Hoe men huizen bouwt
(ca. 1870-1880)–Anoniem Hoe men huizen bouwt: een prentenboek voor jongens en meisjes – AuteursrechtvrijEen prentenboek voor jongens en meisjes
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Gij hebt zeker wel eens gezien, dat men bezig was een huis te bouwen, en weet ook wel ten naastebij, hoe dat toegaat. Of ge alles in bijzonderheden weet, betwijfel ik echter. Welnu, de heer van Lierum zal eene villa, dat is een landgoed, eene buitenplaats in Italiaanschen trant, laten bouwen. Dat is eene goede gelegenheid om met u alles in bijzonderheden te beschouwen en te bespreken. Ik zeg te beschouwen, want ge ontvangt in dit boekje, in twaalf platen, eene voorstelling van het bouwen eener villa, van het begin van het werk af tot aan het betrekken van het buiten. Betrekken van een huis, dat weet gij wel, beeteekent een huis gaan bewonen. Tegelijk met het beschouwen zullen wij met u bespreken, welke gronstoffen er voor gebruikt worden, en hoe wij er aan komen, welke ambachtslieden er aan werken, welke gereedschappen er voor noodig zijn, in 't kort, welke arbeid er door menschenhanden of stoommachines vereischt wordt om een huis of villa geheel af te werken. De heer van Schans is een voornaam architect, - neen, ik weet een beter woord, hij is een knap bouwmeester, die heel mooi kan teekenen en in zijne jeugd al de zaken geleerd heeft die bij het bouwen van een huis te pas komen. Toen de heer van Lierum nu van plan was om eene villa te laten bouwen, ging hij naar den bekwamen bouwmeester van der Schans en verzocht hem om een teekening en bestek er voor te maken. De heer van Lierum gaf de som op, die hij er aan wilde besteden, en zeide hoe omtrent hij het wilde laten inrichten. Het overige liet hij aan den bouwemeester over. Nu, het duurde ook niet lang of de architect had eene prachtige teekening gereed en ook het bestek, dat is: eene nauwkeurige beschrijving hoe het huis moet gebouwd worden, welke materialen, zoo noemt men | |
[pagina 4]
| |
de stoffen, zooals hout, steen, kalk, ijzer, enz., er moeten gebuikt worden en van al de zaken, die er bij den bouw moeten in acht genomen worden. Van Lierum vond de teekening heel mooi en het bestek naar zijn zin. Hij gaf deze beide zaken aan eenige aannemers, dat zijn menschen die de bouwkunst ook heel goed verstaan, en vroeg aan een ieder hunner voor welke som zij de villa wilden bouwen. Hij zei nog eens dat al de bouwstoffen van de beste soort moesten zijn, want hij zou niet op een honderd gulden meer of minder zien. Wie van de aannemers het bouwen voor de minste som op zich wou nemen, zou hij het werk laten verrichten. Nu, die heeren berekenden de kosten van arbeidssloon, van bouwstoffen, voegden daarbij hun eigen winst voor de moeite en zorgen, die zij zelf aan den bouw moesten besteden, en gaven schriftelijk de som op, die zij voor het volledig bouwen der villa verlangden. De heer Rups was de laagste inschrijver en dus werd aan hem het werk gegund, zooals men dat noemt. Hij moest dus voor de door hem gevraagde som, de villa in een bepaalden tijd gereed hebben en in orde afleveren. Terwijl de aannemer Rups het buiten door zijne werklieden liet bouwen, zou de bouwmeester van der Schans het opzicht houden, dat is toezien, dat de bouwstoffen van de beste soort waren en dat alles goe bewerkt werd. Dit had de heer van Lierum met hem afgesproken. Het spreekt van zelf dat ook de bouwmeester voor al zijne moeite, als: het maken der teekening, het opstellen en schrijven van het bestek, het opzicht houden bij den bouw, door den heer van Lierum zou betaald worden, want daarvan moeten de bouwmeesters leven.
Nu zullen wij de eerste plaat eens samen bezien. Men is er bezig om zware boomen te vellen, dat is om te hakken. Dat is al een werk van belang. Verbeeld-je, zoo 'n dikke boom aan den voet even boven den grond door te hakken en dan omver te halen. Ge ziet daartoe ijverig in de weer. De boomen die reeds geveld zijn, worden op een voertuig, als ge daar ziet staan en dat maljan heet, geladen en door paarden weggevoerd. Dat hout moet tot planken gezaagd of tot ander timmerhout verwerkt worden. Hoe dat in zijn werk gaat zult ge op een der volgende platen zien en dan zullen wij er u ook het een en ander van verhalen. Nu zeg ik u alleen nog maar, dat het denneboomen zijn die daar geveld worden. Dennehout is best timmerhout. Men zal het naar den zaagmolen vervoeren, waar wij het later nog wel zullen aantreffen.
Nu gaan wij eens naar het terrein, dat is de plek gronds, waarop men de villa zal bouwen. De aannemer en de opzichter zijn er al tegenwoordig. Zij zijn bezig om met lange maatstokken het terrein te meten. Dat hebben ze al dikwijls samen gedaan. De heer Rups, de aannemer, heeft | |
[pagina t.o. 5]
| |
[pagina 5]
| |
al vrij wat voorzorgsmaatregelen genomen. Zie maar eens wat lange en breede stapels gebakken steen zijn er reeds aanwezig. Wat beteekent dat kleine gebouw, daar in gindschen hoek? Dat is een kalkloods. Daarin wordt de kalk gebracht, die men bij den bouw noodig heeft. Men zal ze daar ook tot metselen gereed maken, misschien wel met een machine voor het toemaken of bereiden der kalk, zooals men tegenwoordig op vele groote werken gebruikt. Vroeger maakte de opperman, een jong of aankomend metselaar, de kalk toe door ze met zand en water te vermengen en met een zeker werktuig te kneden of te roeren, maar dit hield hem zeer lang op. Nu heeft men voor dat werk een machine, waardoor in korten tijd eene zeer groote hoeveelheid kalk bereid of tot metselen gereed gemaakt wordt. Wat doen die werklieden daar ginds met schop en spa? Ze zullen toch nu nog geen tuin Aanleggen? Wel neen, ze zijn bezig het bouwterrein te ontgraven. Eerst hebben ze den grond geheel gelijk gemaakt en nu zijn ze bezig om op de plaats waar de muren van het gebouw moeten opgetrokken worden, vrij diepe groeven in den grond te graven, waarin de fundeeringen of de grondslagen, waar de muren moeten worden opgemetseld, zullen worden gelegd. Hemel wat een aantal menschen staan daar alle dicht op elkaâr. Ze trekken naar het schijnt ieder aan een touwtje. Wat is dat nu voor vertooning? Luistert maar even naar het gezang, dat een der mannen aanheft, dan zult gij het spoedig te weten komen. Hij begint al:
Haal op je hei!
Hij is gewassen,
Al in de klei.
Ha, nu begrijp ik het al, ze zijn aan 't heien. Ieder trekt aan dat dunne eind touw, daardoor wordt een zwaar blok hout opgetrokken, dat, omhoog zijnde, eensklaps wordt losgelaten en met kracht op een paal valt, die men in den grond wil slaan of heien. Er moeten hier een aantal lange palen in den grond geheid worden; als die diep in den grond zijn, legt men daarover zware eiken platen, dat zijn zeer dikke planken; op dien grondslag metselt men de steenlagen eerst zeer breed, langzamerhand smaller en eindelijk als men boven den grond komt zoo breed als de dikte van den muur dien men wil opmetselen. Al wat zich nu in den grond bevind om de muren van het gebouw stevig te doen staan noemt men de fundeering.
Wanneer de grond, waarop men bouwen wil, zeer vast is, of wanneer het gebouw dat men wil optrekken niet groot en zwaar is, dan laat men het heien na en wint daardoor veel geld uit, want het werk zelf en dan de palen die men in den grond moet slaan kosten nog al wat. Is het werk van veel omvang en moet er veel geheid worden dan gebruikt men tegenwoordig een | |
[pagina 6]
| |
stoomhei. Met zulk een machine verricht men met 3 of 4 personen hetzelfde werk, dat 20 à 30 mannen met eene gewone heistelling doen, want het zware blok, dat telkens op de paal slaat, wordt door het stoomwerktuig vastgehaakt, opgeheven en dan weêr losgelaten. Het is zeer aardig zulk eene machine in werking te zien. Als gij gelegenheid hebt moet ge niet verzuimen bij zulk heien eens een kijkje te nemen. Wij verlaten nu voor eene wijl het bouwterrein. Later toonen wij u hoe men de gebakken steen, dien wij hier zooveel zien, verkrijgt en ook hoe en waarvan man kalk brandt.
Nu gaan wij een bezoek brengen aan den houtzaagmolen, dan zullen wij metten zien waar het hout gebleven is, dat wij boven op plaat één hebben zien vellen. Verbazend wat een aantal balken liggen daar in het water bij dien houtzaagmolen. Zij liggen gedeeltelijk over elkander heen en vormen zoo houtvlotten, waarmeê de mannen, die er op staan en ze door te boomen, dat is met lange stokken die zij onder water in den grond vastzetten en dan duwen, heenvaren. Die balken zien er toch anders uit dan de boomen die we omver zagen hakken. Dat komt dat ze nu zijn ontdaan van de naalden en de schors, die men tot een ander doel gebruikt. Zoo, in houtvlotten, worden de balken natuurlijk goedkooper vervoerd dan met een vaartuig. Zij vormen nu als 't ware zelf het schip en behoeven niet in- en uitgeladen te worden. Men heeft ze maar kunstmatig op elkaâr te leggen, zooals gij op plaat drie de houtvlotten ziet, en ze dan zoo aan elkander te hechten dat het één geheel blijft, zoolang zij de plaats van hun bestemming nog niet hebben bereikt. Langs binnenwaters, kanalen, vaarten en ook wel langs rivieren, kan men de balken wel op deze wijze vervoeren, maar als ze overzee moeten gebracht worden laadt men ze in groote vaartuigen. Uit Noorwegen komen jaarlijks vele groote schepen die in ons land eene menigte balken brengen. In de nabijheid van den houtzaagmolen zien wij zeer veel planken en ander gezaagd hout linggen.
Ziet gij wel hoe aardig dat gezaagd hout op elkander is gestapeld? Tusschen iedere plank liggen kleine blokjes, zoodat het hout niet op elkander komt. Overal kan men door de staples planken heenzien. Weet gij wel waarom men de planken zóó opstapelt? Niet? Dan zal ik het u zeggen. In het hout bevindt zich veel vocht. Door de planken met eene kleine opening tusschen ieder op te stapelen geeft men het hout gelegenheid om uit te dampen of te drogen. Het is zeer noodzakelijk dat dit geschied, want als het hout, terwijl het zoo vochtig is, bewerkt werd, zou het na den bouw gaan drogen, inkrimpen, scheuren en daardoor zou het timmerwerk totaal bederven. Als de planken pas van de balken gezaagd zijn, zorgt men er dus voor dat ze drogen. | |
[pagina t.o. 7]
| |
[pagina 7]
| |
Wanneer de timmerman ze in zijne werkplaats ontvangt legt hij er zich op toe om dat drogen voor te zetten, want in ieder bestek komt de bepaling voor, dat het hout, hetwelk men voor den bouw bezigt, goed droog moet zijn. - Nu daarvoor zal de aannemer Rups bij den bouw van deze villa wel zorg dragen, want hij is zeer oplettend op dergelijke zaken. Wij zien ook een schip liggen op eenigen afstand van den houtzaagmolen, dat is bestemd om planken en ander gezaagd hout in te laden, want nadat het gezaagd is, gaat het vervoer in vlotten niet meer aan. Nu zult ge zeker wel eens willen weten hoe dat zagen in den molen toegaat. We zullen er u iets van vertellen. Naar de dikte der balken en ook naar de dikte die hij aan de planken geven wil, bepaalt de houtzaagmolenaar het aantal zagen date er met den balk in aanraking moet gebracht worden. Neemt b.v. aan, dat hij van een' balk tien planken wil hebben, dan moet hij negen zagen aanbrengen. Zijn die op den bepaalden afstand gesteld, dan brengt hij den molen, hetzij door wind of door stoom, in beweging en het werktuig brengt de zagen aan den gang, terwijl de balk gelijkmatig vooruit wordt gebracht. Op deze wijze maakt men een balk tot zoovele planken als men er van verkiest te maken. Sedert de stoom meer en meer in gebruik gekomen is, zijn de windhoutzaagmolens veel door stoomzaagmolens vervangen, omdat men met de laatsten altijd werken kan en niet van den wind afhangt. De eerste houtzaagmolen is in 1592 gebouwd door Cornelis Corneliszoon, te Uitgeest, in Noord-Holland. Deze man was ook de uitvinder van dit nuttig werktuig. Na dit uitstapje gaan wij weder naar het bouwterrein van onze villa terug, zoodat wij het op plaat vier terugzien.
Hemel, wat hangen er een aantal vlaggen, wat beteekent dat nu? Begrijpt gij het niet? De eerste steen zal gelegd worden en daarom ziet het terrein er zoo feestelijk uit. En wie zal dit doen? Gustaaf, het zoontje van den heer van Lierum. De aannemer had per brief aan zijnen lastgever tot den bouw bericht, dat de fundeering van de villa gereed was. Het ontgraven, het heien, het metselen in den grond was afgeloopen, de grondslagen waren gelegd, nu kon men overgaan tot den eigenlijken bouw en daarom deed hij de vraag of het leggen van den eersten steen ook met eenige feestelijkheden moest plaats hebben. Daar het antwoord van den heer van Lierum bevestigend was, hebben de werklieden zich gehaast om het terrein met vlaggen te versieren en voor de feestelijke handeling gereed te zijn. Dat was een vreugde voor Gustaaf toen zijn papa hem zeide dat hij den eersten steen van het nieuwe gebouw mocht leggen, te meer, daar zijn vader hem vertelde date er een hardsteen was besteld, waarop met fraaie letters gebeiteld stond: De eerste steen van dit gebouw is | |
[pagina 8]
| |
gelegd den 6 Juni 1870, door G. van Lierum, oud 10 jaren. Zijne zuster Marie maakte voor hem een voorschoot of sloof, net van fatsoen als van een metselaar, maar het zijne was van fluweel en zijde. De opzichter van der Schans had voor deze gelegenheid een kalbakje gemaakt van maghoniehout. Troffel en kalkbak waren met bloemen versierd, en zoo stapte de jongeheer in een net kostuum als metselaar op het bouwterrein. De geheele familie, Papa, Mama en de overige kinderen waren allen present. De aannemer en opzichter met de onderbazen, dat zijn mede- of onder-opzichters, in feestgewaad. De werklieden ziet ge er ook eenigszins feestelijk gekleed, want na de handeling hebben ze dien dag vrijaf en worden voor rekening van den heer die de villa laat bouwen ontaald, of zij onthalen zich zelven voor de geldstukken of het bankbiljet, door dengeen die den eersten steen legt daaronder geplaatst, en dat de werklieden er natuurlijk niet laten liggen. Soms wordt ook een geschrift op perkament, inhoudende den naam van de persoon, benevens den datum, en onderteekend door de feestgenooten in een doos of koker onder den steen geborgen, en die blijft daar dan.
Met Gustaaf voorop begaf de familie zich in optocht naar de plaats waar de steen moest gelegd worden, en wel op een der hoeken. Papa sprak een kort woord, waarin hij den wensch uitte dat de bouw onder gunstig weêr en onder gunstige omstandigheden mocht plaats hebben, terwijl hij lof toezwaaide aan den aannemer en opzichter, voor den spoed waarmeê men de voorbereidende werkzaamheden alsmede het heien en het plaatsen der fundeering had uitgevoerd, en daarna het woord tot zijne familie richtende zei hij, dat hij hoopte gelukkige dagen en jaren met de zijnen op dit Buiten te zullen mogen doorbrengen. De heeren Rups en Van der Schans dankten daarna den heer van Lierum voor het vertrouwen in hun gesteld, beloofden dat zij hun uiterste best zouden doen om de villa zoo goed en zoo fraai mogelijk af te werken, wenschten den heer van Lierum geluk met dezen dag waarop de bovenbouw begon, en drukten mede den wensch uit dat de eigenaar lang en veel genot van zijne bezitting mocht hebben. - Heirna plaatste Gustaaf den steen, waarmeê de handeling was afgeloopen. Terwijl de heer van Lierum met zijne familie en eenige genoodigden, waaronder de aannemer en opzichter, een diné houdt ter eere van den dag en terwijl de werklieden feestvieren gaan wij een bezoek brengen aan de steenbakkerij en de kalkbranderij, om te zien waarvan en hoe deze voorname en onmisbare bouwstoffen voor een huis verkregen worden.
Op plaat vijf van ons boek zien wij de bedoelde fabrieken. Wat de steenbakkerij is, kunt ge wel zien aan de opeengestapelde steenen, die al gereed zijn en in den omtrek van de fabriek | |
[pagina 9]
| |
staan. Dat de metselsteenen van klei gebakken worden weet ge zeker wel. In ons land vindt men vele plaatsen zeer rijk aan kleibeddingen, zooals langs den IJssel in Overijssel en Gelderland, in Zuid-Holland, Utrecht en in Friesland. Ook wordt veel klei met het baggernet van den bodem der rivieren opgehaald. De kleur der klei is wit, grauw of blauwachtig, al naar dat zij meer of minder met andere en ijzerhoudende stoffen vermengd is. Daarvan hangt ook de kleur af die de steenen bij het bakken verkrijgen, want zoo ge weet, verschillen ze nog al wat in vorm, kleur en prijs. Sommige zijn geel, zooals de klinkers, anderen grauw; die noemt men hardgrauw en zijn de duurzaamste metselsteenen; nog andere soorten zijn licht- of donkerrood. Ziet gij die kinderen wel aan het werk? Wat meent ge wel dat ze uitvoeren? Ze zijn aan het vormen. Zij voegen de klei in houten vormen. Als de steenen daarin hunne gedaante verkregen hebben, worden zij in luchtige schuren geplaatst om daar eenigszins te drogen. Daarna komen zij in groote ovens, die bij de vele brandstoffen, die voor het bakken noodig zijn, soms twee à drie honderd duizend steenen kunnen bevatten. Daar worden zij dan aan eene zeer groote hitte blootgesteld en dat noemt men bakken. De hardhead die de steenen daardoor verkrijgen hangt veelal af van de soort van klei die men gebruikt, maar ook van de hitte waaraan men ze blootstelt. Waar het in den oven het heetst is vindt men na de bekoeling de hardste en dus de beste steenen. Er heerscht vrij wat bedrijvigheid aan de fabriek. Er ligt ook al een schip om de gereed zijnde steenen te laden en te vervoeren naar de plaats waar er meê gebouwd moet worden.
Op dezelfde plaat ziet ge ook kalkovens. In andere landen wordt veel kalk gebrand uit krijt of kalksteen. Daar wij die niet bezitten brand men bij ons de kalk uit schelpen, dat zijn de woningen van vele diertjes die in de zee leven. De Noordzee levert ons zeer veel schelpen; ze worden, aan het strand gespoeld zijnde, door de schelpvisschers onzer kust met netten opgehaald. Om er kalk van te maken moeten ze ook sterk verhit worden in de kalkovens. Om dit te doen gebruikt men veel turf, waarvan ge eene groote hoeveelheid bij de kalkovens vindt. Men noemt dat werk kalkbranden. De pas gebrande kalk noemt men ongebluschte, ook wel bijtende kalk, omdat zij vele stoffen waarmeê zij in aanraking komt doorbijt of doorvreet, dat is doet vergaan. De metselaar kan die ongebluschte kalk ook niet gebruiken. Hij moet ze eerst blusschen, dat is de klompen waaruit hij bestaat met water begieten. Die klompen worden dan zeer heet, beginnen te sissen, waarna het water verdwijnt; ze zwellen op, vallen eerst in kleinere stukken en daarna wordt de stof een wit, stuivend droog poeder, dat gij wel kent als de gewone kalk. 't Is aardig, het water vermengd zich met de ongebluschte kalk en toch is zij een droog poeder. De hoeveelheid wordt door het blusschen ook een derde meer. Als men op zes kilo gebrande kalk, drie kilo water giet, verkrijgt men acht kilo droog poeder. Is dat niet vreemd? Als de metselaar de kalk tot metselen wil gebruiken moet hij die met zand vermengen, anders zou zij tusschen de steenen wel zeer spoedig verharden maar ze niet verbinden. | |
[pagina 10]
| |
Het zand moet er zeer goed door gewerkt worden, anders is de hoedanigheid van de metselkalk minder goed. Door het bezoek aan de twee fabrieken gebracht, zijn wij goed bekend geworden met twee voorname gronstoffen, benoodigd tot den bouw der huizen.
Kijk, in de timmermanswerkplaats van den aannemer Rups is het werkvolk toch aan den arbeid. De aannemer heeft zijn volk twee uren vrij gegeven na het leggen van de eersten steen, en gezegd dat ieder, die na verloop van dien tijd in den winkel flink aan het werk was, een schoft boven zijn volle loon voor dien dag zou genieten. De aannemer houdt er van om vaart achter het werk te zetten; de deur- en raamkozijnen moeten geplaast of gesteld worden, zoodra het metselwerk zoover gevorderd is, en reeds den volgenden dag zal men, en met kracht, daaraan beginnen. - De aansporing en de belofte van den meester heeft eene goede uitwerking gehad op het volk. Ze waren allen op den bepaalden tijd present en aan 't werk. Laat ons de timmermanswekplaats aanwippen. Hé, wat een drukte! De een hakt, een ander schaaft, de derde zaagt, een vierde past en meet, - al de werklieden zijn even bedrijvig. Het hout heeft al heel andere vormen gekregen sedert wij het aan planken of zoogenaamd bezaagd hout, bij den zaagmolen gezien hebben. Daar staan al enkele raam- en deukozijnen gereed en de knecht daar bewerkt een paneelen deur. Als ieder zoo zijn best doet als hier, zal de bouw van de villa wel flink opschieten. De gereedschappen waarmeê de timmerman het hout bewerkt, zijn van ijzer. Dit metaal komt bij den bouw van een huis in de gedaante van spijkers, muurankers, sloten, enz. veel voor. Al maakt het ijzer geen hoofdbestanddeel van de bouwstof uit, het is toch onmisbaar. Gij weet zeker dat het ijzer met andere stoffen vermengd in mijnen in den grond wordt gevonden. Dan heet het erts of ijzererts. He moet van die vreemde stoffen geschieden worden, eer men er werktuigen of benoodigdheden voor den bouw van een huis van ken maken.
Op plaat zeven is eene steengroeve, en wel die bij Choigny, in België, afgebeeld. Die plaat moet gij eens bezien en dan zullen wij u het een en ander vertellen van de gehouwene steenen, die men behaalve de gebakken steen, dikwijls voor den bouw van aanzienlijke huizen gebruikt. Men vindt op aarde groote bergketens die uit steen bestaan, zooals marmer, hardsteen, zandsteen en duifsteen, die met den zandsteen veel overeenkomst heeft. He marmer is een schoone | |
[pagina t.o. 10]
| |
[pagina 11]
| |
harde steen, die heel fraai geslepen en gepolijst kan worden. Men vindt het marmer in groote hoeveelheid in Italië in de Apenijnen, op de Grieksche eilanden, in België, Saksen, Bohemen, Engeland en Schotland in verschillende kleuren, als: wit, zwart of met vlammen of anderen van verschillende kleuren. Somtijds moet men diep in de mijnen graven om het te bekommen, maar ook dikwijls vindt men het in opene groeven. Dan behoeft men slechts eene aardlaag weg te nemen om groote marmerblokken met houweel en breekijzer te lichten. Men bezigt het marmer tot schoorsteenmantels, trappen en vloersteenen in de gangen der voorname gebouwen. Ook wordt het gebruikt om er standbeelden van te vervaardigen. We noemden in de tweede plaats hardsteen. Dat komt veel uit de steengroef die op plaat zeven is afgebeeld. In de provincie Henegouwen in België vindt men vercheidene van die groeven, die voor ons land den hardsteen leveren. De Escozijnsche steen, zoo genoemd naar een der dorpen, warbij de steengroef gevonden wordt, houdt men gewoonlijk voor de beste. Een andere soort van steen is bekend onder den naam van Arduin, waarschijnlijk omdat zij gehaald wordt uit een steengroef bij Hardonin in Frankrijk, niet ver van de Belgische grenzen. Deze steensoort wordt op den duur harder, vooral als zij aan de lucht wordt blootgesteld. Arduin laat zich als het pas uit de groeve komt, gemakkelijk zagen, daarom gebruikt men het voor lofwerk aan gavels van huizen of ook wel aan kolommen, in 't algemeen aan voorwerpen die buiten, in de lucht geplaatst zullen worden. De kleur is helder grauw. De Bentheimer- en Bremersteen, behooren tot de soort die men zandsteen noemt. Zij zijn gemakkelijker te bewerken dan de anderen. Men heeft roode en witte Bentheimersteen. De duifsteen wordt uit den grond gedolven, vooral in streken waar vroeger vuurspuwende bergen waren. Op de plaat is men bezig om de gehouwene steenen, pas uit de groeve verkregen, op wagens, door krachtige paarden getrokken, te vervoeren. Die beestjes hebben wat te trekken, dat verzeker ik u, want al de genoemde steensoorten zijn zwaar. Ze zijn bovendien nog ruw, en aangezien de genoemde soorten alle in meerdere of mindere mate voor den bouw der villa noodig zijn, brengen wij een bezoek aan de steenhouwerswerkplaats, op plaat acht, om te zien wat de werklieden er wel van maken voor het Buiten van den heer van Lierum.
De opzichter en de aannemer vinden wij er ook al weer. Die zijn aan het meten der groote blokken, die tot verschillende einden zullen bewerkt worden. Daar buiten de werkplaats is men bezig om het marmer te zagen, dat tot schoorsteenmantels zal gebezigd worden. Het is Carrarisch en Parisch marmer, dus van het kostbaarste dat er bestaat. | |
[pagina 12]
| |
Het eerste komt uit Italië, het laatste van het Grieksche eiland Paros. In de werkplaats is men bezig om van hardsteen drempels voor deuren, onderstukken voor raamkozijnen, trappen en bovenstukken voor de stoep en het bordes te maken, en in een anderen hoek maakt men van Arduin sieraden om aan den gevel der villa van den heer van Lierum aan te brengen. Het zal een prachtig buiten worden. Ik moet u zeggen dat mijne nieuwsgierigheid wel ietwat is opgewekt om eens te zien hoever men al met den bouw gevorderd is. Zullen wij er eens samen heêngaan? Bezie dan eerst nog eens plaat acht, de werkplaats der steenhouwers, en dan begeven wij ons naar het bouwterrein. De duifsteen, waarvan wij ook spraken, en die gij niet ver van de steenhouwerij ziet liggen, zal niet dienen om als steen gebuikt te worden maar men zal er een poeier van malen, dat tras of cement genoemed wordt, en dat men gebruikt tot metselen van kelders, regenbakken of andere dingen, die in of onder den grond zijnde, aan water worden blootgesteld, want de cement, niet anders dan een soort van kalk, verhardt in het water beter en spoediger dan de gewone kalk. Nu hebben wij lang genoeg bij de steengroeve en steenhouwerij vertoefd. Vooruit! naar de villa, in aanbouw.
Wel, verbazend wat is men er meê gevorderd! Zie eens, de muren zijn reeds opgetrokken, de balklagen voor de verschillende verdiepingen aanwezig, al de deur- en raamkozijnen er in gesteld. De bekapping staat er reeds op, men heeft het dak beschoten, dat is: men heeft aan de bekapping eene geheele houtbedekking aangebracht, daarop stengels, dat zijn latten, gespijkerd en op deze komen nu de dakpannen; men is juist bezig om de pannen op het dak te brengen. Dat treffen we. We zullen eens zien hoe dat in zijn werk gaat, dat is wel eens aardig om te zien. Al het volk, timmerlieden, metselaars, alle handen helpen meê en daarom loopt het ook zoo spoedig af. Zoo ooit, dan komt hier het spreekwoord: ‘Vele handen maken het werk licht’ te pas. Op het beschoten dak zitten verscheidene werklieden, op de ladders staan ze ook van afstand tot afstand, zoover van alkaâr dat ze elkander gemakkelijk een pan kunnen aanreiken. Nu geeft nummer één, die op den grond bij een zeer groote stapel dakpannen staat, er een aan nummer twee, die laag op den ladder geplaatst is, deze aan nummer drie, en zoo geven zij ze elkander aan tot aan den laatsten man, die ze op het dak legt. Op deze wijne brengt men telkens, in weinige seconden, een dakpan waar zij behoort te leggen en in korten tijd is het geheele dak er van voozien. Niet alle daken worden met pannen bedekt. Men gebuikt daartoe ook wel eens leien. De dakpannen worden even als de metselsteenen van eene aardsoort gebakken, nadat zij hunne gedaante ook in vormen vekregen hebben. Zij zijn veel brozer dan de steenen. Als zij van het dak op de straat vallen zijn ze stuk. Dat is met de steenen het geval niet. | |
[pagina t.o. 12]
| |
[pagina 13]
| |
De leien die men soms in plaats van pannen gebruikt komen uit de leigroeven in Engeland, ook wel uit Duitschland. De Ardennen, een gebergte in Frankrijk, bestaat bijna geheel uit leirotsen. Zeer groote blokken worden uit het gebergte losgebroken, soms wel eens door buskruit. Dan splijt men ze in dunne bladen en gebruikt de fijnste tot leien, nadat ze eerst effen en glad geslepen zijn. De grovere soort slijpt men niet, omdat dit voor dakbedekking niet noodig is. Voor schoorsteenmantels en tafelbladen worden de dikste en hardste stukken ook wel eens gebruikt. Zie, men is al bezig om de zerken voor de stoep aan te voeren en van den wagen af te laden. Die komen uit de steenhouwerij, die we straks bezochten. Als nu het dak geheel gereed is, beginnen de timmerlieden aan het binnenwerk van de woning. De vloeren en den zolder worden eerst gelegd, dan volgt het schotwerk, daarna het timmeren der kasten, het aanbrengen van de lambriseering, het bewerken der deuren, enz. enz. Als de timmerman gereed is, welke ambachtsman is dan aan de beurt om zijn werk te verrichten? Ik denk dat het de verver is of de schilder, zooals hij ook veel genoemd wordt, en ook de stukadoor.
Omdat er al veel van het houtwerk voor de villa in de werkplaats van baas Kwastenburg is, zullen wij daar eens heengaan om te zien wat de werklieden er uitvoeren en of zij ook nog al ijverig werken. Op plaat tien is die winkel afgebeeld. Gij kunt er dus ook een kijkje gaan nemen. Wat doet die knecht nu? moet dat misschien ook al verven heeten, hij wrijft met een steentje al maar over het hout van eene deur, die er nog al sierlijk uitziet. Mij dunkt hij zal er krassen in maken. Oordeel niet te voorbarig, de man doet zijn plicht, hij werkt goed door en doet wat hij doen moet. Met een puimsteen schuurt hij het hout glad eer hij het gaat verven. Wilt gij weten wat dat voor een steen is? Hij is zoo licht dat hij op het water drijft, is vol holligheden en openingen, even als eene spons en heeft eene grijswitte kleur. Hij wordt uit de aarde gegraven, in die streken waar vuurspuwende bergen zijn of waar zij vroeger bestonden, die nu zijn uitgebrand, zooals dit werkelijk met sommige vulkanen het geval is. Puimsteen is een stof die bij uitbarsting van een vulkaan als een week schuim vol blazen wordt uitgeworpen en in die gedaante verstijft. De puimsteen is dus eene andere stof als die welke mede uit den krater, dat is de opening van een vuurspuwenden berg komt, en lava genoemd wordt. Als de knecht nu die paneelen deur naar genoegen van baas Kwastenburg geslepen of geschuurd heeft mag hij eerst beginnen ze in de grondverf te zetten. En andere knecht komt aan den meester een plankje vertoonen, waarop hij vakjes heeft gemaakt van verschillende kleuren. Waarom doet hij dat? Wel, deze is aan het verf mengen om verschillende kleuren licht en donker | |
[pagina 14]
| |
te krijgen, en nu laat hij zijn meester oordeelen over de kleuren. Wil Kwastenburg de kleur lichter of donkerder hebben hij behoeft slechts te spreken; door vermenging kan hij het gedaan krijgen. Daar ginds staat een jongen verf te wrijven of te malen. Hij heeft een zeer glad steenenblad, waarop hij de verstof uitspreidt, dan vermengt hij die met gekookte lijnolie en wrijft met een zacht en glad blok steen er overheen. Op deze wijze worden al de minder fijne deelen der verfstof ten laatste geheel fijn en met de olie vermengd. Op deze wijze wordt de verf bereid.
De kunst om met olieverf te schilderen is eene uitvinding van Jan van Eijk, te Bruggen, in het jaar 1411. Het is wel waarschijnlijk dat die kunst eerst later is toegepast op het huisschilderen. Kwastenburg schijnt huis- en rijtuigschilder te zijn, winkel staat ook al een rijtuig, waaraan een der werklieden arbeidende is. Tot verven zijn verschillende stoffen noodig, als: indigo, spaansch groen, vermiljoen, oker, zwartsel, loodwit enz. Wij kunnen over al deze dingen hier niet spreken, want dat zou ons te lang ophouden. Maar wat zien wij daar in die kisten staan? Ha, dat is glas, waarvan er ook nog al veel voor de villa noodig is. Over dat goedje moeten wij nog even spreken. Weet gij hoe wij aan deze nuttige stof komen? Wel ja, het wordt geblazen in de glasblazerij? Dat antwoord had ik wel verwacht. Maar wat gebruikt men om glas te maken? De hoofdbestanddeelen zijn zuiver zand en salpeter, die men door ze in den glasoven heel sterk te verhitten, tot eene vloeibare massa maakt. Nu doopt men met een blaaspijp in die stof, even als gij met de pijp in het zeepsop doet, om bellen te blazen. De glasblazer blaast nu het glasklompje, aan het benedeneinde van zijn pijp, door het mondstuk of boveneinde zoolang dat hij een bel krijgt, die hij door ze te slingeren van gedaante verandert, of die zijn helper vervolgens den vorm geeft dien men er aan verlangt. Het vensterglas verkrijgt men op dezelfde wijze, maar dan moet de blazer zijn pijp telkens weer indoopen, om genoegzame hoeveelheid te krijgen voor eene groote plaat. Heeft hij nu door blazen een cylinder van eenigen omvang verkregen, dan laat hij die op eene kunstige wijze openspringen, waarna het verkregen glas, op den dus genoemden streksteen, tot platte platen vervormd wordt. De glasplaten die men later voor spiegels noodig heeft vereischen wat meerdere zorg; deze worden gegoten. Op dezelfde wijze verkrijgen wij ook de groote spiegelruiten, die men thans niet allen in groote winkels, maar ook in vele woonhuizen aanbrengt. Terwijl de schilder in den winkel het fijne verven voorbereid en in het huis aan het grondverven is, verricht ook de stukadoor zijn werk. Hij moet de plafonds maken. Aan de zolderbalken komt latwerk, daartegen wordt riet bevestigd, door het aan de latten met koperdraad vast te | |
[pagina t.o. 15]
| |
[pagina 15]
| |
hechten. Daarna wordt dat riet eerst ruw en later net bepleisterd en met ornamenten van gegoten gips, dat is ook een kalksoort, versiert. Ook de wanden van den gang worden door dien ambachtsman gestukadoord en met lofwerk en beeldjes uit gips versiert. De heer van Lierum is zeer in zijn schik dat de aannemer zoo flink heeft voortgemaakt. 't Binnentimmerwerk is klaar. De stukadoor heeft zijn werk verricht. Evenzoo de schilder en glazenmaker. De behanger en stoffeerder gaan nu aan het werk. Nu komt Mijnheer en vooral Mevrouw, die voor dit werk het opzicht op zich nam, van tijd naar de vorderingen zien. Tegelijk dat zij met de kinderen een bezoek aan de villa brengen, nu het behangen en stoffeeren al vrij wat gevorderd is, zullen wij er ook eens een kijkje gaan nemen. Wilt ge meêgaan? Verbeeldt u dan maar te zijn in een der vertrekken, die gij op plaat elf ziet voorgesteld. Wat keurig behangsel en hoe kostbaar! Ja, het behangen der kamers was niet onder de aanneemsom begrepen. De heer van Lierum wilde aan Mevrouw de keuze hiervan overlaten. Mij dunkt aan het keurige papier er voor gebruikt, kan men den goeden smaak der toekomstige bewoonster ontdekken, maar ge moet ook niet vragen wat het gekost heeft. De vloerkleeden zijn met het behangsel geheel in overeenstemming, zoowel wat de kleur als de kostbaarheid betreft. Evenzoo zijn de overgordijnen, die juist worden opgehangen, geheel in harmonie met de andere zaken, ook met het overtrek van de sierlijk gebeeldhouwde stoelen. Gustaaf en Marie, die meêgingen, bewonderen de prachtige meubelen die reeds aanwezig zijn. Op de plaat staan zij bij een sierlijke tafel van prachtig gebeeldhouwd ebbenhout en een blad van Parisch marmer, zoo fijn geslepen en zoo fraai gepolijst dat men er zich in zou kunnen spiegelen. - De kolossale spiegels reiken van den schoorsteenmantel tot het plafond en prijken in prachtige vergulden lijsten, terwijl de gipsornementen, door den stukadoor aan den schoorsteen aangebracht, door de frissche helderwitte kleur zeer schoon bij die vergulden lijsten afsteken. Mij dunkt de heer van Lierum moet wel rijk zijn, daar hij behalve zijn sierlijk woonhuis in de stad, deze villa laat bouwen om er slechts in den zomertijd verblijf te houden.
Binnenkort zal de familie het Buiten kunnen gaan bewonen. Na dit bezoek, dat ook wij meêmaakten, hebben Mijnheer en Mevrouw den dag bepaald dat zij de villa zullen betrekken. Het zal zijn 20 April, omdat de natuur in dit voorjaar zoo vroeg en voordeelig ontwikkeld is. Er zijn een aantal uitnoodigingen gezonden tegen den volgenden dag, namelijk 21 April, tot eene eerste receptie in de nieuw gebouwde villa. Op plaat twaalf zien wij dan ook in de nieuwe woning een aantal heeren en dames, die van de uitnoodiging gebruik maken. Zij hebben hun compliment gemaakt aan Mijnheer en Mevrouw | |
[pagina 16]
| |
en bezien achtereenvolgens al de vertrekken. Allen zijn vol lof over den solieden bouw, over de nette afwerking, over de goede verdeeling en keurige inrichting. Op de plaat zien wij een groot gezelschap in de zaal, terwijl een knecht aan de gasten eenige ververschingen aanbiedt. Jammer dat wij den tuin niet op de plaat kunnen zien, want die is allerliefst aangelegd. Zooals hij nu is kan hij bijna nog geen tuin genoemd worden, maar de aanleg is zoo lief en zoo sierlijk dat hij voor de toekomst veel beloofd. Dat is ook het gevoelen der dames en heeren, die ook daar het een en ander gingen bezichtigen.
De eigenaar en zijn echtgenoot zijn zeer in hun schik, dat alles zoo goed is afgebouwd, en dat met hen ook al de vrienden vol lof zijn, zoowel omtrent het Buiten zelf als de inrichting. Er worden dien dag genoegelijke uren op ‘Bella,’ zoo werd de villa heden gedoopt, gesleten en dat het niet aan toasten en gelukwenschen aan de bewoners ontbrak, behoef ik nauwelijks te zeggen. Nu, ook wij, die den bouw van dit nieuwe huis in bijzonderheden hebben gezien, ook wij wenschen aan den heer van Lierum en familie van harte toe dat zij lang en gelukkig op ‘Bella’ mogen wonen. |
|