Voorrede.
In de eerste plaats past het hier een woord van dank uit te spreken aan de Theologische Faculteit voor de mij verleende toestemming om met het oog op mijn toekomst en in verband met mijn palaeographische studiën dit onderwerp, het uitgegeven van een handschrift, te mogen bewerken.
Mijn hooggeëerde Promotor, Prof. Dr. W.J. Kühler, wees mij op dit even belangrijke als aantrekkelijke onderwerp, gaf mij voorlichting bij den opzet, en stond mij met raad en daad ter zijde bij de bewerking.
Prof. Dr. H. Brugmans deelde mij mede van zijn rijke kennis op het gebied der Middelnederlandsche palaeographie, en getroostte zich ook de moeite het handschrift te raadplegen.
De philologische woordverklaring bij den tekst is van de hand van Dr. A.A. Verdenius, leeraar bij het Openbaar Middelbaar Onderwijs te Amsterdam, daartoe in overleg met Prof. Kühler aangezocht.
Door de welwillendheid van Mr. A.C. Bondam, Rijks-Archivaris in Gelderland te Arnhem, kon ik telkens, soms voor geruimen tijd, de beschikking krijgen over het Arnhemsche handschrift.
Aan den heer A.W.M. Mensing te Aerdenhout ben ik zeer veel dank verschuldigd voor de toestemming kennis te mogen nemen van zijne uitgebreide verzameling handschriften en incunabelen, hetgeen mij bij de bewerking van deze uitgave zeer te stade is gekomen.
D. de Man.