thans op hunne beurt óók geen verdorven zonen hebben. Want, dat zult U met mij eens zijn, verdorvenheid in dien zin welke U bedoelt, van een ziek en smerig lichaam mee ten huwelijk brengen, is iets anders dan het zich misschien wel eens schuldig maken aan een of andere tijdelijke afdwaling; (hetgeen ik op zichzelf beschouwd volstrekt niet goedkeur, maar waarvan ik geloof dat de verzoeking voor den man groot is, gegeven zijn geslacht van man).
- Wat betreft het de meisjes onkundig laten van alles, ik wil U gaarne mijn eigen ervaring meedeelen, want ik ook ben onkundig gelaten van alles, en ik geloof dat weinig meisjes op haar achttiende jaar zoo, ik kan wel zeggen onnoozel zijn geweest, wat al dergelijke quaesties betreft, als ondergeteekende. - Toen kwam ik in Indië, en ineens, bruut, zag ik daar toestanden, huishoudster-leven, hoorde van allerlei nooit vermoedde en nooit-gedroomde bijzonderheden op de meest cynische wijze. - Ik geloof niet dat zoo'n ontgoocheling ineens, zoo'n als het ware met koud water begoten worden, gelukkig is voor jonge onbedorven gemoederen. Dergelijke desillusies inééns zijn te plotseling, zijn zóó bitter, dat ze voor altijd hun sporen nalaten. Plicht is het daarom m.i. voor de ouders hun kinderen, óók hunne volwassen dochters, in te wijden in datgene wat ze moeten weten. Hoe en op welke wijze dit moet geschieden hangt af van elk karakter, elke levensomstandigheid in elk afzonderlijk geval. Juist dáárom kan men daarvoor geen gedrukte voorschriften maken, met reinheidsboekjes enz. enz. M.i. is het die verderfelijke methode, die zooveel jongelui bedorven maakt en vroeg-onrein. Zij verschaffen zich allerlei niet voor hun geschikte quasi-‘reine’ boekjes, met geen ander doel dan om er geslachtsbijzonderheden uit te weten te komen, waarover ze dan later samen onreine gesprekken houden; hoor maar eens wat er tegenwoordig wordt uitgehaald op de gemengde scholen!! En ondertusschen zit mama misschien op 'n ‘vergadering’ te zwetsen over ‘opvoedkunde’ enz, enz. - M.i. kan alleen de moeder of de vader, met de eigen ervaring van gehuwde en de eigen kennis van het karakter van eigen kind, het inlichten en voor-bereiden en wijs
maken in zulke teere questies.
Om nog even op mij-zelf terug te komen. Een van mijn eerste désillusies in Indië was 't gezegde van een getrouwde vrouw, over een man, dien ik tot hiertoe had hooggeacht: ‘O die leeft héél fatsoenlijk, altijd met 'n vaste huishoudster.’ -
In mijn onervarenheid dacht ik daarbij aan wat wij verstaan in Europa onder die benaming, en antwoordde: ‘Een huishoudster, die heb ik nog nooit gezien!’
- Ik zal nooit vergeten hoe zij schaterlachte toen ze mijn vergissing begreep. - Toen ze mij had ingelicht, gruwde ik in dien eersten tijd van dien man, en niet alleen van hem, maar van alle anderen die ik dagelijks een hand moest geven, en niet kon zeggen hoe ik over hen dacht. Want hoe min kwam het mij voor, dat aldus het ongehuwd en maar tijdelijk leven met ééne als ‘fatsoenlijk’ werd beschouwd. Welk een getuigenis hield dit in over hetgeen ‘onfatsoenlijk’ werd geacht!! Mijn moeder leefde toen niet meer. Met een vader, zelfs al is ze héél intiem met hem, begint een heel jong-meisje niet uit haar-zelve te spreken over zulke dingen. En het gevolg is dus een inwendige lijdenstijd, die een bijtijds haar inlichten haar had kunnen besparen. -
- - Dat een getrouwde-vrouw dikwijls op de vreeselijkste wijze het slachtoffer wordt van ziekten, die dan maar ‘kanker’ heeten, ook dat is een onvergefelijk kwaad wáártegen men haar bijtijds behoorde te waarschuwen. - Op dit punt echter begint er, dunkt me, een groote verandering te komen in de heerschende toestanden, en wordt er zelfs vind ik, te veel geredeneerd in het openbaar, over iets dat liever op andere wijzen behoorde te worden behandeld. - In Frankrijk maakt men er tooneelstukken over. Le Matin, een van de meest gelezen fransche couranten, laat bijna geen dag voorbijgaan zonder artikeltjes van twistende studenten en professoren over het al of niet wenschelijke van inentingen er tegen, etc, etc.!!
Verder schrijft gij:
‘Ziet U, geachte redactrice, dan denk ik soms: Zouden de ongetrouwde vrouwen er dan niet oneindig beter aan toe zijn, zoolang er van het zedelijk leven van den man niet meer geeischt wordt, en zoolang ze zeggen: Schoonzoon, je hebt nog al geboemeld, maar: Il faut que jeunesse se passé, daarbij vaak denkend aan oude zonden Wat doet dan schoonzoon? In negen van de tien gevallen bedriegt hij zijn vrouw binnen 't jaar.’
Ja, zeker, lieve mevrouw, als een huwelijk zóó wordt gesloten, en zóó afloopt, dan geef ik U groot gelijk dat een ongehuwde vrouw veel gelukkiger is dan een aldus gehuwde. Maar ik voor mij ken heel veel huwelijken, waarin het niet zoo toegaat, en waarin man en vrouw heel-gewoontjes ‘gelukkig’ zijn, en ik geloof dat omgekeerd de ongetrouwde vrouw menigmaal aan zenuwziekten van onbevredigde geslachtsverlangens te gronde gaat, waarvan zij zelve geen begrip heeft, maar de arts die haar behandelt wèl. Als de meeste ongetrouwde vrouwen wisten, hoe laatdunkend en meelijdend-geringschattend er gesproken wordt over hunne kwalen, in verband met hun niet-getrouwd zijn! Niet, omdat die kwalen denkbeeldig zijn, maar juist omdat zij voortkomen uit hun geen geslachtsomgang hebben gehad, geen kinderen hebben gebaard. Dat zij zelve die grond-oorzaak niet vermoeden, en woedend worden, als ge zoo iets zoudt durven aanroeren, en hun hoofdpijnen, melancolie, overprikkeling, vrouwenkwalen, enz., hardnekkig beschouwen als voortkomende uit allerlei diepzinnige en gezochte aanleidingen, dat wekt de geringschattende spot, in het beste geval het medelijden op van den wèlbegrijpenden man in hare omgeving, in de eerste plaats van den dokter die haar behandelt. Maar, eveneens als de vrouwenarts, waarover gij schrijft, zich wel zal wachten zijn gehuwde patiënten in te lichten over den waren aard van hun zoogenaamden ‘kanker’, evenzeer zal hij de ongehuwden van alles wijsmaken, liever dan hun ronduit in haar gezicht te zeggen: Het komt alles vóórt uit je geen geslachtsomgang hebben gehad, waaronder je lijdt, zonder het in te zien. -
M.i. heeft de natuur, die overal schept den paringsdrang, man en vrouw bestemd tot zich paren en voortbrengen. En, als beiden gezond zijn, kan die vereeniging niet anders dan hun gezondheid ten goede komen. Maar, als de man ziek is door vuile ziekten, ja zeker, dan is zijn huwelijk een zonde aan het lichaam zijner vrouw, en niet minder aan dat zijner komende kinderen.
Ten slotte wijs ik U op het in dit nommer door mij voor U opgenomen artikel over Kiellands Arbeiter, dat deze questie behandelt. Ik nam het artikel op voor U, omdat gij er uit kunt zien hoe ik denk. En ik beveel U de lezing van Kiellands: Arbeiter, (bij elken boekhandelaar te bestellen) ten zeerste aan.
Laat mij U nog danken voor uw belangrijk schrijven, en de hoop uitspreken dat, waar gij een nieuwe abonnée zijt; juist om met mij van gedachten te wisselen, onze correspondentie voor ons beiden aangenaam en leerrijk moge zijn!
Excelsior. - Uw brief geeft mij aanleiding tot een afzonderlijk artikeltje, dat ik wegens plaatsgebrek eerst in het volgend nommer kan geven. Daarom voorloopig deze belofte. Véél dank voor uw aardige Ansichtskaarten van de reis. De photo's graag!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.