De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésThéron. Ik heb op dit oogenblik geen tijd particulier te schrijven. En toch heb ik, na de ontvangst van Uw ‘Brief’ en van Uw begeleidend particulier schrijven, zoo'n groote behoefte U iets van mij te laten hooren. - Ik begrijp dat zoo goed, wat gij mij geschreven hebt, van Uw strijd, Uw gevoel, Uw zieleleven. En ik wil U daarom iets vragen. Koop het boek van Daudet: Sapho. En lees het, en herlees het, en doe er Uw voordeel mee. Weet gij wat op het titelblad staat: Pour mes fils, quand ils auront vingt ans. Zie eens, ik ben maar een vrouw, een ‘oude-vrijster’; en gij zijt een jonge man, midden in de verleiding van de verleidelijkste aller steden. En daarom wil ik U niet met mijn beschouwingen en vermaningen aan boord komen. Ik wil U verwijzen naar het van levenswaarheid op-elke-bladzijde-getuigende boek van een man, van een Parijzenaar; van een die zijn eigen weg heeft moeten vinden in de ‘Ville lumière’, en die geworden is een beroemd en een geacht mensch; en die zijn levenservaring, en zijn kennis van de levensverleiding, voor zijn zonen heeft neergeschreven, niet in een vervelend, oude-wijvig tractaatje, maar in een boeienden, van geest en leven tintelenden roman. Maar met dat al toch een roman, waarmee gij en alle jonge mannen Uw voordeel kunt doen. Sapho is geen heilige, en zij is ook geen verdorvene. Sapho is een vrouw.... met haar goed en haar kwaad beide. En dat zij zóó werd en niet anders.... dat kon zij misschien even weinig helpen, als wij ‘eerbare’ vrouwen onze fatsoenlijkheid kunnen helpen. Het is alles dikwijls een questie van omstandigheden en van opvoeding en gelegenheid. - En daarom heb ik zulk een innig medelijden met de Sapho's. Want, hoe en wat ze ook zijn mogen, er schuilt dikwijls in hen veel meer echt-vrouw-zijn, dan in de eerbare, koud-deugdzame fatsoenlijke dames. Lees maar eens in de ‘faits-divers’ van de Parijsche Bladen, hoe menigeen dezer vrouwen de onbaatzuchtigste offers brengt aan den man dien zij eerlijk lief heeft te midden van haar verdorven leven. En in elk geval dat zij geworden zijn die ze werden, dat kunnen niet zij helpen. Dat is de schuld van het leven, en van U, mannen. - Maar wat voor kwaad gijzelf daarmede U aandoet, welke gevolgen dat alles voor Uzelf medebrengt, daarvoor waarschuwt U Daudet's Sapho! - Opzettelijk verwijs ik U naar dien roman; omdat hier geen sprake is van een zedepreek, maar omdat U hier eenvoudig wordt aanschouwlijk gemaakt een stukje echt-Parijsch jongeluisleven, waarmede gij Uw voordeel zult doen; zooals Daudet, die geen zedepreker maar een heel-gewoon ‘wereldsch’ man was, en een die het leven, het Parijsche leven, kende, het bedoeld heeft toen hij voorin schreef: Pour mes fils quand ils auront vingt ans. - Van al het andere in uw brief zal ik U particulier schrijven zoodra ik tijd heb -
Tragtiek. Ik kreeg gisteren Uw ‘verzoek.’ Zoodra mogelijk zal ik het lezen en erover schrijven. Maar ik heb ontzettend véél te lezen, in dezen tijd van het jaar, waarin zóóveel uitkomt. - Het mij onlangs toegezonden versje vind ik niet geschikt tot plaatsing.
Correspondentie voor Mej: Cornelie Noordwal...
Naar aanleiding van Uw onlangs in de Holl: Lelie geplaatst hoofd-artikel: Brood en Recht voor arme naaisters, ontving ik een brochure (reeds voor een paar jaar uitgekomen,) van de hand van den heer Jos: Jacobson te Rotterdam: ‘Een Ernstig Woord tot zijne Landgenooten.’ Deze heer schrijft o.a. blz: 42: ‘Wat zitten hier (Nederland) niet een groot aantal naaisters hare oogen te bederven aan meer of minder fijnen arbeid, voor loon dat haar wel in staat stelt om het leren te rekken, doch niet om voor den ouden dag wat te kunnen overleggen.’ - - Dat is wel wáár! En ik geloof dat het in andere landen niet veel beter is. Ik herinner mij hoe ik, tijdens een verblijf in Berlijn, door een familielid werd uitgenoodigd een paar Tyroler-meisjes te gaan opzoeken, die door zijn bemiddeling in Amsterdam gered waren uit de klauwen van een ‘blanke-slavinnen-handelaar’ en daarna in Berlijn terecht gekomen waren. - De beide mooie jonge meisjes waren in huis in 't Oosten van Berlijn bij een arme weduwe, en verdienden hun brood met het maken van dassen voor een heeren winkel, 24 per dag, tegen een onmogelijk laag loon, zonder naaimachine, (die bezaten ze natuurlijk niet); dus alles uit de hand. - Reeds na enkele dagen was de oudste zuster ‘verhuisd.’ Met veel moeite haalden mijn vader en ik de andere over, ons haar nieuw adres op te geven. - Toen wij daar kwamen, zei de vrouw die ons opendeed, dat haar commensaal ‘ziek’ was. Ik kreeg nochtans gedaan, dat ik haar mocht zien terwijl mijn vader bij de kamerverhuurster wachtte. Ik was toen zelve nog maar een jong-onervaren-ding; maar nóóit zal ik vergeten het grenzenlooze medelijden, dat mij dáár aangreep, bij de zichtbare schaamte van dat arme, mooie meisje, dat zich verkocht had, eenvoudig uit geld-nood! De quasi-luxe van dat opgedirkte kamertje, 't goedkoope móói van haar zwierig nachttoilet, (ze lag op bed te luieren met een kop chocolade bij zich), en de oprechte schaamte waarmede zij mij smeekte maar heen te gaan, mij als het ware in het gezicht wierp, dat ze immers niet anders gekund had dan zich-verkoopen, omdat ze jong was en mooi en geen moed had en geen lust langer te slaven voor een páár pfenningen, uren achtereen.... het was zoo vreeselijk, omdat ik zoo | |
[pagina 502]
| |
zag dat er niets aan te doen was! Een paar dagen later verdween óók de andere zuster. Het schijnt mij altijd toe, dat dit van alle maatschappelijke ellenden een der ergste is. En toch zie ik niet hoe het kwaad kan worden uitgeroeid. Wenscht gij de brochure ter lezing, dan zal ik haar U doorzenden? | |
Bericht over aangenomen en geweigerde bijdragen.Ga naar voetnoot*)S.M. Dat Duitsche stukje vind ik inderdaad héél-waar. Juist-zóó zijn de meeste vrouwen, waar het offers geldt in 't huwelijk. Ik zal het spoedig plaatsen. Hartelijk dank voor het begeleidbriefje.
L.H. (pas-abonnée). Uw ‘sprookje’ is heel goed van bedoeling. Maar het is nog lang geen sprookje, en om die reden nog niet geschikt voor plaatsing. - Stijl en inkleeding beloven wel iets, maar het slot is niets. Bestudeer maar eens de sprookjes van Marie Marx - Koning, dan zult gij wel begrijpen dat een sprookje met een ‘strekking’ (zooals het Uwe is bedoeld) iets geheel anders en moeilijkers is.
Epano. Uw bijdrage nam ik aan, wordt geplaatst als hoofd-artikel. - Ik dank U hartelijk voor Uw vriendelijk briefje.
Anita. Uw vertaling heb ik aangenomen. Wil mijnheer Uw vader zeer danken voor de toezending van brief en boek.
Roberta. - Uw stukje wil ik wel plaatsen, maar het valt eigenlijk onder geen bepáálde rubriek, en zou zich 't meest leenen voor ‘Ingezonden.’ Het is te veel ‘schets’ voor een hoofdartikel, en weer te weinig schets om onder de novellistische lectuur te worden gerangschikt. Vindt gij dus de Ingez: rubriek goed, meldt het mij dan even? De gevoelens ervan begrijp ik volkomen, en vind ik niet onaardig uiteengezet! - Ja, ik ben zoowat familie van die mevrouw die gij hebt ontmoet. Maar niet van mijn vaders zijde. De andere de Savornin Lohman's zijn dus géén familie van haar. De relatie zit 'm in de van de A. de K.'s.
Nannie van Wehl. - Uw Kerstfeest-stukje was te véél een persoonlijke herinnering om het te plaatsen. Ik begrijp, dat zoo iets voor hem of haar die het dóórleefde waarde heeft; maar voor den lezer ervan zegt het te weinig! -
Anna. Wat ik hierboven aan Roberta schrijf betreffende háár stukje geldt precies zóó voor U. 't Is geen schets en óók geen artikel. Het beslist-godsdienstige slot (waartegen ik niets geen bezwaar heb overigens) ontneemt er nog méér 't idee aan van novelle, en geeft het nog meer beslist een karakter van tendenz. - Meld mij s.v.p. dus, of ik 't in de Ingez: rubriek zal plaatsen. Heel veel dank voor Uw vriendelijk briefje. Ik ben altijd blij, wanneer man en vrouw beiden met genoegen de Lelie lezen. Van ‘lastigvallen’ in mijn schrijven, is nooit sprake bij mij! Ik waardeerde het zeer te hooren wáárom gij abonnée werd. Juist datzelfde artikel is namelijk ook al weer hier en daar zoo heel verkeerd begrepen.
Lotos. De twee bijdragen zijn nog niet geschikt tot plaatsing. - Het sprookje is te weinig-beduidend van inhoud. En de andere bijdrage bevat een beel-gevoelig idee, maar die niet voldoende is verwerkt tot schets! 't Is te veel een dorre beschrijving. Hartelijk dank voor Uw laatsten brief.
Titia. Uw bijdrage heb ik aangenomen.
Climatis. Uw bijdrage wil ik liever niet plaatsen, omdat de inhoud zoo heel-afgezaagd is. Vindt gij zelve niet, dat dit soort van ‘grootheid van ziel’ heel dikwijls is beschreven?
Blanche. - Uw beide ‘sprookjes’ zijn zoo goed-geschreven, dat ik ze wel zou willen plaatsen. Maar toch voldoen ze mij niet, omdat er geen slot aan is. Dat eene heeft een héél banaal eind; van dien koning, die uit plichtsgevoel trouwde. En het slot van het andere stukje is eigenlijk geen slot. - Juist omdat Uw werk bepaald aanleg verraadt, moet gij er U op toeleggen dat de inhoud ervan óók iets beteekent, iets wáárd is. - Ik zal U de stukjes terugzenden. De stijl is zéér goed.
A.C. - Uw laatste bijdrage vind ik niet heel-goed uitgevallen. Het stukje heeft te weinig van een schets; en de stijl is zoo droog!
Denise B. De beide door U ingezonden fransche vertalingen vind ik wat kinderachtig, ze kunnen dus niet worden geplaatst.
Armida. Uw schets nam ik aan. Ofschoon ik niet geloof dat gij den door U beschreven toestand genoeg doorvoeld hebt. Er zit m.i. veel te weinig hartstocht in, voor 't geval dat gij beschrijft. En zou één man zóó iets op die wijze aan een vrouw vragen willen?
Divad. Door de lengte zou ik Uw stukje in geen geval met Kerstmis hebben kunnen plaatsen. - Ik wil het heel gaarne alsnog, en zoo spoedig-doenlijk, een beurt geven. Maar, waarom schrijft gij in Uw begeleid-brief dat gij mijn instemming ermee verwacht? Ziet dit op den inhoud? Of op vorm en stijl? -
H.v.W. - Ik heb die beide bijdragen, door bemiddeling van den heer van L., ontvangen. Maar ik zou U niet raden die nu nog te plaatsen. Gij hebt reeds zooveel beter werk geleverd. De inhoud zegt zoo weinig, en dat wordt niet voldoende door den stijl goed gemaakt.
Mammie te K. - Uw ingezonden bijdragen zijn van inhoud te weinig beduidend; de stijl is niet kwaad.
Clara te Frankfort. Ik vind deze bijdrage van U wat onbeduidend. Gij kunt het zooveel beter. 't Onderwerp deed mij denken aan dat mooie boek van Clara Viebig; ‘Het dagelijksch brood.’ (Den duitschen titel ben ik vergeten.)
A.G.V. Uw bijdrage is aan twee kanten beschreven denk er aan dat dit voor den druk niet gebruikelijk is. De inhoud is te onbeduidend voor plaatsing; de stijl is niet kwaad. | |
Nagekomen Correspondentie.Joh. H. den H. Bekroonde Opstellen blijven het eigendom der redactie, omdat deze ten allen tijde het recht tot plaatsing behoudt. Ik kan uw wensch dus niet inwilligen.
Anna te Hilversum. Voorloopig op deze wijze mijn zeer hartelijken dank. Particulier schrijven aan U volgt nog. Het was een zeer groote verrassing, waarmede gij mij veel genoegen deed. Vooral dat gij den datum onthieldt, vond ik zoo aardig.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|