| |
| |
| |
Ledenvergadering IVN (Vergadering VII) Donderdag 30
augustus 1973 9.00 uur
Voorzitter: |
Prof. Dr. W. Thys |
|
Dr. J. de Rooij, Secretaris van de IVN: Verslag over de periode
1970-1973 |
| |
| |
| |
Verslag over de periode 1970-1973 door Dr. J. De Rooij
Secretaris van de IVN
Het is onmogelijk te beginnen met een verslag over de afgelopen drie jaar, bij
gelegenheid van het Vijfde Colloquium Neerlandicum, zonder te denken aan de man
die drie maal eerder, op het Tweede, Derde en Vierde Colloquium, dit verslag
uitbracht: Dr. J.M. Jalink, in leven secretaris van
de Werkcommissie van Hoogleraren en Lectoren in de Nederlandistiek aan
buitenlandse Universiteiten. Toen ik hem in 1970 opvolgde, stelde ik me voor dat
ik drie jaar later dit verslag zou voorlezen met Dr. Jalink op de eerste rij in
de zaal, intens belangstellend en kritisch luisterend, misschien af en toe
glimlachend, hetzij vaderlijk, hetzij ironisch. Dat dit niet zo heeft mogen
zijn, dat Jalink al een jaar nadat hij afscheid genomen had van het
secretariaat, afscheid moest nemen van het leven, stemt tot weemoed, maar ook
tot dankbaar herdenken. In onze herinnering leeft Jalink voort als een van de
mannen van het eerste uur, als de bekwame, ijverige en enthousiaste secretaris.
Ik zei daarnet dat ik Jalink opvolgde. Dat is niet helemaal juist: Jalink was
secretaris van de Werkcommissie, ik ben het van de IVN. Dat is veel meer dan een
formeel onderscheid, het heeft alleen al voor dit verslag duidelijk merkbare
consequenties. Allereerst zal een gedeelte ervan moeten handelen over typische
verenigingsaangelegenheden, en verder hebben we de vraag moeten beantwoorden
wáár dit verslag op het programma van het colloquium geplaatst zou moeten
worden: bij de openingszitting, zoals voorheen, of op de algemene vergadering
van de IVN. We hebben voor het laatste gekozen, omdat de statuten voorschrijven
dat de algemene vergadering zich bezighoudt ‘met de bespreking van de verslagen
van de werkzaamheden van het bestuur’, terwijl twee verslagen - bij de opening
én op de algemene vergadering - wat te veel van het goede zou worden. Maar deze
gang van zaken heeft natuurlijk het nadeel dat niet iedereen die het colloquium
bijwoont ook het verslag hoort.
| |
| |
Daarmee doel ik niet zozeer op de speciale gasten die alleen op de
openingszitting aanwezig waren, als wel op het feit - en hiermee raak ik aan een
wezenlijk probleem, dat een goede inleiding vormt voor het
‘verenigingstechnische’ deel van dit verslag - dat niet alle docenten extra
muros lid van de IVN zijn. Ook op dit colloquium zijn deelnemers aanwezig die
zich nooit als lid opgegeven en/of contributie betaald hebben. Wij geloven niet
dat dit aan een gebrek aan ledenwervende activiteiten van het bestuur ligt. Na
oprichting van de IVN is aan ieder die Neerlandica extra Muros
ontvangt (en dat waren en zijn nog steeds o.a. alle docenten in de
neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten) een mededeling over de pas
opgerichte vereniging gestuurd, met een strookje door middel waarvan men zich
als lid kon opgeven. Dit is later nog eens herhaald en toen na ruim een jaar
bleek dat het ledenbestand nog steeds sterk voor uitbreiding vatbaar was, hebben
voorzitter en secretaris persoonlijke, met de hand geschreven briefjes gestuurd
aan alle in de Docentenlijst vermeide docenten-in-functie die nog geen IVN-lid
waren. Ondanks dit alles is momenteel meer dan de helft van de personen die in
de Docentenlijst zijn opgenomen, nog geen lid van de IVN. Onder hen zijn er
zeker een aantal die zich welbewust afzijdig houden: omdat ze ‘verenigingsmoe’
zijn, omdat het doceren van Nederlands maar een klein deel van hun taak uitmaakt
en ze het niet de moeite waard vinden zich daarvoor bij een organisatie aan te
sluiten, of om welke reden dan ook. Er zijn er echter zeker ook, die wel lid
zouden willen worden, maar eenvoudigweg nog steeds vergeten hebben zich aan te
melden. Het bestuur laat daarom geen gelegenheid ongebruikt, ook deze niet, een
aansporend woord te spreken. Het zou natuurlijk bijzonder stimulerend voor ons
zijn als allen, of vrijwel allen, voor wie wij werken, hun waardering voor dit
werk zouden uitdrukken door toetreding tot de vereniging. Anderzijds handhaven
wij ons standpunt dat wij onze diensten verlenen aan alle docenten extra muros,
ongeacht of het IVN-leden zijn of niet.
Wat de andere activiteiten aangaat die de vereniging zelf betreffen, moge ik het
volgende vermelden. De IVN heeft, na daarvoor het nodige te hebben verricht,
koninklijke goedkeuring verkregen in Nederland en officiële erkenning in België.
In verband met dit laatste was een kleine statutenwijziging noodzakelijk, die
door de leden tussentijds werd goedgekeurd. Bij de praktische toepassing en
hernieuwde kritische toetsing van de statuten bleek echter, dat deze naar het
inzicht van het dagelijks bestuur op meer punten aanvulling en wijziging
behoefden. Ook moest er een ontwerp-huishoudelijk-reglement gemaakt worden,
omdat dit vóór de oprichting niet was klaargekomen. Deze statutenwijzigingen en
| |
| |
het huishoudelijk reglement, waarin nogal wat denk- en
schrijfwerk is gaan zitten, worden op deze vergadering aan u voorgelegd.
Verder heeft het bestuur zich bezonnen op aansluiting van de IVN bij een
overkoepelende organisatie. Na een vrij uitvoerige correspondentie en overleg
werd besloten een aanvraag in te dienen voor het lidmaatschap van de Fédération
Internationale des Langues et Littératures modernes (F.I.L.L.M.). Op 4 augustus
1973 berichtte de secretaris van deze federatie ons dat de IVN als lid was
aanvaard.
Tenslotte moest er in het laatste gedeelte van de verslagperiode nagedacht worden
over de samenstelling van een nieuw bestuur, omdat een bestuur volgens de
statuten gekozen wordt voor de periode tot de volgende algemene vergadering.
Hadden alle bestuursleden zich direct herkiesbaar gesteld, dan was hier weinig
werk mee gemoeid geweest. Het is echter alleszins begrijpelijk, dat onder de
zittende bestuursleden - die grotendeels (de tijd van de Werkcommissie
meegerekend) al twaalf jaar in functie waren - er enkele waren die liever wilden
aftreden. Het vinden van nieuwe bestuurskandidaten bleek echter een moeilijk
karwei, waarop in dit verslag natuurlijk niet kan worden ingegaan, maar dat wel
de nodige tijd en energie vergde.
Dan ga ik nu, na dit korte overzicht van de interne verenigingsactiviteiten, over
tot het verslag van die werkzaamheden waarvoor de IVN uiteindelijk is opgericht.
Ik besef daarbij, dat ik me wegens het groot aantal onderwerpen ten zeerste zal
moeten beperken, wil dit overzicht tenminste niet uitdijen tot een stuk dat een
onevenredig groot deel van de tijd van deze vergadering en de ruimte van het
colloquiumverslag zal opeisen. Beperking kan betekenen: uit de veelheid een
klein aantal thema's kiezen en die wat uitvoeriger behandelen, óf zoveel
mogelijk onderwerpen aan de orde stellen, maar ze slechts zeer kort bespreken.
Ik kies voor het laatste, omdat ik vind dat op die manier een driejaarlijks
verslag het meest aan zijn doel beantwoordt. Uitvoeriger informatie over de te
noemen punten is dikwijls al gegeven in Neerlandica extra
Muros of kan desgewenst nog op deze vergadering verstrekt worden, als de
discussie daartoe aanleiding geeft.
Zoals mijn voorganger deed in zijn verslagen op het Tweede en Derde Colloquium,
wil ik nu eerst nagaan hoe het gesteld is met de uitvoering van de resoluties
die drie jaar geleden zijn aangenomen. De eerste en de laatste twee daarvan
geven geen aanleiding tot bespreking. Met betrekking tot de andere resoluties
valt het volgende te vermelden.
| |
| |
De behoefte aan een bevredigende regeling van de rechtspositie van Belgische
docenten extra muros (resolutie 2) is door de voorzitter
herhaaldelijk onder de ogen van de bevoegde instanties gebracht, met name op de
vergaderingen van de ‘Subcommissie Neerlandistiek in het buitenland’ van de
‘Gemengde technische commissie ter uitvoering van Nederlands-Belgisch Cultureel
Verdrag’, waar hij en degene die tot u spreekt à titre personnel lid van zijn.
Helaas heeft dit nog steeds niet tot een concreet resultaat geleid. Het is
mogelijk dat er op dit colloquium nadere mededelingen gedaan kunnen worden.
In het voorbijgaan zij opgemerkt dat het in werking treden van de Subcommissie
gezien kan worden als de uitvoering van twee oudere resoluties, nl. de 14e van
het Eerste Colloquium en de eerste resolutie van het Tweede, waarin om een
centrale adviescommissie voor de buitenlandse neerlandistiek gevraagd werd.
Over mogelijkheden tot tijdelijke plaatsing van buitenlandse neerlandisten aan
instellingen van onderwijs en onderzoek in Nederland en België (resolutie 3) valt op te merken, dat de Rijksuniversiteit te Gent
toestaat dat ook wetenschappelijke onderzoekers gebruik maken van de drie
beurzen die in 1970 voor het eerst beschikbaar gesteld werden. Verder zijn ons
enkele individuele gevallen bekend van buitenlandse neerlandisten die kortere of
langere tijd in Nederland of België studeerden.
De wens dat er een Nederlands-Belgisch interuniversitair centrum voor Nederlandse
literatuurwetenschap tot stand zou komen (resolutie 4) gaven
wij door aan de Sectie Nederlands van de Academische Raad in Nederland. Deze
sectie nam de gedachte over, maar breidde ze uit tot de hele neerlandistiek. Er
wordt nu gestreefd naar een centraal beleidsorgaan, aan de eventuele instelling
waarvan een uitvoerige inventarisatie vooraf gaat. Over de inventarisatie heeft
u een mededeling en een verzoek tot medewerking van Drs. Hendriks ontvangen,
over het hele plan heeft Prof. Neutjens u gisteren nader ingelicht.
Een klein onderdeel van het gewenste bibliografisch en algemeen informatief
apparaat (resolutie 5) menen wij tot stand gebracht te hebben
door de samenstelling van de brochure Wie en Wat in de intramurale
nederlandistiek, waarvan twee uitgaven verschenen zijn en de derde in
voorbereiding is. Verder heeft de bovengenoemde Subcommissie een inventarisatie
van de problemen in verband met de buitenlandse neerlandistiek ontvangen, waarin
o.a. dit informatief apparaat genoemd werd.
| |
| |
Plannen voor het samenstellen van ‘een zo volledig mogelijke grammatica van het
moderne Nederlands’ (resolutie 6) zijn het allereerste stadium
van voorbereiding voorbij. Aan het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum
voor Neerlandistiek zal worden voorgesteld een stuurgroep samen te stellen, die
een ‘informateur’ zal benoemen om de bestaande plannen nader uit te werken en de
mogelijkheden tot verwezenlijking te onderzoeken.
De wens dat de
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden
spoedig zal worden voltooid (resolutie 7) is
overgebracht aan de Standaard Uitgeverij in Antwerpen. Wij ontvingen op 6 april
1971 bericht dat de kopij voor een eerstvolgend deel was ingeleverd en dat deze
voor de andere nog niet verschenen delen werd voorbereid.
De comparatistische bibliografie, genoemd in resolutie 8, is
aan een uitgever ter beoordeling gegeven, maar dit heeft (nog) niet tot concrete
resultaten geleid.
In de Bibliotheca Neerlandica Extra Muros, waarover resolutie 9
spreekt, verscheen in 1971 als tweede deel The Mirror of
Salvation,, een vertaling van de Elckerlijc
door onze oud-collega Adriaan Barnouw. Voor de
uitgave van een Franse studie over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog in
de Nederlandse literatuur was helaas geen voldoende financiële basis te vinden.
Er bestaat goede hoop dat het proefschrift over Hadewych van onze collega mevrouw Tanis
Guest, van de universiteit van Londen, wel in deze serie zal worden
uitgegeven.
Tot zover de bespreking van de resoluties van het Vierde Colloquium. U zult
vastgesteld hebben dat het bestuur aan alle resoluties aandacht heeft besteed,
wat soms meer, soms minder werk meebracht en soms meer, soms minder (een enkele
keer (nog) geen) resultaat opleverde. Maar er was veel meer te doen dan te
streven naar uitvoering van deze resoluties. Laat ik u in vogelvlucht eerst de
oude bekenden noemen die op het IVN-programma van de laatste drie jaar
voorkwamen, zoals daarvóór op dat van de Werkcommissie.
De Docentenlijst verscheen drie maal. Het waren de nummers XIII (1-5-1971), XIV
(1-6-1972) en XV (1-7-1973). Vanaf nr. XIV is in wat we ‘de Docentenlijst’
blijven noemen tevens een lijst van gewone leden, buitengewone leden en
donateurs van de IVN opgenomen, terwijl de lijst van oud-docenten is vervallen
(deze is wel op verzoek verkrijgbaar). Nr. XV bevat bovendien een register op
personen en universiteiten.
| |
| |
Neerlandica extra Muros verscheen als gewoonlijk tweemaal per
jaar. We hebben ernaar gestreefd de verschijning zoveel mogelijk op tijd te doen
geschieden en de indeling in rubrieken wat overzichtelijker te maken.
Ook de vragenlijst die aan nieuwe docenten wordt gestuurd is wat gemoderniseerd.
We dachten dat de uitvoerigheid van de oude lijst velen ervan weerhield aan de
beantwoording van de vragen te beginnen. Ook nu krijgen we nog niet alle
verzonden lijsten ingevuld terug, maar in vele gevallen toch wel. De aldus
verkregen gegevens zijn voor ons o.a. een welkome informatiebron voor de rubriek
‘Van buiten de muren’ in N.e.M.
Het Verslag van het Vierde Colloquium heeft door allerlei omstandigheden veel
meer tijd en energie gekost dan nodig had moeten zijn en het is dan ook, evenals
de vorige verslagen, veel later verschenen dan de bedoeling was. We blijven
streven naar een spoediger verschijning van de colloquiumverslagen, te beginnen
met het eerstvolgende.
Wat de Reizende Tentoonstellingen betreft, hebben we allereerst nogal wat moeite
moeten doen om ze op te sporen, nadat we ze in het verre en uitgestrekte
Zuid-Afrika uit het oog verloren hadden. Het verheugt ons te kunnen berichten
dat ze nu weer in ons bezit zijn, in goede staat verkeren en ter beschikking
staan van belangstellende docenten.
Dan kom ik nu toe aan wat misschien wel het belangrijkste deel van dit verslag
is: de bespreking van de nieuwe activiteiten die door of op initiatief van de
IVN in de afgelopen drie jaar ontplooid zijn. Om een indeling van de heer Jalink
nog eens te gebruiken: na de activiteiten die men de ‘gedweeë’ zou kunnen noemen
- uitvoering van resoluties, voortgaan op gebaande paden -, komen nu de
‘eigengereide’ aan de orde.
Hoewel de voorbereiding van de uitgave van het jaarboek Dutch
studies hoort tot de activiteiten die voor het eerst in deze
verslagperiode plaatsvonden, heeft ze haar wortels in een verder verleden en is
ze eigenlijk niets anders dan de uitvoering van een resolutie, nl. de 10e van
het Derde Colloquium, waarin de oprichting van de IVN en de uitgave van een
jaarboek in principe werden goedgekeurd. Velen van u zullen zich ook herinneren
dat er over het jaarboek uitvoerig gediscussieerd is tijdens de vergadering
waarbij de IVN werd opgericht, drie jaar geleden in Gent. Daarna is een
voorbereidende commissie aan het | |
| |
werk gegaan, bestaande uit wijlen
Prof. Heeroma, Prof. Weisgerber en het dagelijks bestuur van de IVN, die de plannen nader
uitwerkte en voorstellen deed voor de benoeming van een redactie. Deze redactie
werd samengesteld uit de heren Brachin, Goossens, King en De Rooij als redactiesecretaris. De redactie nodigde op
haar beurt een aantal binnen- en buitenlandse geleerden, grotendeels
neerlandisten, uit om in de redactieraad zitting te nemen. Daarna werd de kopij
voor het eerste nummer verzameld, die grotendeels in het Engels vertaald moest
worden. De heer King verzorgde dit geheel pro Deo, waarvoor hem in het
voorbijgaan wel een woord van dank mag worden toegevoegd. Er is altijd naar
gestreefd het eerste nummer te doen verschijnen vóór het Vijfde Colloquium, maar
dit is helaas niet gelukt. De voornaamste oorzaak daarvan is wel dat
Dutch studies
- om redenen waarvan de bespreking hier ons veel te ver zou voeren -
bij nader inzien niet bij de firma zal worden uitgegeven waarmee we in een
vroeger stadium contact hadden, maar bij de firma Martinus Nijhoff. Dit gaf een
aanzienlijke vertraging, waardoor de verschijning van het eerste nummer pas in
januari of februari 1974 te verwachten is. Er wordt echter intussen al serieus
gewerkt aan het tweede nummer, waarvoor wij van de Nederlandse en Belgische
ministeries een subsidie toegezegd hebben gekregen ter bestrijding van de
vertaal- en reiskosten. Wij vermelden dit laatste met grote erkentelijkheid en
zien het als een krachtige stimulans voor ons verdere werk in verband met Dutch Studies.
Een plan dat al jaren lang leefde bij de Werkcommissie en werd overgenomen door
het IVN-bestuur, kon door het in werking treden van de meermalen genoemde
Subcommissie Neerlandistiek in het buitenland verder ontwikkeld worden. Het
betreft een procedure voor werving en advies met betrekking tot a.s. docenten in
de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, waarbij enerzijds de
autonomie van de buitenlandse universiteit onverlet wordt gelaten, maar
anderzijds gestreefd wordt naar garanties dat alle kandidaten voor een bepaalde
functie gelijke kansen krijgen en dat de beste kandidaat wordt benoemd. De IVN
is bij de uitvoering hiervan niet direct betrokken, maar we vermelden dit punt
hier omdat het een initiatief van onze kant was.
Wat de IVN op dit gebied wel doet, is het op verzoek toezenden van
informatieformulieren aan degenen die belangstelling hebben voor een functie in
de buitenlandse neerlandistiek. Men vermeldt op dit formulier personalia en
andere relevante gegevens en stuurt het terug naar de IVN, die kopieën doet
toekomen aan de Nederlandse en Belgische mini- | |
| |
steries. Is er een
buitenlandse vacature, dan worden de in aanmerking komende invullers van
informatieformulieren (op het secretariaat van de IVN kortheidshalve als ‘ifi's’
aangeduid) hiervan door een van de ministeries of door de IVN op de hoogte
gesteld. Er zijn op dit moment 27 ingevulde formulieren in ons bezit en er is in
korte tijd al druk gebruik van gemaakt in verband met vacatures.
Gaat het hier om buitenlandse vacatures, ook het bestaan van vacatures intra
muros kan voor de neerlandisten in den vreemde interessant nieuws zijn, dat ze
vaak pas laat of helemaal niet vernemen. In het laatste nummer van
Neerlandica extra Muros
hebben wij ons bereid verklaard belangstellenden in de mate van het
mogelijke van informatie hierover te voorzien. In de congresmap die u op dit
colloquium hebt gekregen, hebben we trouwens de daad al bij het woord gevoegd.
Een heel ander initiatief was het houden van een spellingenquête. Omdat u de
volledige resultaten hiervan in de congresmap hebt kunnen vinden en deze aan
andere belangstellenden op verzoek toegestuurd zullen worden, ga ik hier verder
niet op in.
Aangezien wij dikwijls vernamen dat de docenten extra muros niet voldoende op de
hoogte gesteld werden van nieuwe uitgaven op hun vakgebied, hebben wij de Noord-
en Zuidnederlandse uitgevers in een circulaire verzocht hieraan de nodige
aandacht te besteden. Het is voor ons moeilijk na te gaan of en in hoeverre een
dergelijke oproep concrete resultaten oplevert.
Dames en heren, ik meen hiermee de voornaamste punten behandeld te hebben die in
dit verslag moesten voorkomen. Ik heb ook het gevoel dat ik het langer heb
gemaakt dan enig verslag dat uit de pen van mijn voorganger Jalink gevloeid is -
die, bij al zijn kwaliteiten, als scribent toch niet bepaald bekend stond om
zijn beknoptheid. Ik moet er dan ook beslist van afzien aandacht te besteden aan
de omvangrijke correspondentie, het verstrekken van inlichtingen en individuele
handreikingen die in de afgelopen drie jaar weer in ruime mate tot de taak van
het dagelijks bestuur behoord hebben. Ik kan ook zeker niet ingaan op allerlei
belangrijke activiteiten in verband met de extramurale neerlandistiek waarmee de
IVN niet of maar zeer ten dele bemoeienis heeft gehad, als daar zijn: de
zomercursussen (met Gent en Hasselt als nieuwe mogelijkheden) en de regionale
bijeenkomsten van neerlandisten, die zover wij weten in de verslagperiode een of
meer malen gehouden | |
| |
zijn in de Bondsrepubliek, Frankrijk,
Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
Maar ik kan niet eindigen zonder een welgemeend woord van dank aan instanties en
personen die het werk van de IVN ook in de afgelopen drie jaar weer hebben
mogelijk gemaakt en bevorderd. Dat zijn allereerst het Nederlandse Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen en het Belgisch Ministerie van Nederlandse
Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden, die ons door hun onontbeerlijke financiële
subsidies in staat stelden de bovengenoemde activiteiten te verrichten en dit
colloquium te organiseren, en die ook op andere dan financiële wijze telkens
weer hun daadwerkelijke belangstelling toonden. In het bijzonder moeten hier de
diensten van de congrescommissie aan dit colloquium vermeld worden. Verder moet
ik de Stichting der Nederlandse universiteiten en hogescholen voor
internationale samenwerking, kortweg NUFFIC, noemen, die ons weer vaak en op
velerlei wijze van dienst geweest is, vooral door het vervaardigen en verzenden
van type- en stencilwerk. Ik weet dat deze instanties uit mensen bestaan en dat
er ook buiten deze instanties mensen geweest zijn die de IVN onschatbare
diensten bewezen hebben. Maar u zult begrijpen dat er geen beginnen aan is een
reeks namen te noemen die ook maar enige aanspraak zou kunnen maken op
volledigheid. Toch wil ik twee uitzonderingen maken en twee namen noemen, die u
allemaal kent. En het bijzondere is dan, dat terwijl we nog steeds vooral in een
mannenmaatschappij leven, de buitenlandse neerlandistiek gemáákt (en niet
gebroken) schijnt te worden door twee vrouwen: mejuffrouw Talsma en mevrouw
Moolenburgh. Mejuffrouw mr. E. Talsma kennen we als de trouwe bezoekster van
onze bestuursvergaderingen en als degene die op het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen alles weet over en alles doet voor de neerlandistiek extra muros.
Mevrouw H. Moolenburgh-Ekkel noemen wij medewerkster van het secretariaat van de
IVN, maar zij is in feite de spil waarom alles draait en zonder wie de IVN niet
zou kunnen functioneren. Haar bekwaamheid, haar nauwgezetheid, haar persoonlijke
betrokkenheid, haar bereidheid om 's morgens en 's avonds, op werkdagen en in
het weekend klaar te staan voor de IVN, maken haar onvervangbaar. Het feit dat
ze vandaag, midden in het colloquium waarvoor ze ontzaglijk veel werk verzet
heeft, haar verjaardag viert, is een reden te meer voor een bijzondere
hulde.
|
|