Klos op klompen (2)
Tom van 't Hoff
Foto: Méland Langeveld
Amsterdam, 23 januari 1995, 's ochtends kwart voor tien, het Amsterdamse Gerechtshof behandelt de zaak Hermans - Polak in hoger beroep (zie ook jaargang 3, nummer 9 van dit blad).
Voor de verandering krijgt de advocaat van Polak, mr Carien Záborszky-van Boxtel, dit keer als eerste het woord. Zij betoogt dat het Hermans bij de kwestie van de mystificaties Lebensraum en Pang kennelijk meer om de hoogte van de schadevergoeding is te doen dan om de principiële kant van de zaak. Zij becommentarieert nog maar eens alle grieven van Hermans die ook al in eerste termijn, bij de rechtbank, ter sprake kwamen.
Halverwege haar betoog vraagt het hof, inmiddels erg nieuwsgierig geworden, om inzage in de gewraakte boekjes. Hermans' advocaat mr S.A. Klos, die destijds een groot aantal boekjes in beslag liet nemen, moet echter ook na lang zoeken bekennen dat hij geen enkel exemplaar bij zich heeft. Nadat Polaks advocate hem te hulp is gekomen, gaan de mystificaties van hand tot hand. Eén van de rechters monstert de boekjes en zegt: ‘Keurig gedaan!’
Uitgebreid gaat mr Záborszky verder in op de grief van Hermans dat de boekjes lasterlijk zouden zijn. Maar wat is laster? Als voorbeeld noemt zij de uitlatingen van Hermans zelf in Vrij Nederland van 4 juni 1994 over de inmiddels 84-jarige, uit Duitsland afkomstige Helmut Salden, ooit ontwerper van omslagen van boeken van Hermans, maar volgens de schrijver nu een ‘zieke oude man’. In vn beschuldigde Hermans Salden ervan dat deze na de komst van zijn landgenoten in 1940 ‘het feldgraue Wehrmachtsuniform’ had aangetrokken. In werkelijkheid was het enige uniform dat Salden in de oorlog droeg het gestreepte pak van een kz-gevangene. Salden verbleef in zeventien concentratiekampen, Zuchthäusern en gevangenissen. Dergelijke enormiteiten worden Hermans in Polaks boekjes in ieder geval nergens in de mond gelegd, betoogt mr Záborszky.
Dan is het woord aan Klos. Hij meent dat het wel degelijk om een principiële zaak gaat, waarbij sprake is van schending van alle persoonlijkheidsrechten van zijn cliënt. In een ernstige zaak als deze gaat het niet aan het slachtoffer ‘met een fooitje [lees: ƒ 12.500, -] naar huis te sturen’. Klos beroept zich daarbij op wijlen Adriaan Venema, die in zijn memoires Verleden Tijd een hoofdstuk aan de affaire wijdde. Klos noemt Venema een autoriteit, waarop een rechter prompt reageert: ‘Vindt u Venema écht gezaghebbend?!’ Klos draait als een blad aan een boom om: ‘Neenee, geen autoriteit, ik ben het roerend met u eens.’
Principiële zaak of niet, Klos heeft het vervolgens alleen nog maar over geld. Hij zegt te betwijfelen of er niet meer dan tweehonderdvijftig exemplaren van elk boekje zijn gedrukt. Met de boekjes is nu grof geld te verdienen, zo heeft hij begrepen bij navraag bij enkele ‘antiquairs’. Om welke bedragen het gaat krijgen we niet te horen en dat is niet zo vreemd, want voor de prijs van een boek moet je nu eenmaal niet bij een antiquair zijn maar bij een antiquaar.
‘Maar heeft u zich dan niet van de aantallen vergewist toen u tot een schikking kwam met uitgever Timmer?’ vraagt het Gerechtshof. Klos moet het antwoord schuldig blijven.
Polak heeft dan al verklaard dat hij geen enkel boekje meer in huis heeft: de nog overgebleven exemplaren heeft hij allemaal stuk voor stuk in de gemeentelijke papierbak gegooid. Wanneer mr S.A. Klos plompverloren hoont dat Polak de boekjes wel zal hebben verbrand, wordt de advocaat onmiddellijk op de beladen term ‘boekverbranding’ gewezen. Wit wegtrekkend beweert Klos dat hij met zijn opmerking geen enkele bijbedoeling had, maar iedereen denkt: van iemand die van zijn ouders de voorletters sa meekreeg zou je iets meer historisch besef verwachten.