stuit ‘onderhouden te worden’ door Uw man, vind ik onzuiver gevoeld. Als gij Uw huishouden goed-doet, alles zorgvuldig en zuinig bestuurt, en in één woord een uitstekende huisvrouw voor hem zijt, dan ‘verdient’ gij evengoed Uw ‘onderhoud’, dan wanneer gij met moeite en tobben eenige guldens daags op een andere wijze bij elkaar scharrelt. Ja, waarschijnlijk ‘verdient’ gij op de éérste manier méér. Immers, als gij van huis zijt, moet de meid Uw huishouden bestieren, en loopt alles in de war, of kost méér geld, ongerekend de ongezelligheid voor Uw man, de slijtage voor Uzelf aan kleederen, schoenen, enz., de tramgelden; in één woord, ongerekend hetgeen Uw betrekking Uzelve uit den aard der zaak kost aan uitgaven. Laat U toch niet door zulk Hilda-van-Suylenburg-achtige nonsenspraat van de wijs brengen. Toen mevrouw Goekoop dat schoone product van oppervlakkigheid schreef, zat zij in een mooi huis in de Laan van Meerdervoort, omringd van alle gemakken en rijkdom der rijkelui, en met een secretaresse en een huishoudster. Dat zijn je de rechten, om te kunnen beoordeelen en weten, wat geldverdienen en geld-noodig-hebben beteekent, in het vrouw-leven van de wezenlijk-werkende vrouw! - Dat gij behoefte hebt Uzelve afleiding te verschaffen door een ernstige levenstaak, kan ik best begrijpen; maar wijdt U dan aan eenig liefdewerk. Naai voor de armen, of, als gij beweging noodig hebt, ga hen dan opzoeken, en tracht iets voor hen te zijn. Juist de plaats uwer inwoning biedt daartoe veel gelegenheid, dunkt mij. - Ik dank U hartelijk voor Uw brief, en voor 't in mij gestelde vertrouwen. En ik wil U steeds heel gaarne van dienst zijn.
Pro en Contra. Ook voor U geldt, wat ik hierboven schrijf aan Elza van Wouden: het is mij niet mogelijk altijd ‘spoedig’ te antwoorden. - Neen, ik vind niet, dat gij ‘te jong zijt om zoo te praten’; waar gij staat voor een zoo ernstigen stap, en zoo onafhankelijk door het leven zijt gegaan, spreekt het vanzelf dat gij over deze dingen een opinie zult en behóórt te hebben. En in hoeverre Uw opinie juist is, hangt m.i. alleen af van de vraag, of de man, voor wien gij Uw familie offert, U waard is. Na 't geen gij mij schrijft, heeft m.i. Uw familie ongelijk. Ik vind het bespottelijk om ‘standverschil’-redenen (die gelijk gijzelve schrijft in Uw geval niet eens heel afdoende zijn) Uw geluk prijs te geven. Want, wanneer de man, dien gij huwt, een beschaafde opvoeding genoot, en een positie in de maatschappij inneemt gelijk aan de Uwe, dan komt het er m.i. niets op aan, of zijn ouders tot een lagere maatschappelijke klasse behooren. - Ik heb al eens meer gezegd, dat ik niet begrijp hoe een beschaafde vrouw een man kan liefhebben, die niet-beschaafd is, die slechte manieren heeft, en die zelf-behoort tot de werkmansklasse. Die man moge nog zoo goed en edel van inborst zijn, de klove in opvoeding en denkwijze sluit m.i. alle kans op duurzaam geluk uit, van af het oogenblik waarop de verliefdheid voorbij is. Maar, wanneer een man, uit welke kringen hij ook is voortgekomen, zichzelf heeft opgewerkt tot den gelijke in beschaving en opvoeding van de vrouw die hem huwt, dan bestaat er m.i. voor haar geen reden zich zijn afkomst te schamen, of daarop neer te zien. Juist het tegendeel. En een heel leelijk soort valsche schaamte vind ik het, wanneer zulke vrouwen dan de ouders of de familieleden, van den man dien zij huwden, negeeren of uit de hoogte behandelen. Als men iemands naam wil dragen voor
de wereld als zijn vrouw, dan moet men diens ouders hoogachten, en om zijnentwille liefhebben. En, wie zichzelve daarvoor te véél ‘dame’ voelt, die is belachelijk-dom-hoogmoedig, en bewijst ook dat zij haar man niet liefheeft op de rechte wijze. - Alles wat gij schrijft over Uw huwelijksopvatting en over Uw toekomstplannen voel ik van ganscher harte na. Ik denk er juist zoo over als gij; zoodat er van een ‘strafpredikatie’ geen sprake is. Mogen Uw illusies verwezenlijkt worden; ik zal altijd blij zijn dat van U te hooren. En ik hoop daarom, dat gij zult voortgaan mij op de hoogte te houden van Uw plannen en van Uw leven. - Vriendelijk dank voor de moeite die gij U hebt gegeven in die bewuste zaak!
J.B.N. te S. - Ja ik voel, evenals gij, mij steeds zeer aangetrokken tot de studie van het bovenzinnelijke. Theosophie brengt ons m.i. niet veel verder. Spiritisme gaat gepaard met zooveel bedrog, dat men eigenlijk zijn geheele leven moet kunnen wijden aan 't onderzoeken ervan. En wie heeft daartoe den tijd? Maar ik geloof zeer zeker in het bestaan van bovenzinnelijke dingen. In hoeverre die iets te maken hebben met ‘opstanding’ en dat alles, is een geheel andere vraag. - Die eene brief van U is natuurlijk niet geschikt tot beantwoording in 't openbaar. - Ik waardeer Uw vertrouwen ten zeerste; en ik was zeer onder den indruk van 't geen gij mij hebt geschreven. Wat is het verborgen leven van de meesten onzer toch moeilijk, en dikwijls gecompliceerd.! Als men in een groote stad al die menschen zoo ziet jagen en zwoegen op de straten, komt telkens de gedachte op: Hoeveel wordt inwendig geleden en gestreden achter al die maskergezichten, die uiterlijk maar één ding gemeen hebben: den waren aard en het ware leven voor elkander angstvallig verbergen!
IJ. Z.- Ik ben blij dat gij mijn meening over ‘standsverschil’ nu beter hebt begrepen. - Uw misverstand kwam alleen omdat gij het woord ‘burgerlijk’ in den letterlijken zin hebt opgevat. En - zooals ik U reeds schreef - een aristocraat kan soms in-burgerlijk denken en handelen. En omgekeerd. Onder burgerlijk versta ik in zoo'n geval bekrompen-eng; ‘burgerlijk’ van ziel in één woord. - Dank voor Uw vriendelijke woorden over ‘Vrouwenliefde in de moderne literatuur.’ Gij schrijft ‘dat mijn denkbeelden daarin elke vrouw, feministe of niet, moeten treffen. Om U de waarheid te zeggen, vind ik dat mijn denkbeelden zóó eerlijk-waar zijn, dat zij onopgemerkt voorbij hadden kunnen gaan. Maar dat gij gelijk hebt gehad, bewijst wel 't enorme gekakel dat dien winter is losgebroken in alle couranten- week- en tijdschriften. En dat mij niet weinig amuseerde!
De wáárheid trekt altijd de aandacht.