De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésCum Deo.... Ik vond het erg prettig weer van U te hooren. - Neen ik vind ‘Het Heilige Weten’ niet het mooiste van ‘De kleine Zielen’.... Met U ben ik 't eens dat Mathilde heel goed is geteekend. Maar Addie vind ik een onmogelijk type; hij is minstens even zenuwziek als heel de familie die hij ‘behandelt.’ - En vindt U dat een ‘behandeling’; qua dokter? - Ik heb er uitvoerig over geschreven in 't Soer: Handelsblad. Als U dat interesseert, wil ik U het nommer met alle genoegen eens zenden. Lieve mevrouw, wáár en wanneer heb ik gezegd dat U niet houdt van De Génestet? - Ik kan mij dat niet herinneren. In elk geval ben ik héél blij dat U al die verzen van hem citeert, als bewijs dat U wel van hem houdt; want onze smaken komen daarin volkomen overeen. De Génestet is mij zoo dóór en dóór sympatiek, zoo gewoon, zoo menschelijk. En hoe gevoelig zijn zijn leekedichtjes! - Ik ben zoo steil-orthodox opgevoed. Ofschoon ik De Génestet wel mocht lezen, was hij toch ‘een moderne dominee’ werd mij geleerd. En hoe goed herinner ik mij nog, dat ik dikwijls, met zijn verzen vóór me, alleen op mijn kamertje heb gezeten, mijmerend over vage twijfelingen die in me opwelden, levensvragen die op mijn jonge ziel aanstormden, met heel in een hoekje van mijn hart de overtuiging: ‘Die man zou mij hebben begrepen. Als die dominee nog leefde, zou ik hem alles durven vertellen, wat ik denk, en wat er in me in opstand is.’Ga naar voetnoot1)
‘D.’ vraagt mij, of ik eens wat wil schrijven over ‘de wreedheid in de Schepping’. Want dan zal hij er graag iets tegen-in leggen. Nu, ik wil met genoegen eens voldoen aan dat verzoek. Ik ben op dit oogenblik vol van bitterheid over de wreedheid in de schepping, door enorm veel treurigs dat ik juist in de laatste weken heb gezien; sterfgevallen zoo droevig dat de vraag ‘Waarom juist dezen, die zoo noode gemist konden worden,’ mij niet van de lippen wil. En daarnevens ziet gij voortleven tot in lengte van dagen: de egoisten, de onbeminden, de ongelukkigen, de armen, de misdeelden. - En wreedheid in de schepping is overal mijn waarde D. Vindt gij 't dan niet wreed, dat het eene schepsel mooi en bekoorlijk, en daardoor voor iedereen aantrekkelijk, wordt geboren, terwijl het andere een zoo terugstuitend uiterlijk krijgt, dat iedereen zich met afschuw ervan afwendt? - Neem b.v. eens de slang, of de spin, of al die griezelige tropische insecten, kakkerlak, duizendpoot, etc. Is het niet wreed, dat de natuur die schepsels zóó geschapen heeft, dat ze in ons een rilling van afschuw wekken, en wij ze ontwijken en dooden, terwijl wij andere met uiterlijk-schoon-bedeelde wezens, als vlinders, vogeltjes, eekhoorntjes, beschermen en verzorgen! - En in éénzelfde diersoort heerscht, reeds weer diezelfde jammerlijke onrechtvaardigheid.... Waarom b.v. loopt de ééne hond verarmd en verwaarloosd langs de straat? En wordt de andere vertroeteld, met lekkere beetjes gevoerd, verwarmd in wol en dekens? Waarom? Omdat de een geen kooper vond dien hij kon bekoren, terwijl de ander, bij zijn geboorte bedeeld met een snoezig kopje, een paar mooie, trouwe oogen, een aardig kleurtje, wordt aangeschaft voor veel geld, door rijke menschen, als luxe-goedje dat ze waardeeren en met zorg onderhouden! - O de wreedheid in de schepping! Ik zie ze overal. Ik vind de schepping één groot Raadsel. Ik zeg het De Génestet van ganscher harte na: ‘Natuur gij predikt
Geen liefderijk God’....
Huisvrouw.... Van U, lieve mevrouw, heb ik heel wat te beantwoorden. Eerst uw brief uit Driebergen. - Laat het U niet verbazen, mevrouw, dat ik die kostelijke zinsneden van U overneem.... Want U schrijft mij zoo uit de ziel. En van U, een lange-jaren-gelukkig-gehuwde-vrouw, heeft zoo'n getuigenis te meer waarde. ‘Bij onsGa naar voetnoot*) ken ik zoovele vrouwen, die huis en kinderen maar altijd overlaten aan 't toeval (de dienstboden) om zich in al die questies te verdiepen. Dan is er nog eene andere mode tegenwoordig n.l. zenuw-patient zijn. Ik ken er die mij een gruwel zijn! Zoo iemand ligt den geheelen dag op de canapé met allerlei overspannen boeken. Speelt niet anders dan Wagner-muziek, en wil niet anders naar de comedie | |
[pagina 338]
| |
dan voor Ibsen of Maeterlink! Gevolg: erge hoofdpijnen, zich den schijn geven van moe-gedacht en gepeinsd; de man kan geestelijk niet meer voldóen! Zóo'n vrouw, die te lui is om haar huishouden te doen, en die het kind nooit aan- of uitkleedt, (dat heerlijke intieme bezigheidje), maar op de canapé gaat liggen, en er niet aan denkt wat zij haar man verschuldigd is, terwijl zoovele waarachtig-voelende vrouwen dat geluk ontzegd is, ik vind het schandelijk. Meestal beklaag ik het meest “den man”. Wij vrouwen kunnen een man zoo slecht maken. Als de man naar huis komt van zijn arbeid en zijn denken, is het thuis zijne uitspanning. Maar zij willen niet meer op de kleinigheidjes letten. Een man ziet zijne vrouw graag netjes en het huishouden op orde; maar dat is tegenwoordig te min voor de dames.’ - Juist, juist, lieve mevrouw, zoo is het precies!! - - Uw heele brief, met alles wat U schrijft over dat onwijze vrouwengedoe, dat allerlei ‘sociale nooden’ wil uitroeien, maar niet omkijkt naar den ‘nood’ van 't eigen verwaarloosde gezin, heel Uw brief verdiende zóó in de Lelie te worden afgedrukt. - - Ik zou U wat graag als vaste medewerkster benoemen. - Ik kan het niet velen dat getrouwde-vrouwen, moeders, zoo doen! Voor oude-juffrouwen, eenzamen, zich-vervelende ongehuwden is zoo oneindig-veel excuus! Door hun onbevredigd zich-voelen kwam de vrouwenquestie met al haar dwaas vrouwengedoe in de wereld. En daarmee kan men oprecht medelijden hebben. Maar dat al die gehuwde vrouwen, die moeders van kleine kinderen, zich werpen, uit zucht om mee te doen en van zich te laten spreken, op het openbare leven, verwaarloozend hun man, kinderen, dienstboden, plichten... bovenal haar eigen huwelijksgeluk, zie dat stemt je tegen zulke echtgenooten en moeders eenvoudig alleen met een gevoel van minachting voor hen.... Ik ken hier mama's met verscheidene kleine kinderen, die zich niet schamen naar hun ‘societeit’, ‘de Club’, te sjouwen, om er te redekavelen over de ‘kunst’..(en over hun lieve naasten natuurlijk!); terwijl ondertusschen het natuurlijk-onophoudelijk-wisselend dienstpersoneel maar omzien moet naar de kleintjes thuis! En als je dan zulke schepsels ontmoet, spreken ze zóó dichterlijk over ‘het geluk van moeder zijn’ en over hun ‘verantwoordelijkheidsbesef’, dat een dominee 't hun niet zou verbeteren... Zulke schepsels verdienen m.i. dat haar alle ongelukken ter wereld overkomen.... U vraagt mij in denzelfden brief nog ‘Wie “Vrouwke” is’? Die dame werkt mede aan het blaadje ‘Lente’, waarin mej: Meijboom indertijd zoo dapper rondsloeg, met een oppervlakkig artikeltje, naar het ‘spook’ (volgens mej: Meijboom altijd) genoemd ‘Geldzorgen’! Ook al weer zulk echt ‘vrouwengedoe’, om een van de ernstigste levensquesties die er bestaan te willen wegredeneeren met een zoetelijk ‘witte-gordijntjes’ en ‘karnemelksche pap’-artikeltje, aanvangend met de naïeve meedeeling: Van 't geen waarover ik ga schrijven heb ikzelve geen verstand. (Zwijg er dan liever over mej. Meijboom!) - ‘Vrouwke’ is, geloof ik, het pseud. voor: Sara de Beer. En meer weet ik er ook niet van. Het artikel van haar in de Groene, dat mij naar Uw beschrijving nog al komiek lijkt, ontging mij. En nu Uw tweeden brief. Die begint ook al weer met heel veel dat mij in U een echte geestverwante doet begroeten, maar dat zich minder leent tot openbare corr. - Ik bedoel Uw meening over die bewuste bijdragen. - Natuurlijk wil ik niet alleen opnemen wat van mijn richting is, anders zou ik eenzijdig worden. En dat wil ik niet. - Ik wil juist dat de lezeressen alle richtingen toetsen zullen aan eigen oordeel - en dan, hoop ik, zullen kiezen ‘het beste deel’, namelijk dat van de echte vrouw... - Maar ik voor mij ben het eens met U in al die dingen. - Ten opzichte echter van die corr: met Regina, àpropos van Wagner, hebt U, geloof ik, Regina en mij verkeerd begrepen. Want zeker mag een kunstenaar vele gebreken hebben, zoo goed als een ander. Maar m.i. komt het er op aan wat voor gebreken het zijn. Er zijn gebreken die je, in verband met hun werk, bepaald terugstuitend aandoen. Meer dan dat, bedoelen Regina en ik óók niet. - Met veel belangstelling lees ik thans de correspondentie die U mij geleend hebt van Liszt en Wagner. - Zelve maak ik geen pretensie van te willen beoordeelen, of zij, die zijn muziek ‘slecht’ noemen, daarin recht hebben. Maar ik wil U toch vertellen, dat ik hetzelfde heb hooren beweren door een zeer muzikale en alles behalve eenzijdige dame, die mij, toen ik-zelve erg verrukt sprak over Wagner, opmerkzaam maakte op de zinnelijkheid die uitgaat van zijn muziek. Regina stelt, evenals U, Parsifal heel hoog. - Ik dank U wel voor Uw prettige brieven; juist Uw openhartigen toon vind ik verrukkelijk. U kunt zoo heerlijk uitvallen, als U in verontwaardiging raakt; net als ik 't ook voel. - Ja mijn gezondheid kon heel wat beter zijn, vooral tegenwoordig. -
Mien. Ik geloof dat ge gerust kunt vragen aan de bewuste courant, om Uw vertaling als feuilleton te plaatsen. Het zal Uw reputatie als vertaalster veeleer goed-doen dan kwaad. Als men Uw werk aanneemt, zal men U daar ook wel behoorlijk honorarium geven, denk ik. - Ik vermoed dat ervoor een vast tarief zal bestaan. - Zooals ik U echter reeds schreef, behoort het vertalen in 't geheel niet thuis in mijn werk, en ben ik daarvan dus niet nauwkeurig op de hoogte. Uw vraag b.v., of ik een geschikt werk voor U weet te vertalen, ligt niet op mijn weg ter beantwoording. Gij moet U wenden tot de uitgevers. Die weten of zoo'n boek niet reeds is vertaald door den een of ander. Zij behouden zich onder elkaar het vertaalrecht voor. Als ik U een boek aanraadde, zoudt gij alle kans loopen vergeefs werk te doen, omdat een ander U reeds vóór kan zijn geweest. Hebt gij U al gewend tot de ‘Hollandiadrukkerij’ te Baarn?Ga naar voetnoot1) |
|