• Jaartallen en drukvermeldingen zijn bij boeken uitgegeven door G.A. van Oorschot uiterst onbetrouwbaar. Alle jaartallen die ik u voor Hermans-magazine 14 doorgaf nam ik over uit het boek zelf. In latere colofons komt Van Oorschot vaak met allerlei andere jaartallen op de proppen.
Van de drukaanduiding is bij latere drukken helemaal niets zinnigs te zeggen. De derde druk van Ik heb altijd gelijk heeft zelfs helemaal geen jaartal. ‘1964’ ontleende ik aan de bibliografie van het Letterkundig Museum.
Wim van der Beek
Amsterdam
• Op 9 januari 1995 maakte ik ƒ 17,50 over naar uw giro 3132431 ter bestelling van een boekje van W.F. Hermans, Wandeling door Amsterdam. Tot op heden heb ik nog niets ontvangen. Vindt u zelf de levertijd ook niet wat erg lang? Dat zijn we in Rotterdam en omgeving niet zo gewend.
Mw. M. Sparnaay
Vlaardingen, 23 februari 1995
• In Hermans-magazine 14 wordt op pagina 54 terecht de vraag gesteld wat de relevantie is van de foto op het omslag van de editie van Nooit meer slapen in de Grote Letter Bibliotheek.
Een foto van dezelfde ‘schedel’ werd gebruikt op het omslag van Het gemillimeterde hoofd van Gerrit Krol (Querido, tweede druk, 1978). Op dat boek is de afbeelding zeer geslaagd.
Is hier sprake van omslagplagiaat?
B.S. Veldkamp
Amsterdam
Collectie Veldkamp
• Wellicht iets om nader te bestuderen: Horror Coeli uit de collectie van Simon Vestdijk met aantekeningen en met opdracht van de auteur. Die opdracht is interessant: later zal Hermans Vestdijk onderuithalen, een zoveelste geval van vadermoord in litteris.
G.H. Wynia
Hengelo
• Niet alleen Hermans zelf heeft gefantaseerd over een alternatief slot voor Nooit meer slapen [H-m 14, p. 54]. In Kwadraats Groot Literair Lees Kijk Knutsel en Doe Vakantie Boek (Kwadraat, 1993) van Arnold Hitgrap, Coen Reidingk en Brett Tanner wordt op bladzijde 36 eveneens een voorstel voor een verrassend, afwijkend eind gegeven:
‘Lees Nooit meer slapen van W.F. Hermans tot bladzijde [228]: “Dit is nooit meer slapen. Mijn hand voor mijn mond schijnt mij het verder ademhalen te willen beletten.”
Plotseling richt Arne zich vrolijk op.
“Kiekeboe!” schreeuwt hij uitgelaten, en hij voegt eraan toe: “Grapje! Ja, je trapte erin! Geef toe!”
Met een servetje veegt hij het griesmeel van zijn achterhoofd. Hij moet zelf vreselijk lachen.
Beteuterd sta ik erbij. Verdomme.
“O, trouwens,” gaat Arne verder, “je zoekt toch een meteoriet-inslag? Ik heb er net daar één gezien. Een kleintje weliswaar, maar zeker de moeite waard.”
Eindelijk een bewijs voor de hypothese die ik bewijzen moest.’
Joris Bekkers
Nijmegen