Hans Michel Goedbloed zingt de voornaamste en nieuwste liederen
(1805)–Anoniem Hans Michel Goedbloed zingt de voornaamste en nieuwste liederen. Nooit te voren gedrukt.– AuteursrechtvrijWys: O Holland schoon.1.
O God, die ‘t gantsch heelal regeerd,
Door wiens geducht vermogen
De zee tot haare woestheid keerd,
Haar baaren doet verhoogen,
En ’t geen ons land haar aanzien gaf
Doet worden tot een zwelgend graf
Van duizenden van zielen
Die in haar afgrond vielen.
| |
[pagina 42]
| |
2.
Gy toonde uw Almacht zeer geducht
Ook uit in deeze dagen.
In ’t kort ziet me een ontstelde lucht
Haar waterkolken draagen,
Daar berst de wind met naar geluid
Op uw ontzaglyk wenken uit,
Verbryzeld op dit heden
Ons Hollands schip de Vreede.
3.
Op Sorlings raakte het op strand,
Veel goedren, tuig en vaten,
Door de ongetemde zee vermand,
Moest men daar dryven laaten,
Of aangespoeld, aan land geraakt,
Een jonge Vrouw gantsch moedernaakt,
Wie kan die ramp beschryven,
Zag men het eerste dryven.
4.
Niet lang of ’t aklig schriktooneel
Zag men op nieuw vergrooten.
De woeste zee wierd veeler deel,
Het schip aan stuk gestooten
Daar alle hulp en moed ontbrak,
Dreef als een gantsch verbryzeld wrak,
Men zag ontelbre lyken,
Niets kon dien storm onwyken.
5.
Tot hondertwinting in getal,
Die men het eerst ontdekte,
Geslingerd door dien vloed aan wal,
’t Geen nieuwe schrik verwekte.
Agt Vrouwen droeg men in het wand,
Op hoop van haar behoud aan ’t land.
Dan door het schriklyk vallen
Der mast verdronken ze allen.
| |
[pagina 43]
| |
6.
Te Folkstone of daar omstrent
Vond men drie lieve Kinderen,
Nog aan haar noodlot onbekend,
Niets kon dit onheil hinderen.
Een teder wicht, agt maanden oud,
Nog een aan ’s moeder borst verflouwd,
Zag men ontzield daar dryven,
Niets kon behouden blyven.
7.
Niet meer dan agttien zyn gered,
Een vierdehalf honderd zielen
Door golven in de zee verplet,
Die zulks te beute vielen.
Het schip geheel ontramponeerd,
De laading in den grond gekeerd,
Door storm en yslyk woeden
Verzwolgen in haar vloeden.
8.
Het Zoontje van den Capitein
Moest in zyn prille dagen
Ook hier van ’t droevig voorwerp zyn,
En is met eer gedragen
Na ’t zwygend en verslindend graf.
De dood snyd ’t jeugdig bloempje af,
En doet aan ’s Moeders harte
Vernieuwen al de smarte.
9.
Hoe meenig Moeder schreid en zucht
Om ’t pan aan haar geschonken,
Verwagt de tyding, zo geducht:
,, Uw Zoon is meê verdronken!’’
Hoe meenig huisgezin in rouw!
De Man, door God in d’echte trouw
Tot hulp en troost gegeven
Verloor hierby het leven.
| |
[pagina 44]
| |
10.
Wie treurt niet op het naar geschrei
Dat lucht en zee vervulde,
Wie kan de noodkreet groot hierby
In hart en ooren dulden.
Wat smart treft u door ’s Hoogstens hand,
O lief en dierbaar Vaderland!
En doet in deze dagen
Het rouwgewaad weer draagen.
11.
Ja, Neêrlands Volk! knielt nedrig neer,
Aanbid Gods groot vermogen.
De Almagt van den Opperheer,
Slaat neder, doet verhoogen.
O Scheepsvolk, leer uit dit bericht
Ook t’ aller tyd uw duure pligt
Om na Gods wet te leven,
Hem de eer alleen te geven.
12.
Bescherm, ô God! ons t’aller tyd,
Doet ruime zee en baaren,
Tot zegen en tot straf bereid,
In veiligheid bevaaren.
Betoom de ontzachbre weêr en wind,
Dat die de kielen niet verslind,
Maar brengt aan Hollands boorden
Uit ryke en verre oorden.
|
|