dueele vrijheid; en wier leven met dat al te weinig inhoud heeft, te weinig-gevuld is met iets èchts om vóór te leven, dan dat men 't haar kwalijk kan nemen wanneer zij zich heimelijk onbevredigd en ongelukkig voelen....
Om niet eens te spreken van de droeve waarheid, dat bij zeer velen der hierbovengenoemden al die uiterlijke levens-voorrechten worden te niet gedaan en vergiftigd, door een of ander geheim leed dat hen drukt, een teleurgestelde hoop, een niet verwezenlijkte jeugd-illusie, een dier vele vormen in één woord van bedrogen-vrouwenliefde, zooals er dagelijks voorkomen, zonder dat iemand der omgeving het vermoedt; omdat het slachtoffer angstvallig haar smart voor alle onbescheiden blikken verbergt....
Daar blijven dan alleen over voor dezulken: de ‘Stille Vreugden’. -
En 't wil mij voorkomen dat zoovelen onzer zoo weinig begrip hebben van de heerlijke beteekenis dier twee woorden ‘Stille vreugden’... Ze zouden hun thans zoo vreugden-arme levens zooveel rijker kunnen maken, als ze wisten wat ik bedoel met Stille vreugden, bedoel uit eigen ervaren.
Want, dat wat ik nu vertellen ga, dat zijn de stille vreugden die mij-zelve dikwijls geholpen hebben; juist in de donkere, droeve dagen van mijn leven geholpen hebben, om vroolijk, opgeruimd, goedsmoeds te blijven in den dagelijkschen omgang...
Daar zijn er onder de Stille Vreugden sommige zoo heilig-intiem, dat het moeilijk gaat er veel over te spreken. Zooals b.v. je mooie gedachten aan hen die goed voor je geweest zijn, aan wien je iets hebt te danken. Mij dunkt, ieder van ons moet toch wel iemand gekend hebben of kennen in haar of zijn leven, aan wien hij of zij dankbaar is, om iets werkelijk-de-moeite-waard. - En dankbaarheid is een van de heerlijkste, prettigste gevoelens die ik ken. Zoo in sommige heilige uren stil te zijn met jezelve alleen, en dan je geest te laten heenzweven op de herinnering aan al die oogenblikken, al die uren, waarin hij of zij goed voor je was of is, je iets gaf van zijn of haar eigen-ik, gaf door voorbeeld, door offer, door verpleging, door meerderheid van ziel, kortom, gaf op welke wijze dan ook,... dat reken ik in de eerste plaats tot mijn ‘stille vreugden’...
Maar..., en dat is het waarover ik eigenlijk meer uitvoerig schrijven wil, - er is nog een andere, meer daadwerkelijke soort van ‘stille vreugden’... En die bestaat niet in het hierboven beschreven zelve-ontvangen, hoe heerlijk dat ook is, maar in het geven aan anderen met vreugde, namelijk zóó, dat het schenken voor ons zelve een aangename bezigheid, een eigen genot wordt....
Zoo weinig menschen verstaan het geheim van zichzelf gelukkig te maken dóór 't geven...
Bij de meesten is het een dor ‘moeten’, niets anders.
‘O ja, die of die is geëngageerd! Ik moet haar wat bloemen sturen.’
En, met een verveeld gezicht, gauw naar den een of anderen bloemist om iets te bestellen. 't Komt er niet op aan wat het is, of hoe 't er uit ziet. Als 't maar zooveel mogelijk ‘toont’, voor zoo weínig mogelijk geld.
En hetzelfde, in nog sterkere mate, doet zich voor indien het verjaardagen- en St. Nicolaas-cadeaux betreft; die men tegenwoordig maar, gemakshalve, afdoet met een ‘wenschlijstje.’ - De een of ander uit de familie verzoekt er den betrokkene om. Deze schrijft alles op wat hij verlangt, of noodig heeft. En 't papier gaat (als een liefdadigheidslijst denk ik altijd) rond bij iedereen die wat ‘moet’ geven. - Op die manier kan de aldus tot het ‘moeten’-geven-verplichte gauw en goed klaar komen, zonder zelf eenige moeite te doen, en zonder dat hij daarenboven de kans loopt iets dat ongewenscht was te hebben gekocht....
Zoo practisch mogelijk! - Maar,... wáár blijft het genot van 't geven?
Heeft zulk koud doen niet meer van een akelig, laag-bij-den-grond-hebberig-zijn van den kant van den ontvanger, en van een even akelig en even laag-bij-den-grond onverschillig en lui met-de-minste-moeite gediend zijn bij den gever? -
En nu spreek ik nog niet eens van het geven aan arme menschen, van het liefdadigheids-gedoe. -
Dat ook dááraan poëzie kan verbonden zijn, dat men, óók als men een oude japon weggeeft, of een maal-eten uitdeelt, dat doen kan op een wijze die voor den gever-zelf geen last is, maar een genot...., zie dat begrijpen geloof ik maar héél-weinig menschen.
Dat ik 't begrijp, - goddank, want o ik zou mijn leven zooveel armer vinden zonder die ‘stille vreugden’, - dat dank ik in de éérste plaats aan mijn moeder.
Zij, wier gezondheid haar veroordeelde tot een bijna gestaag thuiszitten, verstond in