nog veelal in zwang zijn. - - Ik dank U ook nog zeer voor Uw bereidwilligheid mijn beide correspondenten Uwe ondervindingen in zake reizen te willen meedeelen; zij waren beiden toen ik Uw brief ontving al klaargekomen, maar ik zal eventueel gaarne Uw vriendelijk aanbod in gedachten houden. - Gaarne zie ik tegemoet wat gij nog verder ‘op Uw hart hebt’, zooals gij het uitdrukt in dit Uw briefje. Met vriendelijken groet. -Ga naar voetnoot*) Klaver. - Twee brieven, die Uw bijdragen achtereenvolgens begeleidden. - Neen, ik vind Uw sprookjes volstrekt niet zóó afkeurenswaardig als gij in Uw briefjes reeds vóóraf veronderstelt. Maar ik vind het ééne in vorm en stijl meer geschikt voor jongere lezers, en het andere niet goed-genoeg voor de Lelie, omdat ik op het punt sprookjes nog al kieskeurig ben geworden; wij hebben zooveel copie. - Gij schrijft over dat verhaal, dat ik eens deed, van twee kinderen die den Hemel zoeken. Ik heb dat boekje gelezen in het Engelsch. Het had toen een zeer beslist-orthodox-bijbelgeloovig slot (ik spreek van mijn eigen kinderdagen, dus lang geleden). Met verbazing, en ook wel een weinigje ergernis, las ik thans in het hoofdartikel onlangs van H. Hoffenkamp in ons blad, hoe er óók een moderne editie is gemaakt van ditzelfde verhaaltje, met een m.i. al héél laf en onwaar en water-en-melk-achtig einde. - Ja - zeker, dat ben ik met U eens, dat dieren veel aardiger zijn heel dikwijls dan menschen; wie daarom een sprookje over hen in een wèlgelukten vorm kan gieten, die heeft zeker een dankbaar onderwerp. - - - Ik-ook geloof met U, dat het er veel toe afdoet in welken kring en onder welke omstandigheden wij geboren worden wat aangaat de richting van ons later godsdienstig leven. En zeker zal God daarmede rekening houden eenmaal. Dat kan niet anders. - Het verwondert mij overigens niets, dat Uwe gedachten over dit onderwerp nu eenigzins anders zijn dan twee jaar geleden. Gij zijt op den leeftijd waarop het leven, de ervaring, U nog moeten rijpen. Het is zoo dwaas van heel jonge menschen heden ten dage (U bedoel ik niet daarmee, want gij zijt mij uit Uw brieven als zoo geheel anders bekend) dat zij zich inbeelden op achttien-, twintigjarigen leeftijd, pas-aankomend meisje, zooeven student geworden schoolknaap, reeds over alles een opinie te kunnen hebben, de meest-diepzinnige levensvraagstukken reeds te kunnen beoordeelen, en met één pennestreek te kunnen beslissen. Aan het eind van ons leven zien we eerst recht hoe dom we nog waren in het begin... juist toen we ons gewoonlijk het allerwijste waanden. Uw tweede briefje aangaande Uw eerste kennismaking met mij door Vragensmoede vond ik zoo heel-natuurlijk en zoo echt-oprecht. - Zeker waart gij toen nog veel te jong voor mijn boeken; dat vind ik-zelve beslist, hoe gij er toen ook over moogt hebben gedacht.- - Dat gij, héél jong, de dingen zwaarder inzaagt dan tegenwoordig is niet zoo vreemd als het U lijkt. Hoe ouder wij worden, hoe meer wij gaan vergelijken, gaan inzien het betrekkelijke der dingen; als we heel jong zijn, en daardoor alleen letten op ons eigen kleine-ik, lijkt elke kleinigheid ons vreeselijk zwaar om op te nemen 't Echte verdriet opent ons later de oogen voor de kleinigheden, die ons vroeger zoo héél erg toeschenen. - Gij-zelve hebt trouwens, gelijk mij uit dat laatste briefje van U óók weer blijkt, zulk een heerlijk-mooie blijmoedige levensbeschouwing, die U in staat stelt in werkelijkheid het geluk in U te hebben. Voor Uw omgeving is dat een niet minder groote zegen dan voor U-zelf. Hartelijke groeten. - | |
[pagina 128]
| |
S. van G. - Ja, gij waart niet de eenige, die de gedachtenwisseling door Regina èn tegen haar nog gaarne had willen voortzetten. Maar ik moest rekening houden ten eerste met de beschikbare ruimte, ten tweede met den toon waarin die gedachtenwisseling dreigde te ontaarden, en af te dwalen tot elkaar beleedigen en pijn doen. - Ik dank U zeer voor de juiste wijze waarop gij mijn standpunt in die zaak uitdrukt door de woorden: Dat in het krijt treden (voor de R.K. Kerk) vloeide bij U voort uit Uw wezenlijk zeldzame onpartijdigheid. Inderdaad is dat bij mij de drijfveer, die mij steeds doet opkomen met ernst vóór Rome tegen de oppervlakkigheid der aanvallen welke men zoo dikwijls richt op de R K., van protestantsche zijde. Ik wil U daarvan nog eens een staaltje vertellen, omdat het teekent hoe tuk juist de modernen zijn op die proselieten-makerij, die zij den Roomschen verwijten. Het was, meen ik, toen ik pas Vragensmoede had uitgegeven. (En, hoevele moderne dominees mij toen te woord en te schrift tot een der hunnen wilden maken is niet te zeggen, en is de grond hunner vijandschap tegen mij, omdat het niet lukte). Op dringend verzoek van een mijner bekenden vergezelde ik haar op zekeren dag naar een der weinige bij uitstek moderne kerkgenootschappen hier ter stede.Ga naar voetnoot*) Wel, de preek was niet eene van die onderlinge liefde en onderlinge opbouwing, waarover juist de modernen zoo graag kavelen, als zijnde volgens hen de grondslag van hun nieuw ‘geloof’, maar één voortdurend keffen tegen de gehate Roomsch-Katholieke Kerk en hare ‘domperigheid’, etc. En dienzelfden middag nog kwam die predikant, die schijnt het van mijn komst onder zijn gehoor was onderricht geweest, aan de familie die mij ertoe had overgehaald een bezoek brengen, om te vragen ‘hoe hij mij was bevallen.’ (Is dit niet zooiets als een winkelier, die komt informeeren: zou je mij nu maar niet nemen voor vast als je leverancier (leverancier in godsdiensten).! (Ik weet niet of men hem heeft durven overbrengen wat ik gezegd had, namelijk dat ik zijn preek in een woord ‘min’ vond; maar ik geloof wèl dat hem aan 't verstand is gebracht, hoe hij voortaan niet hoefde te rekenen op deze freule-mèér onder zijn gehoor - - (Freules doen in den Haag altijd, bij alle soorten dominees, méér opgeld dan juffrouwen.) - Wat gij constateert ten opzichte der R.K. Kerk, is eveneens waar ten opzichte van orthodox-protestantisme; de menschen oordeelen er over, zonder iets ervan af te weten. En, weerlegt men hen, dan antwoorden zij verbaasd: Dat heb ik nooit geweten, dat het zóó is. Maar de meesten willen niet worden weerlegd, willen liever oordeelen zonder zakenkennis, omdat schimpen op ‘de dompers’ dan zooveel gemakkelijker gaat natuurlijk. Ik wil trachten datgene wat gij Excelsior nog hadt willen zeggen in de Gedachtenwisseling, alsnog onder hare oogen te brengen, door Uw woorden hier letterlijk over te nemen: ‘In het beeld dat ik mij zoo langzamerhand van haar gevormd heb (uit de correspondentie en haar artikelen) meen ik dat zij iemand is, met wie te redeneeren valt, die zich wel wil laten genezen van vooroordeelen door onjuiste opvatting. En die vrijheidskwestie, die zij aanroert, is zoo'n teer punt, ook voor mij, want ik heb mijn vrijheid werkelijk heel lief, al ben ik Katholiek. Het nakomen van vormen zonder blijkbaar aan den zin te denken (wat voorkomt) is mij altijd een ergernis wanneer het ontwikkelenden geldt, en het doet me een-beetje-meelijdend glimlachen, als het minder ontwikkelden betreft. (Ik heb hier op 't oog de - hoe zal ik 't noemen - bijkomstige vormen) Maar Mej. Excelsior wordt m i. wel wat erg dweeperig als zij spreekt van een conflict, dat in vertwijfeling brengt (het communiceeren als men niet gelooft in Jezus' tegenwoordigheid). Zoo'n conflict bestaat niet, omdat, wie zulk een cardinaal punt niet meer gelooft, eenvoudig niet Katholiek meer is, en in de vormen dus niets meer ziet dan vormen.’ Ik ben blijde dat gij-ook, juist van Uw geloovig standpunt, het mooie in het Simplicissimus-stukje evenzeer hebt nagevoeld als zoo vele anderen, die mij hunne instemming betuigden ermee. Die voorstelling van Christus is inderdaad niet zeer poetisch, maar zij is toch wel overeenkomstig de evangelie-verhalen, vindt gij-zelve niet? Ik deel Uw gevoel juist in dat opzicht zóó volkomen, dat ik, om die reden bepaaldelijk, nooit die liefde, die sympathie, heb kunnen voelen voor den Bijbel-indruk dien wij van hem krijgen, welke men van orthodoxe Christenen verlangt, met recht verlangt. In al die evangelie-verhalen treedt hij juist zóo op als in de bedelaar-lompen-figuur van Simplicissimus. En dat juist hindert mij... Zeker, wij moeten streven naar volmaaktheid zonder nogtans ooit te kunnen hopen Christus in diens goddelijke volmaaktheid nabij te komen. Aldus zegt gij naar aanleiding van dat Simplicissimus-stukje. Maar... streven onze kerkgenootschappen, onze leeraars, onze christelijke maatschappij, ook maar eenigzins daarnaar in bijbelschen zin.? Immers neen. Wat heeft heel onze wereld, onze maatschappij, nog gemeen met de Christus-leer, met de apostel-voorschriften.? Immers niets. Dat is géén streven; het is volkomen terzijde zetten van de leer-zelve. Vriendelijk dank voor Uw goede woorden aan het slot van Uw briefje.
A.N. - Ik heb Uw vriendelijk laatste briefje nog te beantwoorden, met de twee gedichtjes (Impressies). Op den langen duur kan ik die wel plaatsen, maar ik heb véél copie, van U-zelve óok, dus gij zult geduld moeten hebben. Ik dank Uw vriendin, over wie gij mij schrijft, tevens zeer voor hare opinie over mij, en stel haar vriendelijke boodschap zeer op prijs.
A.C.F.G. - Ik was blij dat de gedachtenwisseling U aanleiding werd mij het begeleid-briefje te schrijven, omdat ik daardoor weer eens iets van U hoorde. - Met belangstelling las ik 't geen gij mij schrijft over dat plekje waar gij U op dit oogenblik ophoudt, omdat ik-zelve a.s. jaar iets meer buiten wil zoeken dan den Haag-Scheveningen. Bij gelegenheid hoor ik wel graag eens een en ander daarvan.
Excelsior - Ik vestig Uw aandacht op mijn correspondentie aan S. van G. hierboven, omdat er iets in staat voor U bestemd. Dank voor Uw briefkaart. Ja-zeker, Scheveningen is mij nog juist zoo weinig sympathiek als toen ik erover schreef in het door U aangehaalde citaat, en ik kom aan de zee-zelve dan ook nòóit. Een enkelen middag bracht ik aan het strand benedeu door, en die was meer dan voldoende om mij van verdere bezoeken af te houden, omdat ik noch de zee-zelve noch de badstoel- en spelende-kinder-genoegens, waarvan men is omringd, kan waardeeren. De reden echter die mijn keuze bepaalde was van den meest prozaïschen aard; zij is namelijk dat ik een gemeubeld kwartier zocht, en dat dit geheel vrijstaande en uiterst geriefelijk-ingericht huisje mij in elk opzicht, prijs inbegrepen, finantieel, en om onze honden, het best van alles convenieerde op dit oogenblik. 't Doet mij genoegen te zien dat gij zoo recht gelukkig zijt. Uw briefkaart bracht daardoor een zonnestraal méé als het ware.
K.S. - Ik dank U zeer voor Uw vriendelijk schrijven naar aanleiding der boekbeschouwing over het vervolg op Jong-Holl. Binnenhuisje door Henri van Wermeskerken. Natuurlijk kan ik op die bijzonderheden niet hier ingaan, maar het is heel vriendelijk van U mij die herinneringen mee te deelen Wat de zendingen aangaat, die gij er bij voegt, ik wil die over Duissche Greet (interpellatie in de Kamer) en over de geschiedenis als leervak als gedachtenwisselingen opnemen. Raadsels moet gij mij niet zenden; die zijn voor ons blad niet geschikt; bovendien zou ik nooit een dergelijke reclame vóór de Holl. Lelie, als Uw oplossing behelst, willen plaatsen. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|