Zij gevoelt zich genoodzaakt maar vernederd om dienstbode te moeten zijn. Dit gevoel van vernedering schijnt mij toe, het uitgangspunt te zijn van de ellende der meesten der door U bedoelde vrouwen. Geen mensch op aarde is geheel vrij. - Waarom zou dan direkte plichtuitoefening van het vak dienstbode vernederend zijn? Heeft zij in vergelijking van zoovelen niet een goed en zorgeloos leven?
Brengt haar trouwe hulp niet het meeste er toe bij tot vrede en tevredenheid in een huisgezin?
En is tevredenheid niet te beschouwen als het geluk?
Wanneer dus eene verstandige huisvrouw menschelijk in werk-geven en in liefde tegenover hare dienstbode staat, kan dan het leven van deze niet mooi en aangenaam zijn?
Tippie. Ik ben blij dat gij 't zoo eens waart met mijn stukje, en óók dat gij mij dit geschreven hebt. Het trof mij, hoevélen mij naar aanleiding daarvan schreven en hoe zij allen bekenden evenals gij ook het doet, dat 't zoo dikwijls kinderachtig wordt gevonden om ronduit te vertellen, dat men een onschuldige kleinigheid prettig vindt en waardeert. In het bijzonder over de aanhankelijkheid en liefde van honden en katten schreef mij zoo menige vrouw (gehuwde en ongehuwde). En de meesten voegden erbij: Je wordt echter uitgelachen als je het durft zeggen, dat je zooveel houdt van zoo'n dier, omdat het zooveel gezelligheid en vriendschap geeft. Ja, het is zooals gij zegt, hoe méér werkelijk leed wij ondervonden, hoe èchter ons verdriet is geweest, hoe méér wij dankbaar worden voor 't geen ons bleef, voor 't geen wij hebben gered uit de schipbreuk, of voor wat wij later deelachtig werden. Het zijn de onervaren, met het leven onbekende, van liefde en van leed verstoken-gebleven juffertjes, die zich zoo graag aanstellen als levensmoeden, en voor onschuldige vroolijkheden onvatbare verheven-zielen. Jaloezie van hen die wel leven, is daarvan dikwijls de grond-oorzaak. Voor velen hunner ware een werkelijke smart, een wezenlijk-droeve ervaring, misschien de beste levensles, het werkzaamste geneesmiddel. - Zeker, gij hebt gelijk dat ook heel-jonge menschen toch wel véél ondervinding kunnen hebben opgedaan. Dat hangt af van het leven. Ik-zelf had vóór mijn 23ste jaar méér ondervonden, van den meest-uiteenloopenden aard, dan de meeste vrouwen van mijn levenskring ooit ondervinden al worden zij ook 60 jaar en ouder. Maar ten eerste zijn zulke gevallen uitzonderingen. En ten tweede, gelijk gij zelve-ook zegt, zij die zoo vroeg al den strijd moeten beginnen, zij behooren dan ook geenszins tot de categorie der
bij-de-pakken-neerzittenden en zich aanstellenden!
Nogmaals vriendelijk dank voor Uw brief; voor mij zijn zulke brieven evengoed een opwekking, als mijn stukjes het soms zijn voor U en anderen. Zoo helpen wij dus elkaar.
Mevr. Br. - Ik dank U recht hartelijk voor Uw briefje, uit P. gedateerd, voor Uw goede wenschen, en voor Uw bereidwilligheid mij van dienst te zijn. Ik meen dat Uw zoon U reeds, namens mij, dankte. Maar ik wil het toch niet nalaten U mijn dank te herhalen.
Paul Theis. Uw ps: vind ik uitstekend. Wil het echter s.v.p. bij eventueel-te zenden brieven opnieuw herhalen. Ik verscheur de brieven die ik heb beantwoord, en kan niet beloven dat ik alle ps: uit het hoofd zal onthouden. - Intusschen Uw laatsten brief ontvangen! Ik zal voor die wijziging zorgen.
M.V. te A. - Ik geloof dat gij, ingeval gij vlug werkt, beter doet de opleiding te volgen bij dr: S. of aan de Universiteit, en niet den goedkooperen weg te kiezen voor het andere vak.
Chr: F. te D. De bijdrage hebt gij zeker in goede orde terugontvangen? Een nieuwe ter beoordeeling ontving ik nog niet. Voor Uw vriendelijk schrijven dank ik U te méér, omdat er nu zoo afdoend uit blijkt, dat ik mij vergiste in de ‘antipathie.’ - Nogmaals veel dank. Gij zult wel blij zijn dat de rubriek die U niet beviel vervalt. Uw meening daarover deel ik wel eenigszins.
Borea. Hartelijk dank voor al Uw goede wenschen ten mijnen opzichte. - Neen ik vind het noch ‘dwaas’ noch ‘brutaal’ dat gij mij iets inzendt ter beoordeeling. Daarvoor ben ik immers Redactrice. Gij, als abonnée, hebt groot gelijk, dat gij mij iets vráágt waarin ik U misschien kan helpen of raden. En het is mij ook nooit te veel moeite dat te doen. - Gij moogt mij steeds over alles schrijven, ook over die questie waarover gij mij Uwe ideeën wilt toevertrouwen. In de correspondentie beantwoord ik U geheel en al kosteloos. Hoe lang het antwoord ook uitvalt, gij hebt daarvoor nooit iets te betalen. Dat behoeft U dus nooit te weerhouden.
Herfst. - Uw bijdrage is reeds algedrukt. - Dat het bewuste stukje aan 't eind van 1903 U mijn meening nog duidelijker heeft gemaakt, doet mij bijzonder veel genoegen. Ik geloof inderdaad dat heel veel vrouwen zoo zijn als gij ze beschrijft. Maar die reken ik ook geenszins tot de moderne man-wijven. Die (de moderne man-wijven) zijn verreweg in de minderheid. Anders zou de Lelie-zelve niet zoo bloeien kunnen. Zulke dwaze uitwassen van ons geslacht zijn er ten allen tijde geweest en in alle eeuwen. De feministe, het derde-geslacht, is ‘niets nieuws onder de zon.’ Dat zij thans zoo kraait en van zich laat spreken, is alleen maar een gevolg van de vele couranten en boeken heden ten-dage; die in vroegere tijden niet bestonden. Daardoor wordt al haar geleuter thans gedrukt en ten papiere gebracht en den volke verkondigd. Maar 't houdt evenmin stand als het vroeger stand hield! De arme zielen sterven ten slotte hun eigen dood aan hun eigen belachelijkheid! En dat is dan ook maar 't beste voor hen. -
Tragtick. Voor Uw vriendelijke briefkaart heel veel dank. - Ingezonden stukken kosten niets aan den inzender ervan. Zij worden natuurlijk niet gehonoreerd, maar de plaatsing is geheel kosteloos. - Als U mij iets van Uzelve wilt vertellen, doet U mij heel veel genoegen. Ik ken U om zoo te zeggen al reeds een beetje, omdat gij mijn huisgenoote hebt gesproken. Dat ik veel brieven ontvang moet U niet tegenhouden. Schrijf gerust. - Hoe héérlijk als iemand zóó van haar moeder schrijft en kan schrijven, als gij het doet, lieve mevrouw! Uit die páár warme zinnen van U voel ik, dat ik achting voor haar moet hebben.
Ja, de hondenkarren zijn óók een schandelijk bedrijf, dat ben ik met U eens. In mijn jeugd heb ik als kind menigmaal zoo'n kar gezien, komend van een dorp een paar uur ver, met een zwaren dikken vent, en soms zijn vrouw erbij, eringezeten, en getrokken door afgemartelde, uitgemergelde, met wreede zweepslagen voortgedreven honden. - U moet bedenken dat wij menschen niet voor niets de ‘heeren’ der schepping zijn; wij zijn niet voor niets ‘geschapen naar Gods Beeld.’ Van zulke voorrechten moeten wij toch op ‘menschwaardige’ wijze profiteeren, nietwaar?