Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Het bezoek Het zijn, dacht ik, verder schrijvend, Avondwolken geweest, Het langs mijn venster drijvend Vogelvormige beest; Een drift van herfstige nevels Die, na een oponthoud, weer Voortzwieren, suizend als vleugels. - Hoe erbarmelijk was dit verweer. Want reeds trok mijn pen, eigenmachtig, Krassend op het papier, Woorden als wintertakken En door dat woud vloog een gier. - Geen wonder, dacht ik, is begrensder Dan één dat zoo vreemd zich onthult. - Toen, achter mij, voelde ik het venster Van grijs geveêrte vervuld. Er kwam een geluid van klauwen, Van klapwieken op het kozijn, Een bek gaf me een beet in den schouder Dat ik luid schreeuwde van pijn. 't Was niet, als zoo vaak tevoren, Een eenzelvig avontuur. Ik snelde, in wanhoop, verloren, Naar mijn wapens tegen den muur. [pagina 12] [p. 12] In mijn hand het blinkende wapen, In de kamer de rook van het schot: Eerst toen woei langs mijn slapen Het besef van uw komst, mijn God. - Hoe vaak, aan mijn tafel, met hardheid, Betwijfel ik thans uw bezoek, Buig dieper over mijn arbeid; Maar nooit voltooi ik het boek. M. Nijhoff Vorige Volgende