Hans Michel Goedbloed zingt de voornaamste en nieuwste liederen
(1805)–Anoniem Hans Michel Goedbloed zingt de voornaamste en nieuwste liederen. Nooit te voren gedrukt.– AuteursrechtvrijStem: De Waereld is in rep en roer.1.
Ik ben op [gister] eerst getrouwd,
Het geen my van daag al rouwd,
Myn vent weet van geen zorgen, bis.
Ik dagt hy was zo wel gezind,
Hy was onnozel als een kind,
Maar ‘k vrees de dag van morgen. bis.
2.
Ik zorg voor hem en ’t huisgezin,
Maar hy brengt my zo weinig in,
En weet niet als van zuipen, bis.
Des morgens vroeg en s’avonds laat,
Ja s’nagts krold hy nog langs de straat,
Hy kan zig zagt bedruipen. bis.
| |
[pagina 67]
| |
3.
’t Is zeven gulde alle week,
Ik zag het toen hy ’t na hem streek,
En ik kryg net een daalder, bis.
En is myn eeten dan niet vet,
Dan rost y my nog s’nagts in bed,
Ik word hoe langs hoe kaalder. bis.
4.
Ik heb een Naaister op de vloer,
Een weelig meisjes van la tour,
Die krygt dan goede woorden, bis.
En s’avonds stuurt hy my op straat,
Wie weet wat hy dan maaken gaat,
Daar zy hem tog bekoorden. bis.
5.
Spreek ik een woord dan is ’t verbruit,
Dan kryg ik slaagen op myn huid,
Hy slaat de boel aan stukken, bis.
Het porcelyn moet van de wand,
De potten, keetels aan een kant,
Wie moet zulk kwaad niet drukken. bis.
6.
En dat het meeste my verdroot,
Hy streeld een ander op zyn schoot,
Laat my in min verteeren, bis.
Al schoon hy reeds myn beste goed,
Verzoopen heeft die dronke snoet,
Nu komt hy om myn kleeren. bis.
7.
Leef ik met zulk een vent voortaan,
Dan mag ik wel uit schooijen gaan,
Wat kan my ’t werken baaten, bis.
Hy noemt my nog zyn lieven kind,
Geen ogenblik getrouw bemind,
Dan zou hy zulks wel laaten, bis.
| |
[pagina 68]
| |
8.
Dan stuift hy weder op de vloer,
Nu is ’t makrol, jou slet, jou hoer,
Schaf op of ‘k zal jou leeren, bis.
Het vleesch is vast niet na zyn zin,
Al schoon hy brengt een daalder in,
En alles gaat verteeren. bis.
9.
Och jonge dochters neemt aan my,
Een spiegel in de vryery,
Hoort na geen jonkmans klagten, bis.
Verslyt liefst in de eenzaamheid,
Met naaijen uwe jongen tyd,
Dan ziet ge u nooit verachten. bis.
10
Wat heb ik nu van myne trouw,
In naam helaas, ben ik wel vrouw,
Maar kon ik wettig scheiden, bis.
Daar was geen vent die ooit myn hart,
In zyne strikken kreeg verward,
Ik wil de min bestreiden. bis.
|
|