Het Haerlems leeuwerckje in-houdende veel aerdige nieuwe liedekens, met veel nieuwe voysjens(1672)–Anoniem Het Haerlems leeuwerckje in-houdende veel aerdige nieuwe liedekens, met veel nieuwe voysjens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Het selve vervolght door den Heer Iacob Cats. De lustelijcke Mey is inden tijd, Met sijne groene bladen, groene bladen, Aenschout nu Bos en Wey, zijn innerlijck verblijt, Danckt God voor sijn welddaden, sijn weldaden, Men hoort des Koeckoecks Somer-tael, Men hoord de lieve Nachtegael, En alle Vogels singen, Vogels singen, Wie sou 't hert niet ontspringen, niet ontspringen? De lieffelijcke tijd heeft nu de kou verjaeght, De sture Lucht verdreven, Lucht verdreven, Het AertriIck staet verciert gelijck een frisse Maegt, Schijnt als van nieuws te leven, nieuws te leven, Dan noch de soete Voglesanck, [pagina 90] [p. 90] Die maeckt een aengenaem geklanck, Die kleyne Musicanten, Musicanten, Zijn al des Meys gesanten, Meys gesanten. Wie ist die by den Haert noch langer suffen wil? Of sitten in der muyten, in der muyten, Het rept hem altemael, waer is 'er iemant stil; Tsa Geesten al na buyten, al na buyten. Ey siet het allerminste Dier, Dat voeld een Ieugt, een innigh vier, En alle jonge sinnen, jonge sinnen Zijn vaerdigh om te minnen, om te minnen. Noch siet men over al een nieu ontloken Ieught, In Bomen, Kruyden, Bloemen, Kruyden, Bloemen Door het gesicht, so werd de geest verheught, Dies is God nu te roemen, nu te roemen: Door al het Wout en groene Veld, [pagina 91] [p. 91] Diend sijnen grooten Naem gemeld, En hoogh te zijn gepresen, zijn gepresen; Want dats recht vrolijck wesen, vrolijck wesen. Vorige Volgende