Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
II.Zuster Hadewijch mag met Bloemardinne geïdentificeerd worden. | |
III.Ten onrechte wordt het werk ‘Vanden twaelf dogheden’ aan Jan van Ruusbroec toegeschreven. | |
IV.De Bekentenis van Obbe Philipsz. is door hemzelf geschreven. | |
V.De excursies van Peter Dieppurch in zijn Annalen (ed. R. Doebner) bevatten geen specifiek Protestantsche beginselen en zijn ook niet als ‘onbewust Reformatorisch’ te beschouwen. | |
VI.Ten onrechte heeft Friedrich Ratzel den, ook voor de algemeene geschiedenis der godsdiensten zoo belangrijken, ‘Voelkergedanke’ ter zijde gesteld. | |
VII.De meening als zou de Dionysos-cultus in Griekenland niet autochthōn, maar van Thracische afkomst zijn, dient verworpen te worden. | |
[pagina 2]
| |
VIII.De eigenaardige psychische geaardheid van de vrouw, zooals die o.a. door G. Heymans in ‘Die Psychologie der Frauen’ wordt beschreven, geeft ons het recht haar een grooteren aanleg voor het religieuze leven en een bijzondere begaafdheid op zedelijk gebied toe te kennen. | |
IX.Socrates heeft te recht de deugd voor leerbaar gehouden. | |
X.Het is wenschelijk in Jac. 1:1, 2:1 geen interpolaties aan te nemen. | |
XI.Jes. 66:3 vertale men de woorden mazkīr lebōnāh niet b.v. met de Leidsche Vertaling door ‘wie wierook ontsteekt’; veeleer denke men hier aan een belijden der zonden bij het rookoffer. | |
XII.De godsdienstige verschijnselen behooren niet alleen aan een collectief-psychologisch, maar ook aan een individueel-psychologisch onderzoek onderworpen te worden; zoowel Wilhelm M. Wundt als William James zijn op dit gebied te veel in uitersten vervallen. | |
XIII.De empirische godsdienst-psychologie dient gescheiden te blijven van kentheoretische onderzoekingen. | |
XIV.De mystiek behoeft niet steeds samen te gaan met onsociale neigingen; E. Murisier heeft daarop niet voldoende den nadruk gelegd in zijn ‘Les maladies du sentiment religieux.’ | |
XV.Ten onrechte houdt Adolf von Harnack in zijn Dogmengeschichte (4. Aufl. III, 436) de mystiek voor een Katholiek verschijnsel. | |
[pagina 3]
| |
XVI.Een systematische bestudeering van de Middelnederlandsche palaeographie is ook gewenscht in het belang van de studie der godsdienstige literatuur der M.E. | |
XVII.Uitdrukkingen, welke in de religieuze litteratuur zoo vaak voorkomen, als ‘spiegel der deugden’, ‘spiegel der zaligheid’, enz. zijn metaphoren, uit een primitief denken te verklaren. |
|