Het hofken der geestelycker liedekens(1577)–Anoniem Hofken der geestelycker liedekens, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Had ick vloghelen als een arent grijs] Had ick vloghelen als een arent grijs Ick soude soo hooge vlieghen Daer bouen in dat Paradijs Tot mijnen soeten lieue. Dan soude ick seggen vader mijn Wanneer suldy mij halen Wt deser allenden van aertrijck In uwer hoochster salen. Waer is die dochter van Syon Ick wildese vrolijck maken Ick wil haer een bootschap doen [pagina xv] [p. xv] Van alsoo hooghen saken. Die hoochste inder minnen Dat is Iesus Marien sone Godt laten ons gewinnen Hier bouen inden throone. Dat hemelrijc ende aertrijck Noyt en conste ontluycken Dat sal een suyuer maghet reyn In haren lichaem sluyten. Die duysternis is ons verclaert Dat licht is ons gheresen Een maghet heeft een kint ghebaert Dat mach wel wonder wesen. Dat kint was teeder ende cranck Een maghet moestet voeden Tis recht dat wij hem weten danck Van zijnder grooter ootmoeden. Heer Iesus Kerst wat hebdy gemeent Wij soudent v soo gheerne vragen Dat ghij hier dus ligt en weent Ghij sijt soo ionck van daghen. Dat dus viel, ende dat was onghereet Dat mogen wij ghebruycken Dat Adam inden appel beet Dat dede den hemel sluyten. O moeder Gods van hemelrijcke, Des Conincx inden throone Bidt allen voor ons innichlijcke Iesum uwen sone. Dat wij daer bouen moeten [pagina xvi] [p. xvi] Daer die Enghelen vrolijck singhen V ende uwen kinde groeten Dat wil ons Godt ghehinghen. Amen. Vorige Volgende