De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |||||||||||||||
9 September 1903.
| |||||||||||||||
Hoofdartikel
| |||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||
De zeven punten van de akte van beschuldiging tegen het gouvernement zijn:
Welk een vreeselijke marteling: te weten dat ik lijd, en dat mijn leven gesloopt wordt niet door de neerstorting van een berg, niet door baccillen, maar door menschen; door broeders die me moesten liefhebben, doch die me integendeel haten, daar ze me doen lijden. B. v. toen men de Decembristen naar de galg heeft gevoerd, en de rampzalige gevangenen te Kara enz. Het is vreeselijk! * * * Een der grootste ongehoorzaamheden tegenover Christus is de kerkdienst, het gemeenschappelijk gebed, den naam van vader die aan priesters gegeven wordt, terwijl ín het Evangelie gezegd wordt: En wanneer gij bidt, zoo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden: want die plegen gaarne, in de Synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de menschen mogen gezien worden; voorwaar ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uwe binnenkamer, en uwe deur gesloten hebbende bidt uwen Vader, die in het verborgene is: en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. En als gij bidt, zoo gebruik geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen: want zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden zullen verhoord worden. Word dan hun niet gelijk: want uw Vader weet, wat gij noodig hebt, eer gij Hem bidt. (Mattheus 6 Vers 5, 6, 7, 8.) Doch gij zult niet Rabbi genoemd worden: want één is uw meester! namelijk Christus; en gij zijt allen broeders. Mattheus 23 vers 8. * * * De anarchisten hebben volkomen gelijk, wanneer ze de bestaande orde ontkennen, en beweren dat met de tegenwoordige rechten niets erger kan zijn dan machtsgeweld. Ze vergissen zich alleen, als ze zeggen dat de anarchie door een omwenteling kan tot stand gebracht, dat de anarchie kan ingesteld worden. De anarchíe zal worden ingesteld, maar alleen doordat het getal steeds zal vermeerderen van de menschen die geen steun bij het regeeringsgezag zullen zoeken en van de menschen, die zich hoe langer hoe meer zullen schamen om hun toevlucht tot die macht te nemen.
* * * Toen hij heel klein was, sliep hij spelend in, en vroeg hij aan de kindermeid om voort te gaan met spelen, als hij zou zijn ingeslapen. Zoo verzoeken de orthodoxen den priesters om voor hen te bidden als zij slapen. * * * De goede leerstellingen die zich in de Kerk bevinden, komen voort van de goede mannen, ware Christenen naar den geest, die beland zijn in het netwerk der slechte leerstellingen; zij zijn het die, zonder het netwerk te verscheuren, hier zooveel goeds in brengen als slechts mogelijk is. * * * Door de censuur is onze gansche letterkunde waardeloos. Het eenige noodzakelijke, het eenige dat de letterkundige werkzaamheid rechtvaardigt, is uit de literatuur verwijderd. Het is als werd een schrijnwerker verlof gegeven om te schaven, mits hij geen krullen maakte. De schrijvers meenen ten onrechte, dat ze de censuur der regeering kunnen ontduiken. Die kan niet ontdoken worden, evenmin als men iemand ongemerkt een verband kan omdoen. Zoodra hij dit zou gewaar worden, zou hij het verband afrukken.
* * * Het gansche leven is onredelijk. Het is onredelijk dat de mensch een nutteloozen blinden darm bezit, en dat het paard sporen draagt van een vijfden teen. Al die overblijfsels van levende wezens waar wij van afstammen zijn slecht, doch vooral de strijd om het bestaan; dit is een nuttelooze verspilling van werkkracht. De onredelijkheid van het leven ziet de mensch niet slechts in door zijn verstand, doch hij gevoelt die met zijn hart als tegenstrijdig met de liefde; hij gevoelt die door zijn gansche wezen. Het is zeer belangrijk om hierbij op te merken dat de onredelijkheid van de natuur door het verstand wordt erkend, en die van het menschelijk leven door het hart (de liefde) en het verstand. | |||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||
Uittreksel uit een brief aan M.X....(Maart 1903). .... Reeds sinds meer dan twintig jaar ben ik me bewust geworden van mijn verhouding tot God, en weet ik welke eischen daaruit voortvloeien; sedert leef ik voort met dat bewustzijn; hoe ouder ik word, des te hechter wordt mijn geloof; en terwijl ik den naderenden dood elken dag verwacht, voel ik me volkomen rustig: de dood is me even lief als het leven. Mijn geloof stemt niet met het uwe overeen, doch ik zeg niet, en raad u niet aan het uwe te verzaken en het mijne aan te nemen; ik weet dat dit even onmogelijk voor u is, als om uw organische natuur te veranderen, en smaak te krijgen in hetgeen waarvan ge walgt, en omgekeerd. Daarom raad ik u dit niet aan; ik wek u zelfs op om uw geloof te behouden, het zelfs te versterken, indien dit mogelijk is. De mensch kan slechts gelooven aan datgeen, waartoe zijn gansche ziel hem leidt. Ieder beschouwt de wereld en zijn oorsprong door het kleine venster dat zich vanzelf heeft geopend, of dat hij willekeurig heeft gekozen. Het kan ook gebeuren dat de mensch die verward ziet, en wiens venster niet helder is, uit zichzelf, door zijn eigen wil, het venster van een ander nadert. Maar om iemand die tevreden is met hetgeen hij ziet, aan een ander venster te roepen, dat is minstens genomen onredelijk. Wij zien allen denzelfden God. Wij leven allen door Zijn wil, en al beschouwen we Hem op verschillende wijzen, toch kunnen we volgens Zijn wet leven, door elkander lief te hebben, ondanks ons verschil in verhouding tot Hem... * * * Bij publieke vermakelijkheden worden masten opgericht, waarin menschen klimmen om prijzen te veroveren. Een dergelijke wijze van vermaak - een man te lokken met een horloge (waarvoor hij zijn leven waagt), of een zakwedloop - een schouwspel dat onzen lachlust opwekt - kan slechts bestaan met een verdeeling van menschen in heeren en slaven. Al de vormen van het leven zijn zooals ze zijn, door het bestaan van zulk een verdeeling: acrobaten, kellners, fabrikanten en fabrieken, dit alles heeft zich slechts kunnnen vormen met een verdeeling in meesters en slaven. En toch willen we het broederlijke leven met het behoud van deze slaafsche vormen. * * * De mensch heet een beleediging te hebben ondergaan als hij geslagen is, of beschuldigd werd van diefstal, twist, van het niet betalen van een speelschuld, enz. Maar als hij een doodvonnis heeft onderteekend; als hij deelgenomen heeft aan de voltrekking van de doodstraf; als hij brieven heeft gelezen, die anderen toebehoorden; als hij gevangen heeft genomen? Hoeveel erger is dit.
* * *
In hun strijd tegen bedrog en bijgeloof worden de menschen soms getroost door de gedachte, dat zooveel bijgeloof door hen werd vernietigd. Hierin hebben ze ongelijk. Men kan zich slechts voldaan gevoelen, indien alles vernietigd werd, dat tegen het verstand strijdt. Het bijgeloof is als een kanker. Als de operatie wordt gedaan, moet alles weggenomen. Indien ook maar het geringste blijft bestaan, dan verschijnt de ziekte in nog heviger mate.
* * *
Als men slaat op een zeer hard houtblok, dan ketst de eerste slag terug, als sloeg men op staal; men denkt dat dit werk nooit kan verricht worden, dat het nutteloos is te slaan. Helaas, als men aan deze vrees toegeeft! Men moet opnieuw slaan, en weldra zal een doffe slag weerklinken. Dit is het teeken, dat het hout geschokt werd. Nog enkele slagen en het is gespleten. De wereld bevindt zich in dezelfde verhouding tegenover de Christelijke waarheid. Ik herinner me den tijd, toen de slagen vielen en ik meende geen hoop te kunnen koesteren. Evenzoo gaat het met de menschen. Als de mensch zijn gansche leven aan een werk geeft, dan zal dit tot stand komen, welk het ook is; hoeveel te meer dan het werk van God.
* * *
Men zegt dat één zwaluw geen lente brengt; maar omdat één zwaluw geen lente aanbrengt, moet de zwaluw die de lente in zich voelt dan niet vliegen; moet die wachten? Maar dan zou elke knop en elk grasje moeten wachten, en er zou geen lente meer zijn.
* * *
Een reeks gedachten is tot me gekomen over de verblinding der menschen, die tegen de anarchisten te velde trekken, door die anarchisten uit te roeien, en niet door hervormingen op sociaal gebied; het sociaal | |||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||
gebied, waarop de anarchisten strijden door het afschuw-wekkende in het licht stellen.
* * *
Door een reusachtige kracht van denken en spreken verbreidt zich de redelijkheid tusschen de menschen; ze wordt door hen aangenomen onder de meest verschillende vormen en met de vreemdste middelen; ze boeit de menschen, den een door mode of ijdelheid, den ander onder de vlag van vrijheid, wetenschap, wijsbegeerte, godsdienst: ze wordt één met hen. De menschen gelooven dat allen broeders zijn, dat men zijn broeders niet mag onderdrukken, dat men den vooruitgang, het onderwijs moet voortstuwen, dat het bijgeloof moet bestreden worden. Zoo wordt de publieke meening, maar eensklaps... Het schrikbewind van de Fransche Omwenteling, de 1ste Maart, de moord van Carnot - en het gansche werk was te vergeefsch; evenals het water dat druppel voor druppel door dijken werd tegengehouden, en zich eensklaps noodeloos verspreidt over velden en weiden. Hoe is het mogelijk dat de anarchisten niet het nuttelooze van het geweld inzien? Hoe gaarne zou ik ze hiervan willen overtuigen! Ze doen een goed werk als ze hun beschouwingen uiteen zetten over het nuttelooze en over het nadeel van het machtsgeweld der regeering; doch als ze deze gedachten verspreiden, dan moet slechts één denkbeeld vervangen: het geweld, den moord - door de niet-deelname aan geweld en moord.
* * *
Ik heb een Italiaansch boek ontvangen, handelend over het Christelijk onderwijs op de school. Het is waar dat het godsdienst-onderwijs een uitoefenen van geweld is. Het is de verleiding der kinderen waarvan Christus sprak. Welk recht hebben we te onderwijzen, wat door een reusachtige meerderheid wordt betwist: de Drieëenheid, de wonderen van Buddha, van Mahomet, van Christus? De zedeleer is het eenige wat we kunnen en moeten onderwijzen.
* * *
M... heeft een juiste opmerking gemaakt. We spraken over den indruk, dien boeken maken op het boerenvolk. ‘Het is zoo moeilijk hun te behagen, omdat hun leven zoo ernstig is.’ Inderdaad een belangrijk woord. Moge het meerendeel der menschen dit begrijpen!
* * *
Ik aanschouwde een heerlijken zonsondergang. Tusschen de opeengestapelde wolken verscheen hier en daar een lichtplek, en daar - als een vurige, onregelmatige bol, de zon; alles boven het woud: ik voelde me gelukkig, en dacht: Neen, deze wereld is geen zinsbedrog, ze is niet enkel een oord waar geleden moet, als overgang naar een betere, onsterfelijke wereld. Deze wereld is eeuwig; ze is mooi en heerlijk, en niet alleen kunnen we, maar we moeten die nog mooier, nog heerlijker maken voor hen die met ons leven, en voor al diegenen die hier na ons zullen leven.
* * *
Er bestaan twee middelen om de uitwendige wereld te kennen. Het eene, het grofste en het gewoonste, wordt verkregen door de vijf zintuigen. Gebruikten we slechts dit middel, dan zouden we de wereld niet kennen, zooals we die kennen. Het zou een chaos wezen, die ons verschillende gewaarwordingen zou verschaffen. Het andere middel bestaat in het kennen van zijn eigen leven door zelfzuchtige liefde; in het kennen van het leven van andere wezens, omdat men die wezens lief heeft, zoodat men zich in gedachte kan verplaatsen in een ander mensch, in een dier, in een plant, zelfs in een steen. Door dit middel leert men het innerlijke kennen. Men ziet de wereld, zooals wij die kennen. Dit middel wordt een dichterlijke gave genoemd; het is de liefde, de weder-aanknooping van de verbintenis tusschen de wezens; een verbintenis, die verbroken scheen. Men werpt zichzelf af, men dringt een ander binnen. Overal kunnen we binnen dringen, één worden met God, met alles.
* * *
Elk voorschrift van een praktische zedeleer sluit de mogelijkheid van een tegenstrijdigheid in zich met dit voorschrift, door de daden die hieruit voortvloeien. Vasten - dus niet-eten, en niet in staat zijn om menschen te dienen! Geen dieren dooden - dus veroorloven dat zij ons verslinden? Geen wijn drinken - dus niet aan het avondmaal deelnemen, zich niet met wijn genezen? Het kwaad niet met geweld | |||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||
bestrijden; dus wat? Dus toestaan dat een mensch mij doodt, of anderen? Het zoeken naar die tegenstrijdigheden toont alleen dat de mensch die zich hiermede bezig houdt, het zedelijke volk niet wil dienen. Het is steeds de oude waarheid: omdat een mensch behoefte gevoelt aan wijn - moet daarom het alcoholisme niet bestreden? Door een denkbeeldige machts-uitoefening: dooden - onthoofden - gevangen nemen.
* * *
De dood van een kind uit een algemeen gezichtspunt beschouwd: de natuur tracht betere schepsels te schenken, en neemt ze terug, als ze ziet dat de wereld nog niet in staat is die te ontvangen. Doch men moet beproeven, wil men voortschrijden; het is als de zwaluwen die te vroeg komen en van koude sterven - en toch moeten ze komen. Deze beschouwing is gewoonlijk valsch. De verstandige beschouwing is dat een kind dat sterft meer Gods wil heeft volbracht - de stichting van een Gods rijk door de vermeerdering van liefde - dan zij die een halve eeuw en langer hebben geleefd.
* * *
Heb lief dengeen die u kwaad heeft gedaan, en dengeen dien ge hebt berispt, dien ge niet hebt lief gehad, en ge zult zijn ziel aanschouwen; dan zult ge zoo helder als door rein en zuiver water de diepte zien van zijn liefde, en ge zult hem geen vergiffenis behoeven te schenken. Gij alleen zult vergeving behoeven, omdat ge God niet hebt lief gehad in dien mensch, omdat ge hem uw liefde hadt ontroofd, omdat ge niet had gezien. 6 Mei 1903.Ga naar voetnoot1) ‘De afschuwelijke misdaad in Kiesjneff begaan, heeft me ontzettend getroffen; mijn gedachten hierover heb ik neergelegd in een brief, dien ik aan een mij bekenden Israëliet schreef; die luidt aldus: ‘Een dezer dagen hebben we een gezamenlijken brief uit Moskou geschreven naar den burgemeester van Kiesjneff, waarin we onze gevoelens uiteen hebben gezet. Gaarne voldoe ik aan uw verzoek om bij te dragen aan uw verzameling van geschriften; ik zal trachten iets te schrijven, dat met den geest van het werk overeenkomt. Helaas dat hetgeen ik zeggen en verkondigen wil: dat n.l. de schuldige - niet slechts van de gruwelen van Kiesjneff, maar van al die onrechtvaardigheden die begaan worden tegenover een zeker klein gedeelte der Russische bevolking - dat de schuldige het gouvernement is; helaas dat kan ik niet zeggen in een boek, dat in Rusland het licht ziet.’
Leo Tolstoï.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen te Kiesjneff, ontving L. Tolstoï het volgende telegram van de North American Newspaper: ‘Draagt Rusland schuld bij de gruwelen van Kiesjneff? Antwoord van dertig woorden betaald.’ Leo Tolstoï antwoordde: ‘Het gouvernement draagt de schuld: 1o. Door den Joden algemeene rechten te ontzeggen, als vormden ze een afzonderlijke kaste; en 2o. door het Russische volk te versterken in de afgoderij, in plaats van het Christendom.’ La Revue (Ancienne ‘Revue des Revues’) van Mei en Juni jl.
ANNIE DE GRAAFF. |
|