niet toekomt de uitspraak relativerend, zou ik durven te stellen
dat dit Vijfde Colloquium Neerlandicum, tevens het eerste dat georganiseerd werd
door de IVN, een ‘goed’ Colloquium was. ‘Goed’ dank zij zijn inhoud en die
inhoud danken we aan de deelnemers en aan hen die voor de deelnemers zijn
opgetreden.
Wie waren er? Er waren méér buitenlandse docenten dan op de vorige Colloquia.
Ondanks gevoelige financiële beperkingen (een inschrijfgeld en een
‘drempelbedrag’ voor eigen rekening op de toegestane reisvergoedingen) hebben 67
extramurale collega's (49 op het Vierde Colloquium in 1970) dit Colloquium
bijgewoond. Zij vertegenwoordigden 63 universiteiten in 22 landen. Dus werkelijk
een internationaal congres. Gaat het hier voor een groot deel
om Nederlanders en Belgen, werkzaam in het buitenland, dan moet toch de
ereplaats worden toegekend aan de buitenlanders in dit gezelschap: tot de
deelnemers behoorden collega's van Amerikaanse, Britse, Finse, Hongaarse,
Indonesische, Noorse, Oostduitse, Poolse, Russische, Westduitse, Zuidafrikaanse,
Zuidkoreaanse en Zweedse nationaliteit.
Het mag wat vreemd klinken maar het is voor de organisatoren van zo'n Colloquium,
na de zenuwslopende bezigheid van het voorbereiden, een moment van grote
voldoening en zelfs trots, de vertegenwoordigers van ons vak, na al de
tribulaties van gecompliceerde, lange en vermoeiende reizen, veilig en wel,
aandachtig luisterend naast elkaar te zien zitten in de vergaderruimte: de
lector uit Helsinki naast zijn collega uit Zürich, de lector uit Madrid naast de
docente uit Philadelphia, de hoogleraar uit Jakarta naast die uit Honolulu, de
neerlandist uit Moskou naast die uit Napels, enz., allen vergaderd
in naam van het Nederlands. Het volstaat de verslagen van de Taal- en
Letterkundige Congressen van 100 tot 125 jaar geleden hier tegenover te stellen.
De fanfares waarmee de ‘taalbroeders uit het noorden’ aan het station van Leuven
of Gent werden opgewacht, zijn er niet meer bij, evenmin de opgeblazen
redevoeringen, liederen en strijdleuzen. ‘Hoeveel beter en zakelijker doen wij
het nu niet’, hoor ik zeggen. Zakelijker, ja. Beter, dat valt nog te bewijzen.
Te bewijzen valt dat wij tegen de achtergrond van de vijf continenten waar
Nederlands onderwezen wordt, inderdaad méér voor het Nederlands doen dan de
romantisch geïnspireerde filologen, taalminnaars en letterlievenden uit de 19e
eeuw dit deden tegen de achtergrond van de Nederlandse taalgemeenschap, te
bewijzen valt dat wij in staat zijn op dit wereldteater evenveel voor het
Nederlands te presteren als de mannen die het Woordenboek der
Nederlandsche Taal reali-