De Hollandsche Lelie. Jaargang 20(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 825] De oude Landman. Langzaam rijdt hij met zijn kar Door de groene dreven Tot hij aan een mijlpaal komt En dan... rust hij even. 't Paard schudt rammelend in 't tuig, Laat den kop dan hangen; 'n Kleine stal, het frissche gras, Dát is zijn verlangen. Pijnlijk nog van 't zwaar getors Bij het graan-verbouwen, Veegt zijn meester 't vocht van 't hoofd Met de ruige mouwen. Ook zijn oog zoekt in 't verschiet 't Rieten dak der woning, Waar zijn goede vrouw hem wacht; Dát is zijn belooning. Heeft hij 't paard van 't tuig ontlast, Dan gaat hij naar binnen; Morgen - denkt hij - gaan we vroeg Samen weer beginnen. Binnen wacht hem reeds zijn vrouw, 't Avondbrood in 't midden; Vredig sluit hij d' oogen, en Vouwt de hand tot bidden: ‘Heer, moog op ons nietig werk Uwe zegen dalen; Laat ons 't graan, als 't rijp zal zijn, Veilig binnen halen; Zegen 't heerlijk avondbrood, Van Uw hand gegeven; Laat ons - als het zoo mag zijn - Lang nog, samen leven; Breng ons, als het U behaagt, Eenmaal bij U samen, Laat ons 't sterven winste zijn, Hoor ons - Vader.... Amen!’ SERENO. Vorige Volgende